ECLI:NL:RBMNE:2014:4869

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
13 oktober 2014
Zaaknummer
3226789
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie UWV en re-integratieverplichtingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak vorderde eiser, een werknemer, betaling van zijn loon en verstrekking van loonstroken door zijn werkgever, de besloten vennootschap Fabrieksverkoop Veenendaal. Eiser was sinds 8 april 2003 in dienst als chauffeur, maar was sinds 18 juni 2012 arbeidsongeschikt door nek- en schouderklachten. Het UWV had een loonsanctie van 52 weken opgelegd aan Fabrieksverkoop omdat deze niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Eiser stelde dat Fabrieksverkoop herhaaldelijk zijn loon te laat had betaald en weigerde de kosten voor een chauffeursopleiding te vergoeden, wat zijn kansen op werk zou vergroten. Fabrieksverkoop voerde verweer en stelde dat de vorderingen van eiser afgewezen moesten worden.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiser tot tijdige betaling van zijn loon moest worden toegewezen, omdat het niet aannemelijk was dat de bodemrechter de vordering zou afwijzen. De kantonrechter benadrukte dat de beoordeling van de loonsanctie aan de bestuursrechter toebehoorde en dat de werkgever niet zomaar de loonbetaling kon staken. Eiser had recht op zijn loon, dat uiterlijk op de laatste dag van de maand betaald moest worden. De kantonrechter wees ook de vordering tot verstrekking van loonstroken toe, met de voorwaarde dat dit alleen moest gebeuren bij wijzigingen in het loonbedrag.

Daarnaast werd de wettelijke verhoging voor te laat betaald vakantiegeld en loon toegewezen, evenals de wettelijke rente over deze verhoging. Fabrieksverkoop werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 15 augustus 2014 door kantonrechter P. Krepel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3226789 UV EXPL 14-312 hdg/1004
Kort geding vonnis van 15 augustus 2014
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.M. Zeilstra,
tegen:
de besloten vennootschap
Fabrieksverkoop Veenendaal,
gevestigd te Veenendaal,
verder ook te noemen Fabrieksverkoop,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A. van Huussen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 15;
  • de brief van mr. R.A. van Huussen van 28 juli 2014 met producties 1 tot en met 4;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van mr. R.A. van Huussen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] is op 8 april 2003 in dienst getreden van Fabrieksverkoop, in de functie van chauffeur. Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 2.379,74 bruto te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag.
2.2.
Vanaf 18 juni 2012 is [eiser] arbeidsongeschikt wegens nek- en schouderklachten.
2.3.
Vervolgens is een re-integratietraject gestart. Op 31 januari 2013 heeft de Arboarts aangegeven dat [eiser] blijvend arbeidsongeschikt wordt geacht voor zijn eigen werkzaamheden. De Arboarts heeft partijen vervolgens geadviseerd om het tweede spoor in te zetten.
2.4.
In augustus 2013 heeft Fabrieksverkoop het tweede spoor ingezet. Ten behoeve van dit tweede spoor heeft Fabrieksverkoop re-integratiebureau Oxhill7 ingeschakeld.
2.5.
In de “Voortgangsrapportage re-integratie” van Oxhill7 van 27 februari 2014 staat de volgende conclusie:
“Client heeft in de afgelopen periode voldaan aan zijn sollicitatieverplichting. (…)”
2.6.
Op enig moment na 27 februari 2014 is [eiser] arbeidsongeschikt geraakt ten aanzien van het verrichten van sollicitatiewerkzaamheden voor het tweede spoor. Hierdoor zijn de re-integratiewerkzaamheden van Oxhill7 opgeschort.
2.7.
Bij brief van 18 maart 2014 heeft het UWV aan Fabrieksverkoop een loonsanctie van 52 weken opgelegd, omdat Fabrieksverkoop niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, in die zin dat Fabrieksverkoop niet heeft voldaan aan het verzoek van het UWV om het re-integratieverslag van [eiser] binnen een week aan te vullen met een Plan van aanpak re-integratie en een Eindevaluatie van het Plan van aanpak.
2.8.
Op enig moment in de maand april 2014 heeft Fabrieksverkoop het UWV het Plan van aanpak re-integratie en de Eindevaluatie van het Plan van aanpak toegestuurd.
2.9.
Bij brief van 14 mei 2014 schrijft het UWV het volgende aan Fabrieksverkoop:
“Wij hebben 14 april 2014 van u een bericht ontvangen dat u de tekortkoming(en) in uw re-integratieverplichtingen voor de heer [eiser] heeft hersteld.
