ECLI:NL:RBMNE:2014:5047

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
07.690731-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van beschuldiging van discriminatie in horecagelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van discriminatie. De verdachte weigerde een bezoeker, [benadeelde], de toegang tot een horecagelegenheid, wat volgens de aangever gebeurde op basis van zijn allochtone afkomst. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 3 oktober 2014 gehouden, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Muntjewerf. De officier van justitie, mr. A. Drogt, vorderde een veroordeling van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk discrimineren van [benadeelde] op basis van zijn ras, door hem de toegang tot de horecagelegenheid te weigeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank constateerde dat de reden voor de weigering van de toegang door de portier, medeverdachte [medeverdachte], niet eenduidig was en dat er geen bewijs was dat de weigering op basis van ras was. De rechtbank concludeerde dat de weigering niet kon worden vastgesteld als discriminatie.

Daarnaast werd er gekeken naar het toelatingsbeleid van de horecagelegenheid. De rechtbank oordeelde dat het streven naar een evenwichtige mix van publiek niet per definitie discriminerend was, mits dit niet leidde tot ongelijkheid in de behandeling van verschillende groepen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een discriminerend beleid en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, [benadeelde], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.690731-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende [adres] te [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Drogt en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2011 tot en met 5 april 2011 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (VOF) [VOF] en/of een andere rechtspersoon en/of (een) andere natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf, namelijk als bedrijfsleider en/of beleidsmaker van discotheek/uitgaansgelegenheid (VOF) [VOF],
[benadeelde] en/of (een) andere onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk heeft gediscrimineerd wegens zijn en/of hun ras (namelijk wegens zijn en/of hun donkere huidskleur en/of zijn en/of hun Surinaamse en/of (niet-Nederlandse) etnische afkomst), door (telkens)
- [benadeelde] en/of (een) andere onbekend gebleven perso(o)n(en), de toegang tot discotheek/uitgaansgelegenheid (VOF) [VOF] te weigeren en/of
- een beleid te voeren en/of uit te dragen, waarbij perso(o)n(en) met een donkere huidskleur en/of Surinaams en/of (van niet-Nederlandse) etnische afkomst, (vaker dan anderen) de toegang wordt geweigerd en/of
- een beleid te voeren en/of uit te dragen, waarbij maar een bepaald/beperkt percentage (mannelijke) allochtonen/mensen met een donkere huidskleur, binnen wordt gelaten;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(VOF) [VOF] en/of een andere rechtspersoon en/of (een) andere natuurlijke perso(o)n(en), op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 maart 2011 tot en met 5 april 2011 te Almere, althans in Nederland, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf, namelijk als discotheek/uitgaansgelegenheid (VOF) [VOF],
[benadeelde] en/of (een) andere onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk heeft gediscrimineerd wegens zijn en/of hun ras (namelijk wegens zijn en/of hun donkere huidskleur en/of zijn en/of hun Surinaamse en/of (niet-Nederlandse) etnische afkomst), door (telkens)
- [benadeelde] en/of (een) andere onbekend gebleven perso(o)n(en), de toegang tot discotheek/uitgaansgelegenheid (VOF) [VOF] te weigeren en/of
- een beleid te voeren en/of uit te dragen, waarbij perso(o)n(en) met een donkere huidskleur en/of Surinaams en/of (van niet-Nederlandse) etnische afkomst, (vaker dan anderen) de toegang wordt geweigerd en/of
- een beleid te voeren en/of uit te dragen, waarbij maar een bepaald/beperkt percentage (mannelijke) allochtonen/mensen met een donkere huidskleur, binnen wordt gelaten;
