Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2014 op de beroepen en van de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser 1] (zaaknummers UTR 14/4285, UTR 14/4286 en UTR 14/5274),
Stichting Milieugroep Dronten (zaaknummers UTR 14/4480 en UTR 14/4475),
Zuider Zee Development B.V. (zaaknummer UTR 14/4089), gevestigd te Breskens, en
Rebbel B.V. (zaaknummer UTR 14/4084), gevestigd te Breskens,
Gicom Ketelhaven B.V., gevestigd te Dronten.
Procesverloop
Overwegingen
Voorgeschiedenis
De vergunning voor wat betreft de activiteit milieu
Luchtkwaliteit
In voorschrift 1.1.2 van de vergunning is bepaald dat de voorschriften 1.1.1, 9.1.4 en 9.2.3 vervallen op het moment dat de aangevraagde vergunning in gebruik is genomen maar uiterlijk 24 maanden nadat deze vergunning onherroepelijk is geworden. Na deze termijn maken de bijlagen 26, 27, 28 en 29 behorend bij de aanvraag geen deel meer uit van de vergunning.
In voorschrift 9.1.2 van de vergunning is bepaald dat de concentratie totaal stof in de emissie vanuit de centrale schoorsteen in de aangevraagde situatie, met de nieuw te bouwen schoorsteen met een hoogte van 50 meter, maar uiterlijk vanaf 24 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, niet meer mag bedragen dan 5 mg/normaal-m³, bepaald volgens NEN-EN 13284-1.
In voorschrift 9.1.3 van de vergunning is bepaald dat van de in voorschrift 9.1.2. genoemde stofemissie-eis mag worden afgeweken indien uit een door het bevoegd gezag goedgekeurde afweging van technische haalbaarheid en kosteneffectiviteit (zoals bedoeld in de paragrafen 2.1.4 en 2.1.5 van de NeR) blijkt dat de norm van 5 mg/normaal-m³ redelijkerwijs niet haalbaar is. In dat geval treedt de in de afweging bepaalde wel haalbare norm in plaats van de in voorschrift 9.1.2 gegeven stofemissie-eis, maar deze nieuwe norm mag ten hoogste 20 mg/normaal-m³ bedragen, bepaald volgens NEN-EN 13284-1.
In voorschrift 9.1.4 van de vergunning is bepaald dat de concentratie totaal stof in de emissie vanuit de centrale schoorsteen in afwijking van voorschrift 9.1.2 gedurende de periode dat nog gebruik wordt gemaakt van de al langer bestaande schoorsteen met een hoogte van 40 meter, maar uiterlijk tot 24 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, niet meer mag bedragen dan 20 mg/normaal-m³, bepaald volgens NEN-EN 13284-1.
In voorschrift 9.1.5 van de vergunning is bepaald dat de concentratie totaal stof in de emissie vanuit de centrale stofafzuiging niet meer mag bedragen dan 5 mg/normaal-m³, bepaald volgens NEN-EN 13284-1.
Op grond van artikel 2.14, eerste lid, aanhef onder c, 1˚, van de Wabo neemt het bevoegd gezag bij een aanvraag die betrekking heeft op de activiteit milieu in ieder geval in acht dat de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) moeten worden toegepast.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo, wordt onder BBT verstaan de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.
Het uitgangspunt van de NeR is dat de daarin genoemde emissie-eisen veelal te realiseren zijn met maatregelen op het niveau van BBT.
In paragraaf 3.2.2 van de NeR staan de emissie-eisen voor totaal stof. Op grond van deze paragraaf geldt in algemene zin een emissie-eis van 5 mg/normaal-m³. Afwijking van deze eis is mogelijk indien aangetoond kan worden dat de eis vanuit een integrale afweging en/of economisch niet haalbaar is. Dan geldt een emissie-eis tussen de 5 en de 20 mg/normaal-m³.
Toepassing provinciaal geurbeleid
Volgens de Beleidsregels hanteert verweerder een algemene basistoetsing voor continue emissies. In de basistoetsing wordt onderscheid gemaakt tussen toetsing van een bestaande of een nieuwe situatie. Bij een nieuwe situatie wordt bij een gevoelige bestemming getoetst op basis van een maximale geurconcentratie overeenkomend met H = -1 (uurgemiddeld, 99,5 percentiel). Bij een bestaande situatie wordt bij een gevoelige bestemming getoetst op basis van geurreductie volgens ALARA en een maximale geurconcentratie overeenkomend met H = -1 (uurgemiddeld, 98 percentiel).
