ECLI:NL:RBMNE:2014:5977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
3384285 UE VERZ 14-530
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsbeschikking bij ziekte en opzegverbod in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2014 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de VO-Raad tegen een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De procedure volgde op een langdurige ziekte van de werknemer, die zich op 14 oktober 2010 ziek had gemeld. De werknemer had een dienstverband voor onbepaalde tijd en was in dienst van VO-Raad, een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. De kantonrechter moest beoordelen of het ontbindingsverzoek van VO-Raad verband hield met een opzegverbod, dat voortvloeit uit de ziekte van de werknemer.

De feiten tonen aan dat de werknemer in de loop der jaren verschillende periodes van ziekte had doorgemaakt, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,93% per januari 2014. VO-Raad had de werknemer een functie aangeboden, maar de werknemer had hierop negatief gereageerd en zich opnieuw ziek gemeld. De kantonrechter overwoog dat VO-Raad niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een nieuwe ziekte die het ontbindingsverzoek rechtvaardigde. De kantonrechter benadrukte dat het opzegverbod ook geldt voor ontbindingsverzoeken die niet direct verband houden met ziekte, en dat de werknemer beschermd moet worden tegen de psychische druk van een ontbinding tijdens ziekte.

Uiteindelijk concludeerde de kantonrechter dat het ontbindingsverzoek van VO-Raad moest worden afgewezen, omdat er onvoldoende gewichtige redenen waren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. VO-Raad werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de werknemer. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers tegen ontslag tijdens ziekte en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontbindingsverzoeken in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3384285 UE VERZ 14-530 HvB/1036
Beschikking van 5 november 2014
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VO-Raad,
statutair gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen VO-Raad,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A. Blanke,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. H.P. Schouten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • de op 21 oktober 2014 ingekomen aanvullende producties van VO-Raad;
  • de pleitnota van VO-Raad;
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 22 oktober 2014.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [1956], thans 58 jaar oud, is op 1 oktober 2004 in dienst van (de rechtsvoorganger van) VO-Raad getreden. Het dienstverband is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 5.412,-- per maand exclusief 8% vakantietoeslag en exclusief 7,4% eindejaarstoeslag.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Voortgezet Onderwijs met aansluiting op de onderwijs ondersteunend personeelsregeling (oop) van toepassing.
2.2.
[verweerder] heeft zich op 14 oktober 2010 ziek gemeld wegens rugklachten en later ook wegens psychische klachten.
2.3.
Medio 2011 kon [verweerder] weer enige re-integratiewerkzaamheden verrichten voor VO-Raad.
2.4.
Vanwege een reorganisatie verviel per april 2012 de functie van [verweerder].
VO-Raad heeft hem daarover bij brief van 10 januari 2012 laten weten dat vanwege de situatie van [verweerder], te weten zijn arbeidsongeschiktheid en de ruimte die het Sociaal Plan biedt om in beperkte mate maatwerk afspraken te maken, VO-Raad vooralsnog heeft besloten geen wijzigingen in het dienstverband van [verweerder] aan te brengen.
2.5.
Zomer 2012 werd op termijn werkhervatting door [verweerder] verwacht en in week 42 van 2012 werd een volledige betermelding verwacht.
2.6.
Bij beschikking van 12 juli 2012 heeft het UWV op verzoek van partijen de periode waarin [verweerder] bij ziekte tijdens het dienstverband recht op doorbetaling heeft verlengd tot 10 januari 2013.
2.7.
In het najaar 2012 kreeg [verweerder] een ernstige terugval.
2.8.
Bij beschikking van 26 oktober 2012 heeft het UWV beslist dat VO-Raad niet voldeed aan haar re-integratieverplichtingen en dat zij daarom het loon van [verweerder] moest doorbetalen tot 9 januari 2014. Het bezwaar van VO-Raad tegen deze beschikking heeft niet tot verandering van de inhoud daarvan geleid.
2.9.
In het derde ziektejaar bleek [verweerder] wel in staat om passende werkzaamheden te verrichten, die specifiek op zijn situatie waren toegesneden.
2.10.
Per 9 januari 2014 is [verweerder] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,93%.
2.11.
In een gesprek op 20 februari 2014 heeft VO-Raad aan [verweerder] laten weten bereid te zijn de niet bestaande functie van Support Adviseur voor hem te creëren en heeft zij hem deze functie aangeboden. Bij brief van diezelfde datum heeft zij dit aanbod (nogmaals) schriftelijk verwoord.
2.12.
Bij e-mail van 21 februari 2014 heeft [verweerder] hierop gereageerd en geschreven:
“…
Het voorstel spookt nog door mijn hoofd. Ik begrijp het niet, de logica ervan. Ik snap niet dat jij steeds zegt mij te willen behouden voor mijn “toegevoegde waarde” en dat je die waarde nu met S10 afdoet.
