ECLI:NL:RBZWO:2004:AP0610

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
88816 / HA ZA 03-867
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van koopovereenkomst wegens dwaling bij aankoop schilderij

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle, staat de vordering van eiser centraal, die de vernietiging van een koopovereenkomst betreffende een schilderij van Jacob Maris vordert. Eiser, een kunsthandelaar, heeft in augustus 1998 een schilderij gekocht van gedaagde, eveneens een kunsthandelaar, voor een bedrag van fl. 55.000,-. Eiser stelt dat hij onder invloed van dwaling de overeenkomst is aangegaan, omdat het schilderij niet authentiek blijkt te zijn. Hij baseert zijn vordering op artikel 6:228 lid 1 BW, dat dwaling regelt, en stelt dat gedaagde de echtheid van het schilderij heeft gegarandeerd door een taxatierapport te overhandigen.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij niet de echtheid van het schilderij heeft gegarandeerd. Hij voert aan dat eiser, als deskundig koper, zelf onderzoek had moeten doen naar de authenticiteit van het schilderij. De rechtbank overweegt dat de koper niet blindelings kan vertrouwen op de informatie van de verkoper en dat de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de echtheid van het kunstwerk bij de koper ligt, vooral wanneer beide partijen deskundig zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet in dwaling is gebracht door gedaagde, omdat hij niet heeft aangetoond dat gedaagde opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt.

De rechtbank wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is uitgesproken op 12 mei 2004 door mr. H. De Hek, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE
Sector civiel
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 88816 / HA ZA 03-867
Uitspraak: 12 mei 2004
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis,
advocaat mr. [X] te Enschede,
en
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. A.P. Maes.
OVERWEGINGEN
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, waarbij een comparitie van partijen is bevolen. Van de comparitie van partijen, die op 17 februari 2004 heeft plaatsgevonden, is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is door [eiser] een akte genomen. Tenslotte is vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vernietiging zal uitspreken van de tussen partijen in augustus 1998 gesloten koopovereenkomst betreffende het aan Jacob Maris toegeschreven schilderij te omschrijven als: "Een ruiter langs rivieroever, aan linkerzijde woningen en molen, enkele schepen in het water, rechts van het midden op de achtergrond een tweede molen", afmeting 37 x 55,5 cm (doek) en [gedaagde] zal veroordelen om aan [eiser] te voldoen EURO 5.672,25 in hoofdsom, zijnde het bedrag waarvan [gedaagde] erkent dat hij dit van [eiser] als koopprijs ontving, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Daartegen is door [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank de vordering zal afwijzen, met veroordeling van [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedure.
MOTIVERING
1. Vaststaande feiten
1.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist - mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden - het volgende vast.
1.2 [eiser] en [gedaagde] zijn beiden kunsthandelaar.
1.3 In augustus 1998 verkocht [gedaagde] aan [eiser] een schilderij "van Jacob Maris", voortstellende "Een ruiter langs rivieroever, aan linkerzijde woningen en molen, enkele schepen in het water, rechts van het midden op de achtergrond een tweede molen."
1.4 Voordat de koopovereenkomst tot stand kwam, toonde [gedaagde] aan [eiser] een taxatierapport d.d. 12 december 1990 van beëdigd taxateur [taxateur].
1.5 Het taxatierapport van [taxateur] vermeldt dat het rapport in opdracht van [gedaagde] is opgesteld ten behoeve van de verzekering van [gedaagde] en omschrijft het schilderij als volgt.
"een schilderij van Jacobus Hendricus ('Jacob') Maris (1837-1899)
voorstellend: 'ruiter langs rivieroever, aan linkerzijde woningen en molen, enkele schepen in het water, rechts van het midden op de achtergrond een tweede molen'
afmeting: 37x55,5 cm- doek
gesigneerd: links onder in de verf
staat: in goed geconserveerde en ingelijste staat
vervangingswaarde: f 55.000,-- (zegge: vijfenvijftigduizend gulden)"
1.6 Voordat de koopovereenkomst tot stand kwam heeft [gedaagde] [eiser] aangeboden om het schilderij door Christie' of Sotherby's te laten taxeren. [eiser] heeft dit aanbod afgewezen.
1.7 De aankoopprijs van het schilderij (volgens [eiser] fl. 55.000,-- en volgens [gedaagde] fl. 12.500,--) is door [eiser] contant betaald. Van de koopovereenkomst is geen onderhandse akte opgemaakt.
1.8 Bij brief d.d. 25 maart 2003 deelt [X] namens [eiser] aan [gedaagde] mee:
"Cliënt heeft in augustus 1998 van u gekocht een schilderij (...) blijkens de door u meegeleverde taxatie d.d. 12 december 1990 van de heer [taxateur] te [plaats] geschilderd door Jacobus Hendricus ("Jacob") Maris (1837-1899).
(...)
Cliënt heeft hiervoor een koopprijs voldaan van fl. 55.000,--, zijnde EURO 24.957,91.
(...).
