ECLI:NL:RBMNE:2014:522

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
C-16-337783 - HA ZA 13-99
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de authenticiteit van een schilderij en de gevolgen van dwaling bij de koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kunstliefhebber, eiser, en een kunsthandelaar, gedaagde, over de authenticiteit van een schilderij dat door eiser is aangekocht voor € 68.250,-. Eiser stelt dat hij heeft gedwaald bij de aankoop, omdat hij ervan uitging dat het schilderij authentiek was en van de hand van de bekende schilder Cornelis Springer. Gedaagde, als professioneel kunsthandelaar, had de authenticiteit van het schilderij gegarandeerd. Eiser heeft de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd en vordert terugbetaling van de koopsom.

De rechtbank oordeelt dat indien komt vast te staan dat het schilderij niet authentiek is, er sprake is van wederzijdse dwaling. De rechtbank benoemt een deskundige om de authenticiteit van het schilderij te onderzoeken, aangezien de deskundigenrapporten die door eiser zijn overgelegd niet voldoende bewijs leveren dat het schilderij niet van Springer is. De rechtbank stelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat de deskundige moet vaststellen of het schilderij waarschijnlijk authentiek is. De rechtbank heeft de procedure voortgezet door een deskundigenonderzoek te bevelen en de kosten daarvan te regelen. De uitspraak is gedaan op 5 februari 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/337783 / HA ZA 13-99
Vonnis van 5 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.J. Leijssen te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. O.H.G. Daane Bolier te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna[eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • De rolbeslissing van 30 oktober 2013;
  • de brief van[eiser] van 6 augustus 2013, houdende een nadere productie;
  • de akte van [gedaagde] van 16 augustus 2013, houdende nadere producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 augustus 2010 heeft[eiser] voor € 68.250,- een schilderij aangekocht van [gedaagde], dat een kerkuitgang in een 19e-eeuwse stad voorstelt (hierna: het schilderij). Het schilderij is toegeschreven aan de schilder Cornelis Springer (hierna: Springer).
2.2.
[gedaagde] drijft een kunsthandel. Hij heeft een verklaring afgegeven, onder meer luidend:

Hierbij verklaart ondergetekende[gedaagde] […] dat hij heeft getaxeerd en gewaardeerd een schilderij thans in authentieke en ingelijste staat, hieronder beschreven en afgebeeld. [gedaagde] [naam] staat in voor de juistheid van deze verklaring en aanvaardt juridische aansprakelijkheid voor onjuistheden die haar te verwijten zijn.
De betreffende aquarel is een authentiek kunstwerk van:Cornelis Springer
Voorstellende:
Een kerkuitgang in een 19de-eeuwse stad
gesigneerd (linksonder)
olieverf op doek, 49 x 59 cm.
2.3.
Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft [gedaagde] per e-mail van 6 augustus 2010 aan de zoon van [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:

Bij deze een foto van de Cornelis Springer.
Het formaat is zoals u weet 50 x 60 cm.
gesigneerd linksonder
Ik ben in competitie met een andere handelaar en zou dus genoopt zijn snel te schakelen.
Daarom zou ik u willen vragen om als u niet geïnteresseerd bent mij dit snel te laten weten zodat ik verder kann gaan.
Mede ook omdat de vraagprijs zeer aantrekkelijk is. (65.000).
Uiteraard sta ik als beëdigd taxateur garant voor de authenticiteit en krijgt u een uitgebreid taxatierapport.
2.4.
Bij brief van 28 december 2012 heeft de raadsman van[eiser] de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd en [gedaagde] gesommeerd om de koopsom van het schilderij te retourneren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
a. a) primair: een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is vernietigd;
subsidiair: een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden;
meer subsidiair: vernietiging dan wel ontbinding van de koopovereenkomst;
b) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 68.250,-;
c) veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen primair ten grondslag dat hij heeft gedwaald bij het sluiten van de overeenkomst, nu hij deze niet zou hebben gesloten indien hij ervan op de hoogte zou zijn geweest dat het schilderij niet van de hand van Springer is. Subsidiair stelt hij dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, door niet een schilderij van Springer te leveren terwijl hij dit wel garandeerde. Bij zowel[eiser] primaire als subsidiare vordering staat dan ook centraal diens stelling dat het door hem van [gedaagde] aangekochte schilderij niet is geschilderd door Springer.