Ik wil je daarom verzoeken het voorstel te heroverwegen en, zo mogelijk met een aangepast voorstel te komen, dat recht doet aan wat wij beiden van het niveau van mijn bijdrage verwachten. Ik meld me vooralsnog ook ziek. Ben op dit moment niet in staat op het werk te verschijnen en al helemaal niet om met de club het land door te reizen. Ik zal eerst moeten begrijpen wat jullie willen en verwachten. Ben nu nog te veel in de war.
…”
2.13.
Op 7 maart 2014 heeft Vo-Raad [verweerder] bij het UWV volledig ziek gemeld. In die aanmelding staat als eerste ziektedag vermeld 24 februari 2014 en als functie Adviseur (support) genoemd.
2.14.
Bij beschikking van 8 juli 2014 heeft het UWV, onder meer, de volgende beslissingen genomen:
  • de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering van [verweerder] wijzigt niet en [verweerder] krijgt deze uitkering tot 8 maart 2017;
  • [verweerder] wordt 100% arbeidsongeschikt geacht;
  • Op grond van de wettelijke termijn wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien per 1 mei 2014;
  • De uitkering van [verweerder] blijft echter ongewijzigd aangezien VO-Raad gedurende de eerste 104 weken van de ziekte van [verweerder] loondoorbetalingsplichtig is, dus tot 22 februari 2016.
2.15.
VO-Raad heeft bij brief van 15 augustus 2014 formeel bezwaar tegen deze beschikking gemaakt.
Bij de mondelinge behandeling van dit verzoek tot ontbinding heeft zij aangegeven de gronden van het bezwaar nog niet te hebben aangevuld omdat VO-Raad verwacht eerder een ontbindingsbeschikking te hebben, zodat bezwaar niet meer nodig zal zijn.
2.16.
De heer [A], extern HR consultant van VO-Raad (hierna [A]) heeft in een schriftelijke verklaring, gedateerd 2 september 2014, onder meer het navolgende verklaard:
“…
Tijdens het gesprek met hem op 6 maart 2014 gaf de heer [verweerder] aan dat hij de neiging had om het op een conflict aan te laten komen. Hij vertelde de neiging te hebben stoelen door de glazen wanden te gooien en anderen en zichzelf wat aan te doen. Hij vertelde hierbij dat hij zich ervan bewust was dat dergelijk gedrag hem op korte termijn weliswaar een “goed gevoel” zou kunnen geven, maar zich ook te realiseren dat dit op langere termijn juist een dramatisch effect zou hebben op zijn situatie.
Het voorgaande was aanleiding voor mij om het management van VO-raad een waarschuwing te sturen (per e-mail) voor mogelijk (zelf-) destructief gedrag van de heer [verweerder] met een mogelijke impact/ schade voor (medewerkers-) de VO-raad als gevolg. De toestand van de heer [verweerder] kwam namelijk zeer ernstig op mij over.
Tijdens het laatste gesprek op 20 maart 2014 was, los van mijzelf en de heer [verweerder], ook de coach van de heer [verweerder], Mw. [B] aanwezig. Tijdens dit gesprek werd mij nogmaals duidelijk dat de situatie m.b.t. de heer [verweerder] zeer ernstig was. Hij sprak tijdens dit gesprek uit agressief te zijn in de richting van de VO-raad en expliciet in de richting van [C] (zijn leidinggevende). Hij gaf aan de neiging te hebben Joop wat aan te willen doen en op nieuw suïcidaal te zijn. Naar aanleiding hiervan werden op advies van de therapeute medicijnen ingenomen en heeft zij zorg gedragen voor crisisopvang op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis.
…”
2.17.
In het arbeidskundig verslag van 4 juli 2014 staat onder het kopje visie klant aangaande de re-integratie, onder meer, het volgende vermeld:
“…
Klant gaf aan dat op instigatie van zijn behandelaar er even geen contact is met werkgever omdat e.e.a. toch werkt als de spreekwoordelijke rode lap op een stier.
…”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
VO-Raad verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verandering van omstandigheden.
VO-Raad heeft geen enkel vertrouwen meer in een verdere voortzetting van de arbeidsovereenkomst met [verweerder].
VO-Raad heeft [verweerder] drie jaar als goed werkgever met de beste bedoelingen ondersteund en hem onverplicht een functie op maat aangeboden.
Thans is er een situatie ontstaan waarin andere werknemers van VO-Raad (gerechtvaardigd) vrezen voor [verweerder] en VO-Raad moet zich ook jegens deze werknemers als goed werkgever opstellen. Van VO-Raad kan niet langer verwacht worden het dienstverband te continueren.
3.2.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Vo-Raad kan in verband met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] geen gegronde redenen aanvoeren voor de verzochte ontbinding, terwijl er een opzegverbod geldt.
Daarom dient het verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard, dan wel te worden afgewezen.