Onlangs heeft cliënt het van u gekochte schilderij nog weer laten beoordelen door een deskundige, zijnde (...) [deskundige] (...). Dit heeft geresulteerd in het taxatierapport d.d. 27 februari 2003 (....) [deskundige] stelt dat het een nabootsing naar Jacob Maris betreft, waarbij (...) [deskundige] opmerkt dat het origineel zich bevindt in het museum in Dordrecht.
(...) [deskundige] kent aan het onderhavige werk een waarde toe van circa EURO 1.500,--.
Hieruit volgt niet alleen dat het destijds door u verkochte schilderij niet afkomstig kan zijn van Jacob Maris, maar eveneens dat een veel te hoge koopprijs is betaald, zijnde
EURO 24.957,91, terwijl de waarde niet meer kan bedragen dan circa EURO 1.500,--
Cliënt heeft hierdoor EURO 23.457,91 te veel betaald".
1.9 Bij brief van 9 april 2003 deelt [gedaagde] Bakker mee dat [eiser] fl. 12.500,-voor het schilderij heeft betaald, dat van dwaling geen sprake kan zijn, dat [gedaagde] destijds te goeder trouw en geweest en het schilderij voorafgaand aan de koopovereenkomst tenminste 2 weken bij [eiser] voor onderzoek heeft gelaten, dat hij geen waarde toekent aan het rapport van [deskundige] en derhalve persisteert bij het rapport van [taxateur].
1.10 Bij brieven van 24 april en 3 juni 2003 handhaaft Bakker namens [eiser] tegenover [gedaagde] dat fl. 55.000,-- aan koopprijs is betaald.
2. Standpunt van partijen
2.1 [eiser] vordert vernietiging van de koopovereenkomst op grond van artikel 6:228 lid 1a BW dan wel (subsidiair) op grond van artikel 6:228 lid 1c BW. Hij voert aan dat hij tijdens het sluiten van de koopovereenkomst is uitgegaan van het door [gedaagde] aan hem ter hand gestelde taxatierapport van [taxateur], dat [gedaagde] daarmee de echtheid van het schilderij ten aanzien van de maker van het werk - Jacob Maris - heeft gegarandeerd en dat hij het schilderij niet, althans niet voor de in het rapport genoemde vervangingswaarde van fl. 55.000,-- , gekocht zou hebben als hij geweten had dat het schilderij niet geschilderd is door Jacob Maris en slechts EURO 1.500,-- waard is, zoals uit het rapport van [deskundige] blijkt.
2.2 [gedaagde] betwist dat het door hem verkochte schilderij niet geschilderd is door Jacob Maris. Hij betwist voorts dat een koopprijs van fl. 55.000,-- is overeengekomen. Hij voert aan dat hij het schilderij te goeder trouw aan [eiser] heeft verkocht voor de vraagprijs van fl. 12.500,--, dat hij [eiser] heeft aangeboden om het schilderij door Christie's of Sotherby's te laten taxeren alvorens het schilderij aan [eiser] te verkopen, hetgeen [eiser] zelf niet nodig heeft geacht, dat het voorafgaand aan de overeenkomst getoonde taxatierapport van [taxateur] slechts ten behoeve van zijn verzekering is opgesteld, dat het niet ongebruikelijk is om een schilderij te verzekeren voor twee- tot driemaal de (galerie) verkoopwaarde, dat [eiser] als kunsthandelaar daarmee bekend was althans bekend had moeten zijn en dat het daarom ongeloofwaardig is dat [eiser] bereid zou zijn geweest om de verzekeringswaarde van de Jacob Maris (fl. 55.000,--) te betalen, laat staan dat zulks op basis van het rapport van [taxateur] is overeengekomen.
Het taxatierapport van [deskundige] vormt volgens [gedaagde] onvoldoende bewijs voor de stelling van [eiser] dat het schilderij niet geschilderd is door Jacob Maris.
Zelfs al zou het schilderij geen echte Jacob Maris zijn, dan nog vormt dat volgens [gedaagde] geen grond voor vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling omdat [gedaagde] niet door middel van een certificaat van echtheid de echtheid van het schilderij heeft gegarandeerd, zodat de kans dat het geen echte Jacob Maris is voortvloeit uit de aard van de overeenkomst en gelet op de omstandigheden van het geval - [eiser] als deskundig koper die bewust heeft afgezien van een nader onderzoek door [gedaagde] dan wel door hemzelf naar het schilderij alvorens tot aankoop over te gaan - voor rekening van [eiser] dient te blijven.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 In deze zaak staat tussen partijen ter discussie of de overeenkomst betreffende de aankoop van het schilderij onder invloed van dwaling tot stand is gekomen en vernietigbaar is. [gedaagde] heeft enkele verweren gevoerd tegen de vordering van [eiser]. De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] bespreken. Dat verweer luidt dat zelfs al zou het schilderij gekocht zijn voor
fl. 55.000,--- en geen echte Jacob Maris zijn, er nog geen grond is voor vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling omdat [gedaagde] niet de echtheid van het schilderij heeft gegarandeerd, zodat de kans dat het geen echte Jacob Maris is voortvloeit uit de aard van de overeenkomst en gelet op de omstandigheden van het geval voor rekening van [eiser] dient te blijven. Indien dit verweer slaagt, heeft dit tot gevolg dat de vordering van [eiser] zowel in haar primaire als in haar subsidiaire variant dient te worden afgewezen, zodat de stellingen van [eiser] betreffende de echtheid en de aankoopprijs van het schilderij verder onbesproken kunnen blijven. Bij de beoordeling van dit (meest verstrekkende) verweer zal de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat het schilderij niet authentiek is en dat [eiser] het schilderij voor fl. 55.000,--- heeft gekocht.
