13.6.Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat noch het directe geluid dat De Pretfabriek met de vergunde activiteiten veroorzaakt, noch het indirecte geluid van auto’s en bezoekers, ertoe leidt dat sprake is van strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
14. [eiser 3] voert aan dat door het bestreden besluit, gelet op de (geluids)overlast door feesten die bij De Pretfabriek plaats zullen vinden, in de directe omgeving geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De rechtbank overweegt dat de activiteiten die door De Pretfabriek zijn aangevraagd en die bij het bestreden besluit zijn vergund, niet zien op het houden van feesten in het pand van De Pretfabriek. De omgevingsvergunning staat het houden van feesten dan ook niet toe. Wat [eiser 3] heeft aangevoerd biedt daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Wanneer toch sprake is of zal zijn van het houden van feesten, kunnen eisers dat aan de orde stellen in een verzoek tot handhaving aan verweerder. Tegen een beslissing op een dergelijk verzoek staat vervolgens rechtsbescherming open. Dat staat echter los van de beoordeling thans van het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
15. [eiser 3] voert aan dat bij de beoordeling van de gevolgen van de activiteiten van De Pretfabriek op de luchtkwaliteit ten onrechte het werkdaggemiddelde als worstcasescenario als uitgangspunt is genomen in plaats van het gemiddelde op een weekenddag. De rechtbank overweegt dat uit de Wet milieubeheer volgt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat het bestreden besluit niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide. Uit het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) volgt dat daarvan sprake is als de toename van die concentraties niet de grens van 3 procent overschrijdt. Verweerder heeft berekend dat deze grens in dit geval ligt op 1,2 microgram per kubieke meter lucht en dat als gevolg van de activiteiten van De Pretfabriek de toename van deze concentraties ruimschoots onder deze grens blijft, op 0,11 en 0,41 microgram per kubieke meter lucht. Hij is daarbij uitgegaan van een weekdaggemiddelde als worstcasescenario, omdat dan sprake is van de grootste hoeveelheid overig verkeer op de omliggende wegen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet aan de hiervoor genoemde grens kan worden voldaan. Gelet op de vergunde activiteiten en de uitkomst van de berekening van verweerder kan ervan worden uitgegaan dat de grenswaarde niet zal worden overschreden, zelfs indien van een gemiddelde weekenddag zou worden uitgegaan als worstcasescenario. Immers, niet is gebleken en door [eiser 3] is niet concreet gemaakt dat er op weekenddagen zoveel meer voertuigbewegingen zijn dat daardoor de grens zal worden bereikt. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden besluit niet zal leiden tot onevenredige gevolgen wat betreft de luchtkwaliteit. De beroepsgrond slaagt niet.
Toepassing bestuurlijke lus
16. De rechtbank ziet gelet op rechtsoverweging 7.4. aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het naar aanleiding van het beroep van [eiser 3] geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit kan op verschillende manieren. Het gebrek kan op de eerste plaats worden hersteld wanneer alsnog een deugdelijke motivering wordt gegeven voor het uitgangspunt dat het in de aanvraag opgenomen aantal van 82 parkeerplaatsen toereikend is voor de aangevraagde en vergunde activiteiten. Indien verweerder het haalbaar acht het gebrek op deze wijze te herstellen, kan hij daarvoor volstaan met het geven van een nadere schriftelijke motivering, in aanvulling op of ter vervanging van wat de ruimtelijke onderbouwing hierover vermeldt. In de tweede plaats kan het gebrek worden hersteld wanneer alsnog wordt gewaarborgd dat de golfbaan alleen ’s avonds en niet overdag toegankelijk is voor een volwassen publiek met de daaraan verbonden verkeersgeneratie, door voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden. Indien verweerder kiest voor deze mogelijkheid tot herstel van het gebrek, dient hij daarvoor een nieuw besluit te nemen dat het bestreden besluit wijzigt. De beroepen hebben vervolgens van rechtswege mede betrekking op dat nieuwe besluit.
17. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank [eiser 3] en zo nodig [eiser 1] en [eiser 2] vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de wijze waarop verweerder het gebrek heeft hersteld.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.