ECLI:NL:RBMNE:2014:497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
16-653958-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het aanwezig hebben van 555 hennepplanten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte een bedrag van € 106.766,84 zou betalen, als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting op 24 januari 2014 is de vordering besproken, waarbij de verdediging primair om vrijspraak heeft verzocht en subsidiair de afwijzing van de vordering heeft bepleit, omdat deze gebaseerd zou zijn op onterecht aangenomen feiten over het aantal oogsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. De rechtbank heeft opgemerkt dat de verdachte slechts af en toe in de woning verbleef waar de kwekerij zich bevond en dat er geen duidelijkheid is over zijn rol in de kwekerij of het voordeel dat hij daaruit zou hebben gehaald. Gezien het gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank concludeert dat zonder bewijs van wederrechtelijk voordeel, de ontnemingsvordering niet kan worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/653958-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] te [woonplaats],
Raadsman: mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, uitdrukkelijk gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2014.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/653958-13 waaruit blijkt dat verdachte op 7 februari 2014 door deze rechtbank is veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het aanwezig hebben van ongeveer 555 hennepplanten/toppen;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 24 januari 2014;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens heeft de raadsman van verdachte zijn standpunt naar voren gebracht.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in eerste instantie gevorderd verdachte te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 112.303,20. De officier van justitie heeft zijn vordering ter terechtzitting gewijzigd in € 106.766,84, en aldus het bedrag van de vordering van de benadeelde partij op de ontnemingsvordering in mindering gebracht. De officier heeft de rechtbank verzocht om, indien de vordering van de benadeelde partij – al dan niet gedeeltelijk – wordt toegewezen, het toegewezen bedrag in mindering te brengen bij het wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om de vordering af te wijzen, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen omdat die uitsluitend is gebaseerd op een aanname voor wat betreft het aantal oogsten. Die aanname is echter niet terecht geweest.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is door de rechtbank bij vonnis van 7 februari 2014 veroordeeld voor het aanwezig hebben van 555 hennepplanten/toppen. Ten aanzien van het telen, bereiden, bewerken en/of verwerken van hennep is verdachte vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier in de strafzaak niet kan worden vastgesteld of verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Uit het dossier blijkt immers slechts dat verdachte af en toe verbleef in een woning waarin zich een kwekerij met 555 hennepplanten bevond en dat hij wetenschap moet hebben gehad van die kwekerij. Er is niet vastgesteld welke rol verdachte bij deze hennepkwekerij heeft gespeeld en of hij daaruit voordeel heeft getrokken. De vordering van de officier van justitie dient dan ook te worden afgewezen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Oostendorp, voorzitter,
mrs. H.A. Brouwer en S. Wijna, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2014.
Mrs. M.C. Oostendorp en H.A. Brouwer zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.