Dwaling
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat indien komt vast te staan dat het schilderij niet van de hand van Springer is, zowel[eiser] als [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst van de – dan gebleken – onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan dat sprake was van een authentiek werk van Springer. In dat geval is sprake van wederzijdse dwaling.[eiser] heeft immers niet gesteld dat [gedaagde] zich ervan bewust was dat het schilderij niet van de hand van Springer zou zijn, terwijl hij evenmin heeft betwist dat [gedaagde] dezelfde veronderstelling had over de herkomst ervan als[eiser] zelf had.
4.3.
De rechtbank neemt de volgende omstandigheden in aanmerking die speelden bij de totstandkoming van de overeenkomst:
[gedaagde] handelde in de hoedanigheid van professioneel kunsthandelaar. Hij presenteert zichzelf bovendien ook als kunsthistoricus, expert op het gebied van 19e-eeuwse schilderkunst en register-taxateur;
[eiser] handelde bij de totstandkoming van de overeenkomst als kunstliefhebber. Niet is gebleken dat[eiser] een gelijke mate van deskundigheid bezit als [gedaagde] zelf. De omstandigheid dat[eiser] al langer 19e-eeuwse kunst aankoopt en meer in het bijzonder werken van Springer is daarvoor onvoldoende;
Alvorens tot de aankoop over te gaan heeft[eiser], zoals hij ter comparitie onbetwist heeft gesteld, het schilderij in bijzijn van [gedaagde] onderzocht met behulp van een lamp met ultraviolet licht;
[eiser] heeft ter comparitie ook onbetwist gesteld dat de waarde van het schilderij voor hem van doorslaggevend belang was bij de aankoop ervan, nu hij die aankoop deed om een beleggingsobject te verwerven. Die waarde – zoals overeengekomen – vloeit rechtstreeks voort uit de omstandigheid dat het schilderij aan Springer wordt toegeschreven. De uiterlijke schoonheid van het schilderij was voor[eiser] van ondergeschikt belang bij de totstandkoming van de overeenkomst;
Niet in geschil is dat het schilderij in vergelijking met de overeengekomen koopprijs een zeer lage waarde zou vertegenwoordigen, indien zou komen vast te staan dat het niet van de hand van Springer is.
4.4.
De vraag of de overeenkomst vernietigbaar is als gevolg van dwaling dient in dit geding te worden beantwoord aan de hand van artikel 6:228, eerste lid, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW). Op grond daarvan is een overeenkomst bij wederzijdse dwaling vernietigbaar, tenzij de wederpartij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste geen sprake is. De omstandigheid dat het schilderij van de hand van Springer zou zijn en de waarde die het schilderij dientengevolge vertegenwoordigde was voor[eiser] immers van doorslaggevend belang bij de totstandkoming van de overeenkomst (zie hiervoor, overweging 4.3., onder d). [gedaagde] had dat ook moeten begrijpen en gesteld noch gebleken is dat hij dat niet heeft begrepen.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de overeenkomst in beginsel vernietigbaar is wanneer vast komt te staan dat het schilderij niet van de hand van Springer is. Dit lijdt op grond van artikel 6:228, tweede lid, van het BW slechts uitzondering, indien – voor zover hier van belang – de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
4.6.
[gedaagde] stelt in dat kader dat dwaling vanwege de aard van de overeenkomst voor rekening van[eiser] als koper dient te blijven. Daartoe voert hij enerzijds aan dat partijen een gelijke mate van deskundigheid bezitten en anderzijds dat in de overeenkomst de kans is verdisconteerd dat het schilderij niet authentiek is.
4.7.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. De aard van de overeenkomst betreft in dit geval een overeenkomst die is gesloten tussen een kunstliefhebber/-belegger en een kunsthandelaar (zie hiervoor, overweging 4.3., onder a en b). Deze zaak verschilt in die zin van de zaak waarnaar [gedaagde] in dupliek heeft verwezen ter onderbouwing van zijn stelling (rechtbank Zwolle 12 mei 2004, ECLI:NL:RBZWO:2004:AP0610), nu er in die zaak sprake van was dat zowel de verkoper als de koper van een schilderij kunsthandelaren waren. De rechtbank is van oordeel dat een overeenkomst tussen een kunstliefhebber/-belegger en een professionele kunsthandelaar tot de koop van een schilderij naar haar aard niet reeds met zich brengt dat een dwaling voor rekening van de koper dient te blijven.
4.8.
