In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in de Bondsrepubliek Duitsland en thans verblijvende in een Huis van Bewaring, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2014 uitspraak gedaan. De verdachte is beschuldigd van winkeldiefstal gepleegd op 3 november 2013 te Amersfoort. Tijdens de zitting op 24 januari 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door haar advocaat, mr. B.H.J. van Rhijn. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging is als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder een aangifteformulier en de bekennende verklaring van de verdachte, gewogen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen geachte feit, diefstal, strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel geëist, terwijl de verdediging heeft gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest of een voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de ISD-maatregel noodzakelijk is gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de verdachte, die sinds 1995 regelmatig in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaren opgelegd, zonder de tijd in voorlopige hechtenis in mindering te brengen. Tevens is bepaald dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank zal informeren over de voortgang van de maatregel. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen zijn afgewezen, omdat de rechtbank deze niet opportuun achtte in het licht van de opgelegde ISD-maatregel.