Gelet op de arbeidsongeschiktheid en het daarmee samenhangende opzegverbod is het ontbindingsverzoek prematuur, nu er nog geen definitieve beslissing van het UWV is over het oordeel dat er sprake is van een nieuwe arbeidsongeschiktheid en van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting van de VO-Raad.
Ook het argument van een verstoorde arbeidsverhouding kan niet voldoende geacht worden voor toewijzing van het verzoek tot ontbinding, nu er geen sprake is geweest van serieuze bedreigingen van [verweerder] richting andere medewerkers van de VO-Raad.
[verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding van € 206.084,-- bruto.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter dient zich ervan te vergewissen of het verzoek verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
4.2.
[verweerder] heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat hij opnieuw ziek is sinds 24 februari 2014 en dat deze ziekte nog geen twee jaar heeft geduurd.
Hij wijst daarbij op de inhoud van de hiervoor onder 2.14 genoemde beschikking.
[verweerder] beroept zich op de reflexwerking van het opzegverbod. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt. Op grond van artikel 7:685 BW dient onderzocht te worden of het ontbindingsverzoek verband houdt met een opzegverbod. In de Kamerstukken is hieromtrent opgenomen dat de kantonrechter moet controleren of de verzochte ontbinding verband houdt met de eventuele aanwezigheid van een opzegverbod. Wanneer dit het geval is, dient de kantonrechter in beginsel de verzochte ontbinding af te wijzen, tenzij zich andere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden voor ontbinding vormen. Niet juist is de zienswijze dat slechts ruimte is voor reflexwerking van het opzegverbod indien de ontbinding wordt verzocht wegens ziekte. Het opzegverbod van artikel 7:670, eerste lid BW is een tijdens-verbod, dat ook geldt voor opzeggingen die geen verband houden met de ziekte. De strekking is onder meer het vrijwaren van de werknemer van de psychische druk die een opzegging tijdens ziekte kan veroorzaken en het feit dat de werknemer soms minder goed is toegerust om verweer te voeren tijdens ziekte.
4.3.
VO-Raad stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een nieuwe ziekte die wederom tot een opzegverbod van twee jaar tot 22 februari 2016 leidt. Zij bestrijdt de juistheid van de inhoud van de onder 2.14 vermelde beschikking. De functie van [verweerder] is onjuist in de ziektemelding vermeld omdat partijen het niet eens zijn geworden over de functie Adviseur (support) en de eerste ziektedag moet 14 oktober 2010 zijn en niet 24 februari 2014.
De grond van het ontbindingsverzoek heeft niets met de ziekte van [verweerder] te maken maar met de zwaarwegende omstandigheid dat tussen partijen een onhoudbare situatie is ontstaan.
4.4.
Zolang de hiervoor onder 2.14 vermelde beschikking zijn gelding behoudt, moet de kantonrechter er vanuit gaan dat op VO-Raad een loondoorbetalingsverplichting rust wegens ziekte van [verweerder] tot 22 februari 2016. Hoewel de bewoordingen van de beschikking niet 100% duidelijk zijn, moet uit de inhoud van die beschikking toch worden afgeleid dat het UWV uitgaat van een nieuwe ziekte en dus van een nieuwe periode als bedoeld in artikel 7:670 eerste lid aanhef en onder a BW. VO-Raad heeft dit niet ontkracht met bijvoorbeeld een advies van de bedrijfsarts of een second opinion.
Uit de hiervoor onder 2.15 vermelde mededeling van de VO-Raad tijdens de mondelinge behandeling leidt de kantonrechter af dat er tussen dit ontbindingsverzoek en de inhoud van de onder 2.14 vermelde beschikking verband bestaat, omdat bij een eventuele ontbinding de arbeidsovereenkomst tussen VO-Raad en [verweerder] zonder opzegging beëindigd wordt.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek dient af te wijzen, tenzij zich andere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden voor ontbinding vormen.
OV-Raad heeft die andere omstandigheden niet (voldoende) aannemelijk weten te maken.
Gesteld noch gebleken is dat [verweerder] ooit daadwerkelijk geweld heeft gebruikt.
Uit de verklaring van [A], hiervoor weergegeven onder 2.16 kan niet worden afgeleid dat [verweerder] na 6 maart 2014 de daad bij het woord zou voegen, dat berust louter op een interpretatie van [A].
De gebeurtenissen op 20 maart 2014, zoals door [A] beschreven, lijken eerder te duiden op (een verband met) ziekte dan op bewust dreigend en agressief gedrag van [verweerder] dat niet bespreekbaar was.
OV-Raad heeft de kantonrechter er niet van weten te overtuigen dat er sprake is van zodanige omstandigheden dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst onontkoombaar is.
4.6.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige geval aan het opzegverbod wegens ziekte tot 22 februari 2016 wel reflexwerking toekomt.
4.7.
VO-Raad zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden verwezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt VO-Raad in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.