De rechtbank volgt [gedaagde] evenmin in zijn in dupliek ingenomen stelling dat de aard van de overeenkomst als kunstkoop met zich zou brengen dat een dwaling voor risico van de koper zou moeten blijven. [gedaagde] voert hiertoe aan dat in overeenkomsten van kunstkoop de kans is verdisconteerd dat het werk niet authentiek is. De rechtbank overweegt dat de vraag of een overeenkomst als een kansovereenkomst moet worden aangemerkt door uitleg moet worden bepaald, waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs in de gegeven omstandigheden aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval van een kansovereenkomst geen sprake. Uit de in overweging 4.3., onder d) genoemde omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen blijkt immers dat[eiser] het schilderij welbewust heeft gekocht, juist omdat het aan Springer werd toegeschreven en een daarbij behorende waarde vertegenwoordigde, die[eiser] ook heeft betaald. Gesteld noch gebleken is dat[eiser] de overeenkomst beschouwde als kansovereenkomst in die zin, dat hij er rekening mee hield dat het schilderij een andere waarde zou hebben dan de koopprijs die partijen zijn overeengekomen.
4.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aard van de overeenkomst niet met zich brengt dat een dwaling voor rekening van de koper dient te blijven. Ook de in het verkeer geldende opvattingen geven daartoe in dit geding geen aanleiding, gelet op de in overweging 4.3. genoemde omstandigheden.
4.10.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de omstandigheden van het geval met zich brengen dat een dwaling voor rekening van[eiser] als koper dient te blijven. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De omstandigheden van het geval, zoals uiteengezet in overweging 4.3., die worden bepaald door de verhouding tussen[eiser] als consument-koper en [gedaagde] als professioneel verkoper enerzijds en de intentie die[eiser] bij de aankoop van het schilderij had anderzijds, maken niet dat sprake is van de in overweging 4.5. genoemde uitzondering. Van belang daarbij is nog dat[eiser] ondanks het feit dat hij geen professioneel handelaar is, toch heeft getracht onderzoek te doen naar de authenticiteit van het schilderij met behulp van een lamp met ultraviolet licht.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat wanneer in dit geding zou komen vast te staan dat het schilderij niet van de hand van Springer is,[eiser] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en dat de overeenkomst op die grond vernietigbaar is. De rechtbank zal, indien deze dwaling in een later stadium van deze procedure komt vast te staan, op dat moment nader ingaan op de vraag of de overeenkomst reeds bij de brief van 28 december 2012 door[eiser] buitengerechtelijk is vernietigd.
4.12.
Gelet op het voorgaande behoeft de subsidiair aan de vorderingen ten grondslag gelegde wanprestatie geen behandeling meer.
Authenticiteit schilderij
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat op[eiser] de bewijslast rust van diens stelling dat het schilderij niet van de hand van Springer is.[eiser] beroept zich immers op het rechtsgevolg van die stelling: de vernietiging dan wel de ontbinding van de overeenkomst. Aan zijn stelling heeft[eiser] verklaringen van een drietal deskundigen ten grondslag gelegd.
4.14.
[X] heeft in een brief van 18 oktober 2012 aan[eiser] onder meer het volgende vermeld:

Ondergetekende in zijn hoedanigheid als internationaal erkend expert op basis van de samenstelling van twee lijvige boeken/monografieën, inclusief oeuvre-catalogi, te weten Cornelis Springer (1817-1891), Utrecht 1984 en Cornelis Springer, Geschilderde Steden, [vestigingsplaats] 1994, alsmede op grond van een aantal artikelen over de kunstenaar Cornelis Springer in vooraanstaande kunstmagazines als Tableau, verklaart op 18 oktober 2012 ten huize van geadresseerde uitvoerig en grondig een schilderij te hebben onderzocht en beoordeeld, voorstellende:
Een marktplein met figuren bij het uitgaan van de kerk,
Olieverf op doek (verdoekt), afmetingen 49 x 59 cm.
links onder een signatuur dragende
en verklaart:
1. dat bovengenoemd schilderij, gelet op de verfstructuur, de opbouw van de compositie, de uitwerking van de verschillende onderdelen, o.a. de wolkenpartijen, de bomen op het plein, alsmede het ontbreken van enige vorm van structuur in het metselwerk en de daken, NIET door Cornelis Springer (1817-1891) is geschilderd.
2. dat het onderhavige schilderij derhalve ook niet zal worden opgenomen in de Complete Oeuvre-Catalogus van deze meester, thans in voorbereiding door ondergetekende.