In beleidsregel 3 staat dat toetsing als nieuwe situatie betreft:
- vergunningaanvragen van nieuwe bedrijven
- vergunningaanvraag toename geuremissie bij bestaande bedrijven
- toetsing ruimtelijke plannen voor nieuwe ontwikkelingen
- toetsing of de saneringsdoelstelling in bestaande geurhinder-situaties is bereikt
- toetsing ruimtelijke plannen voor bestaande situaties.
- oud (schoorsteen 60 m): 2.015 * 106 ouE/uur continu;
- nieuw (schoorsteen 40m): 516 * 106 ouE/uur tijdens bedrijfstijd en 218 * 106 ouE/uur buiten bedrijfstijd;
- nieuw (schoorsteen 50m): 1.547 * 106 ouE/uur tijdens bedrijfstijd en 774 * 106 ouE/uur buiten bedrijfstijd.
In voorschrift 1.1.1 van de milieuvergunning 2007 is bepaald dat het verwerken van meststoffen binnen de inrichting slechts plaats mag vinden van maandag 7.00 uur tot zaterdag 7.00 uur.
In voorschrift 2.3.2 van de vergunning is bepaald dat de inrichting alleen van maandag 7.00 uur tot zaterdag 17.00 uur in werking mag zijn. De droogtunnels met bijbehorende afgasreiniging (die continu in werking zijn) zijn van deze beperking uitgezonderd.
Verweerder heeft toegelicht dat de toename van de emissieduur, die zowel het gevolg is van de verruimde bedrijfstijd als van het feit dat het nieuwe droogproces continu is, ten opzichte van het eerder vergunde droogproces, gelet op de strengere normering en de differentiatie in toegestane geuremissie tijdens en buiten bedrijfstijd, niet zal leiden tot een overschrijding van de ongewijzigd vastgestelde immissienorm. Om die reden is vergunninghoudster aangemerkt als een bestaand bedrijf in de zin van de Beleidsregels, waarbij zowel de geuremissie als de geurimmissie niet toeneemt ten opzichte van de eerder vergunde situatie.
vergundegeuremissie. Dit blijkt ook uit paragraaf 4.2.2 van de Beleidsregels, waarin staat dat van een nieuwe situatie (slechts) sprake is als sprake is van een toename van de vergunde geuremissie.
Natuurbeschermingswet 1988 (Nbw)
Beoordeling plicht milieu-effectrapportage (MER)
Op grond van het vierde lid van dit artikel worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER) zijn activiteiten genoemd ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de Wm van toepassing is.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de inrichting terecht heeft aangemerkt als een activiteit genoemd in categorie D18.1 van het Besluit MER: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval.
In artikel 7.16, eerste lid, van de Wm is bepaald dat indien degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, hij dat voornemen schriftelijk meedeelt aan het bevoegd gezag.
Op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wm neemt het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst van een verzoek om een beoordeling van de MER-plicht een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Toekomstige ontwikkelingen
Aantal vrachtwagens
Controlevoorschriften
Overige gronden (milieu)
Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Ketelhaven Binnendijks 8040’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Bedrijf - Agrarisch Droogbedrijf (B-AD)’.Op grond van artikel 5.1 van de planregels (bestemmingsomschrijving) zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor:a. mestverwerking-/korrelfabriek, alsmede het drogen, verwerken en bewaren van meststoffen;b. ondergeschikte kantoorfunctie,met de daarbij behorende:c. bouwwerken;d. terreinen en erven;e. wegen en paden.Op grond van artikel 5.2 (Bouwregels), aanhef en onder a, 3, van de planregels mag de bouwhoogte van ondergeschikte bouwonderdelen (zoals schoorstenen) niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.Op grond van artikel 5.3 (Afwijken van de bouwregels) van de planregels kan, voor zover hier relevant, bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van de bouw van een schoorsteen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 70 meter, mits:- de milieusituatie wordt verbeterd;- het leefmilieu wordt verbeterd.
Overige procedurele punten
Conclusie