terwijl hij, verdachte, tot het bovengenoemde feit opdracht heeft gegeven en/of aan bovengenoemde (verboden) gedraging (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Kort samengevat zou volgens haar uit verschillende getuigenverklaring zijn gebleken dat aangever [benadeelde], door medeverdachte [medeverdachte] in de uitoefening van zijn beroep als portier, de toegang is geweigerd omdat volgens het beleid van horecagelegenheid [VOF] maar een bepaald percentage kleurlingen in de horecagelegenheid mocht komen. Het bestaan van dit beleid zou zijn gebleken uit de wijze waarop [verdachte] en [A] zich tijdens een bespreking met het ROSA-panel (ROSA staat voor Regels Op Stap Almere) zouden hebben uitgelaten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van aangever [benadeelde] blijkt dat hem op 19 maart 2011 de toegang tot discotheek/uitgaansgelegenheid [VOF] (verder: [VOF]) is geweigerd. De meegedeelde reden van de dienstdoende portier, medeverdachte [medeverdachte], voor weigering was dat aangever geen vaste klant was. Tijdens een ROSA gesprek op 5 april 2011 zouden door de hoofdportier [A] en verdachte uitlatingen gedaan zijn aangaande het toelaten tot [VOF] van een bepaald percentage allochtonen, waardoor aangever zich gediscrimineerd voelt op basis van zijn huidskleur. Aangever is van Surinaamse afkomst.
De rechtbank constateert dat de overige in het dossier gehoorde getuigen niet aanwezig waren bij voormelde weigering van de portier om aangever toegang te verlenen tot [VOF]. Nadien zouden, aldus enkele van die getuigen, door verschillende personen aan hen uiteenlopende redenen zijn opgegeven voor de weigering van aangever.
Het is naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet uit te sluiten dat de portier/medeverdachte [medeverdachte] bij de weigering van aangever [benadeelde] tot de horecagelegenheid [VOF] niet de werkelijke reden gaf voor die weigering. Het feitelijke handelen van de portier [medeverdachte], te weten de grond voor de weigering, is echter thans niet meer vast te stellen. Dit betekent evenwel niet dat deze verborgen reden, zonder meer, een weigering inhoudt die is gedaan op grond van discriminatie wegens ras. Uit het dossier kan dit immers niet worden afgeleid.
De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden vastgesteld dat de weigering van aangever tot de [VOF] is gebaseerd op uitsluiting van aangever op grond van zijn ras.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of het toelatingsbeleid van [VOF] discriminerend zou zijn.
Volgens artikel 90quater van het Wetboek van Strafrecht wordt onder discrimineren verstaan elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven wordt teniet gedaan of aangetast. Uit deze wettelijke definitie volgt dat onderscheid mag worden gemaakt, mits daarmee de voornoemde gelijkheid niet teniet wordt gedaan of aangetast.
Uit de verklaringen van verdachte, [A] en medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat is toegegeven dat er wordt gestreefd naar een evenwichtige mix van publiek in de [VOF]. Hieruit volgt dat in beginsel iedereen in het licht van deze mix kan worden toegelaten of geweigerd en dat daarmee een ieder op voet van gelijkheid wordt behandeld. Het streven naar een evenwichtige mix is daarom niet per definitie als discriminatoir aan te merken. Een dergelijke streven is wel aan te merken als discriminerend als zou blijken dat een groep van personen op grond van hun ras geheel niet of in mindere mate dan personen van een ander ras zouden worden toegelaten.
In het dossier wordt één concrete gebeurtenis besproken waar van discriminatie sprake zou zijn. Daarnaast is in het dossier een verslag opgenomen van een gesprek, waarbij vertegenwoordigers van [VOF] hebben verklaard, zakelijk weergegeven, dat volgens de gemeente onderscheid gemaakt mag worden. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat het boven gerede twijfel is dat het toelatingsbeleid van [VOF] discriminerend zou zijn. Om vast te kunnen stellen of er sprake zou zijn van discriminerend beleid had in een zaak als deze een meer stelselmatig onderzoek moeten plaatsvinden.
De slotsom is dat verdachte bij gebrek aan bewijs wordt vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd.

5.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 255,00. Uit het feit dat verdachte wordt vrijgesproken volgt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in deze vordering.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. R.D. van Heffen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2014.
Mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.