4.15.
[Y] heeft in een brief van 14 november 2012 aan[eiser] onder meer het volgende vermeld:

U verzocht mij een oordeel te geven over de echtheid van het volgende schilderij:
Zomers stadsgezicht met figuren
Olieverf op doek 46.8 x 58.4 cm
Gesigneerd linksonder C. Springer
Na persoonlijke inspectie kan ik u het volgende mededelen:
Het betreft hier mijns inziens geen origineel werk van Cornelis Springer (1817-1891).
De uitwerking van de figuren, bomen en gebouwen komt niet overeen met die van Nederlands beroemdste stadsgezichten schilder uit de 19e eeuw. De signatuur wijkt ook af en licht op onder ultraviolet licht.
Bovendien is het schilderij niet bekend in de oeuvrecatalogi van Cornelis Springer.
4.16.
[A] heeft in een brief van 17 juli 2013 aan[eiser] onder meer het volgende vermeld:

Ondergetekende, [A], als gecertificeerd register taxateur werkzaam bij [naam], [adres], [vestigingsplaats] verklaart het schilderij op onderstaande foto te hebben onderzocht.
[afbeelding schilderij, rechtbank]
Genoemd schilderij, olieverf op doek 47 x 59 cm is in uw bezit en stelt een kerkgang met vele figuren voor, op de voorgrond links staan enkele kisten en een ton.
De signatuur linksonder is apocrief.
Naar mijn stellige overtuiging is dit schilderij niet van de hand van de bekende romantische kunstenaar Cornelis Springer (1817-1891).
4.17.
[eiser] heeft zijn stelling dat het schilderij niet van de hand van Springer is met de voornoemde drie deskundigenbeoordelingen voldoende onderbouwd.
4.18.
De rechtbank volgt[eiser] echter niet in diens standpunt dat op grond van de door hem overgelegde deskundigenbeoordelingen voorshands bewezen moet worden geacht dat het schilderij niet van de hand van Springer is. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van deze beoordelingen niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat dit het geval is. Zowel [X] als [Y] hebben het schilderij beoordeeld op subjectieve kenmerken, zoals de uitwerking van onderdelen van het schilderij. Zij hebben daarbij geconcludeerd dat die kenmerken niet overeenkomen met de schilderwijze van Springer, echter, zonder daarbij in te gaan op de relevante kenmerken van authentieke schilderijen van Springer en op de wijze waarop het schilderij daarvan afwijkt. Een dergelijke vergelijking is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk om voorshands bewezen te kunnen achten dat het schilderij niet van de hand van Springer is. [A] heeft bovendien in het geheel geen motivering aan zijn oordeel ten grondslag gelegd.
4.19.
[gedaagde] heeft de stelling dat het schilderij niet van de hand van Springer is en de conclusies van de door[eiser] aangedragen deskundigen uitvoerig en gedocumenteerd betwist.
Deskundigenbericht
4.20.
Nu partijen verdeeld zijn over de authenticiteit van het schilderij acht de rechtbank het noodzakelijk hierover deskundige voorlichting in te winnen. Partijen hebben zich – mede naar aanleiding van de rolbeslissing van 30 oktober 2013 – reeds uitgelaten over de te benoemen deskundige(n) en de aan hem/hen te stellen vragen, zodat de rechtbank thans zal overgaan tot het benoemen van een deskundige of deskundigen.
4.21.
[eiser] heeft een drietal personen als deskundige voorgedragen, waaronder [B] sr. [gedaagde] heeft een tweetal personen als deskundige voorgedragen en heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de benoeming van [B] sr. als deskundige, in combinatie met één van de door hem aangedragen deskundigen. De rechtbank is echter van oordeel dat de benoeming van één deskundige thans volstaat en zal gelet op de uitlatingen van partijen als deskundige benoemen:
De heer[B] sr.
[B] Art
[adres]
[vestigingsplaats].
4.22.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van hetgeen [gedaagde] daarover bij dupliek heeft aangevoerd dat de maatstaf bij de beoordeling van de vorderingen van[eiser] is dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat het schilderij niet als authentiek werk van de hand van Springer kan worden aangemerkt. Deze maatstaf betreft echter de beoordeling door de rechtbank van de door partijen aangedragen feiten en omstandigheden. Die beoordeling is in dit geschil eerst aan de orde, nadat de te benoemen deskundige zich over de authenticiteit van het schilderij heeft uitgelaten. De deskundige zelf dient echter naar eigen inzicht te kunnen onderzoeken in welke mate hij het al dan niet waarschijnlijk acht dat het schilderij een authentiek werk van Springer betreft.