3.2 Het gaat in deze zaak om kunstkoop. [gedaagde] heeft benadrukt dat een dergelijke overeenkomst een kanskarakter heeft. Wat daar ook van zij, duidelijk is dat aan de koop van kunstvoorwerpen een risico inherent is dat aan het gekochte de specifieke en unieke eigenschappen die partijen beoogd hadden - zoals de authenticiteit van het kunstvoorwerp - ontbreken. De partij die dat zoveel mogelijk wil uitsluiten dient daartoe in beginsel extra (in vergelijking tot een "gewone" koop) zorgvuldig onderzoek te verrichten, zeker in een situatie dat beide partijen in gelijke mate deskundig zijn. Voor een beroep op dwaling door een deskundig koper van een kunstvoorwerp betekent dat onder meer het volgende:
a. de koper mag er niet te snel van uitgaan dat door de verkoper verstrekte informatie over de authenticiteit van het kunstvoorwerp juist is. Indien die informatie onjuist blijkt te zijn, is daarmee nog niet gegeven dat de dwaling ook aan deze informatie te wijten is in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Een en ander is afhankelijk van de stelligheid waarmee die informatie is verstrekt en van de vraag of en in hoeverre de koper door middel van een onderzoek de authenticiteit van het kunstvoorwerp had kunnen vaststellen. Bij een kunstkoop tussen twee gelijkwaardige partijen ontslaat een mededeling van de verkoper de koper derhalve in beginsel niet van zijn onderzoeksplicht, tenzij de mededeling omtrent de authenticiteit als een garantie moet worden opgevat;
b. het hiervoor onder a vermelde geldt niet wanneer de verkoper bewust onjuiste informatie heeft verstrekt;
c. voor een beroep op wederzijdse dwaling bestaat nauwelijks ruimte. Indien beide partijen hebben gedwaald over de authenticiteit van het kunstwerk doordat zij er beiden vanuit zijn gegaan dat het kunstwerk authentiek was, behoort deze dwaling op grond van de aard van de overeenkomst voor rekening van de koper te blijven.
3.3 In het licht van wat hiervoor is overwogen dient de vraag beantwoord te worden of [eiser] door een mededeling van [gedaagde] in dwaling is gebracht. Volgens [eiser] zou [gedaagde] de echtheid van het schilderij gegarandeerd hebben door hem het taxatierapport van [taxateur] in het kader van de kooponderhandelingen ter hand te stellen. Andere feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde] [eiser] de authenticiteit van het schilderij gegarandeerd zou hebben, heeft [eiser] niet gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht [eiser] er, als kunsthandelaar en derhalve als professioneel, niet op basis van het rapport van [taxateur] en zonder eigen onderzoek vanuit gaan dat het schilderij echt was en dat [gedaagde] de authenticiteit van het schilderij garandeerde. Door [gedaagde] is terecht aangevoerd dat het rapport van [taxateur] geen certificaat van echtheid is. Dat is ook niet de doelstelling van een dergelijk taxatierapport. Het rapport was ten tijde van de koopovereenkomst bovendien al 8 jaar oud. Uit hetgeen partijen omtrent de totstandkoming van de koopovereenkomst hebben verklaard, komt ook niet naar voren dat het rapport een cruciale rol heeft gespeeld. [eiser] heeft verklaard dat hij het schilderij, dat bij [gedaagde] thuis aan de muur hing, al kende en heeft zelf initiatief getoond om het schilderij te kopen, al voor hij het rapport van [taxateur] kende.
3.4 De slotsom is dat het niet aan door [gedaagde] verstrekte informatie te wijten is dat [eiser] in dwaling is gebracht. De gevorderde terugbetaling van een deel van de koopprijs kan dan ook niet worden gegrond op artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Daarbij is van belang dat [eiser] niet heeft gesteld dat [gedaagde] bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook kan de vordering, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.2 onder c is overwogen, niet worden gegrond op artikel 6:228 lid 1c BW (vernietiging van een overeenkomst wegens wederzijdse dwaling). De vordering zal daarom worden afgewezen.
3.5 Het vorenstaande brengt met zich dat de vragen omtrent de authenticiteit van het schilderij en omtrent de omvang van de aankoopprijs in dit geding onbeantwoord kunnen blijven.
3.6 [eiser] is in het ongelijk gesteld en zal om die reden worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De rechtbank wijst de vordering af.
De rechtbank veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding. Deze kosten worden, voor zover aan de zijde van [gedaagde] gevallen, bepaald op EURO 985,--.
Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. De Hek, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 12 mei 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.