4.23.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank aan de deskundige de volgende vraag voorleggen:
Is het waarschijnlijk dat het schilderij waar de tussen partijen op 12 augustus 2010 gesloten koopovereenkomst betrekking op heeft een authentiek werk is van de hand van de schilder Cornelis Springer (1817-1891) en zo ja, in welke mate is dat het geval?
Hoe bent u tot dit oordeel gekomen? Welke factoren spelen daarbij een rol?
De rechtbank verzoekt de deskundige bij de beantwoording van deze vragen de bevindingen van de deskundigen [X], [Y] en [A] en de bevindingen van [gedaagde] te betrekken.
4.24.
[eiser] dient de deskundige in de gelegenheid te stellen onderzoek te verrichten naar het schilderij, ook indien deze het schilderij desgewenst op een andere locatie dan bij[eiser] thuis wenst te onderzoeken.
4.25.
[eiser] zal, als partij die zich beroept op dwaling, het hierna te vermelden voorschot ten behoeve van de deskundige dienen te betalen. In het eindvonnis zal de rechtbank een beslissing nemen over de vraag welke partij de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de deskundige, dient te dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
het deskundigenonderzoek
5.1.
beveelt een deskundigenonderzoek naar de in nummer 4.23. van dit vonnis geformuleerde vragen;
5.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag:
De heer[B] sr.
[B] Art
[adres]
[vestigingsplaats]
5.3.
bepaalt dat het onderzoek zal worden verricht onder leiding van mr. D.C.P.M. Straver, die ten deze tot rechter-commissaris wordt benoemd;
de kosten
5.4.
bepaalt met het oog op de vaststelling van het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige het volgende:
  • de deskundige dient binnen drie weken na de datum van dit vonnis een begroting van zijn kosten op te geven aan mr. D.C.P.M. Straver, gespecificeerd naar het aantal uren, het uurtarief en de overige kosten;
  • de civiele griffie zal bedoelde opgave toezenden aan partijen;
  • partijen kunnen binnen twee weken daarna bij mr. D.C.P.M. Straver schriftelijk bezwaar maken tegen de begroting;
  • indien niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, wordt het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige reeds nu voor alsdan vastgesteld op het door de deskundige te begroten bedrag;
  • indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal het voorschot worden vastgesteld bij afzonderlijke beslissing;
5.5.
bepaalt dat[eiser] het bedrag van het voorschot ter griffie moet deponeren binnen twee weken nadat hij een daartoe strekkend betalingsverzoek van de civiele griffie heeft ontvangen;
de werkwijze van de deskundige
5.6.
draagt de deskundige op een schriftelijk en met redenen omkleed bericht met een duidelijke conclusie, en een gespecificeerde einddeclaratie in te leveren ter griffie van deze rechtbank;
5.7.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie moet worden ingeleverd op drie maanden na de datum van dit vonnis, met dien verstande dat de deskundige niet met het onderzoek behoeft te beginnen voordat deze van de griffie van de rechtbank bericht heeft ontvangen dat het voorschot is gedeponeerd;
5.8.
schrijft de deskundige voor dat hij bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
5.9.
bepaalt dat de deskundige een concept van het rapport aan partijen zal toezenden en hen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen over het concept te maken;
5.10.
bepaalt dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan terwijl in het rapport tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen, en verzoekt de deskundige om in het rapport te reageren op de opmerkingen van partijen over het concept;
5.11.
verzoekt de deskundige in acht te nemen hetgeen is overwogen in nummer 4.22., 4.23 en 4.24. van dit vonnis;
5.12.
verzoekt de deskundige om de landelijke Leidraad deskundigen op www.rechtspraak.nl te raadplegen;
de overige beslissingen
5.13.
draagt de griffier op een afschrift van dit vonnis toe te zenden aan de deskundige;
5.14.
bepaalt dat de verdere processtukken binnen één week na de datum van dit vonnis aan de deskundige dienen te worden toegezonden door[eiser];
5.15.
draagt de griffier op om na inlevering van het schriftelijk bericht door de deskundige de zaak op een termijn van 4 weken weer op de rol te plaatsen voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van[eiser] en om partijen daarvan bericht te doen;
5.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: KdM/5104