Wij vinden dat u de tekortkoming(en) nog niet heeft hersteld. In het bijgaande verslag van de arbeidsdeskundige J. de Haan leest u waarom. Wij verkorten daarom de loonsanctie niet. Deze blijft op dit moment 52 weken. (…)”
De kantonrechter beschikt niet over het betreffende rapport van arbeidsdeskundige
J. de Haan.
2.10.
Bij brief van 13 juni 2014 heeft Fabrieksverkoop (formeel) bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV van 14 mei 2014.
2.11.
In reactie op deze brief schrijft het UWV op enig moment na 16 juni 2014 aan Fabrieksverkoop het volgende:
“Op 16 juni 2014 hebben wij uw bezwaarschrift ontvangen.
De bestreden beslissing van 14 mei 2014 bevat feitelijke onjuistheden. De eerdere beslissing van 18 maart 2014 betrof een administratieve loonsanctie omdat de re-integratieverslagen niet compleet waren. Er heeft op dat moment geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden. De huidige beslissing van 14 mei 2014 betreft een eerste inhoudelijke loonsanctie en geen weigering bekorting. Deze motivering wijzigen wij hierbij in bezwaar en uw bezwaarschrift zal als gericht tegen deze motivering in behandeling worden genomen. U gelieve hiervan nota te nemen. (…)”
2.12.
Bij brief van 15 juli 2014 heeft Fabrieksverkoop het UWV de gronden van haar bezwaar doen toekomen:
“(…) Zoals terecht is vermeld in de - ongedateerde - brief die u mij naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft toegezonden, bevat de bestreden beslissing feitelijke onjuistheden. De beslissing behelst immers een weigering tot bekorting van de administratieve loonsanctie om reden dat de administratieve tekortkomingen nog niet zijn hersteld, terwijl het plan van aanpak en de eindevaluatie op 11 april 2014 door VBA Accountants aan UWV zijn toegestuurd.
In uw voormelde brief is de grondslag c.q. motivering van de beslissing d.d.
14 mei 2014 aldus - ingrijpend - gewijzigd dat die beslissing thans als een eerste inhoudelijke loonsanctie moet worden opgevat. Hoewel die brief niet gedateerd is, is wel duidelijk dat hij pas na afloop van de wachttijd is verzonden. Mede omdat vóór einde van de wachttijd de re-integratieinspanningen konden worden getoetst - zoals vermeld zijn het plan van aanpak en de eindevaluatie op 11 april 2014 aan UWV verzonden, terwijl het verslag van uw arbeidsdeskundige J. de Haan dateert van
5 mei 2014 - was wijziging van de grondslag c.q. motivering van de bestreden beslissing niet meer mogelijk.
Volledigheidshalve, ten overvloede en louter subsidiair merk ik nog op dat niet is gemotiveerd dat en zonder zodanige motivering niet valt in te zien waarom demaximaletermijn van de loonsanctie is toegepast. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert (na wijziging van eis ter mondelinge behandeling) veroordeling van Fabrieksverkoop bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en tegen behoorlijk bewijs van kwijting,
tot nakoming van de verplichtingen uit de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en de wet, hetgeen in ieder geval omvat de (tijdige) betaling van het loon op de 30ste van iedere maand tot een rechtsgeldig einde van het dienstverband, onder gelijktijdige verstrekking van de op die maand betrekking hebbende loonstroken en tot nakoming van de re-integratieverplichtingen, in die zin dat Fabrieksverkoop aan [eiser] de financiële middelen dient te verstrekken om een chauffeursopleiding te kunnen volgen, zulks alles op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat Fabrieksverkoop voornoemde verplichtingen niet of te laat nakomt, althans op straffe van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
tot betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging ex artikel 7:625 BW voor het te laat betaalde vakantiegeld over de maand mei 2013 en het te laat betaalde loon over de maanden juli 2013, augustus 2013, maart 2014 en juni 2014, gelijk aan een bedrag van € 2.570,13 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen vergoeding;
tot betaling van de wettelijke rente over het gevorderde onder sub b, vanaf de dag van de verschuldigdheid, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot de datum van algehele voldoening,
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Fabrieksverkoop is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, door het loon van [eiser] herhaaldelijk niet tijdig te betalen en door het niet (tijdig) verstrekken van loonstroken aan [eiser]. Voorts wordt door Fabrieksverkoop onvoldoende ondernomen om [eiser] te re-integreren, meer in het bijzonder weigert Fabrieksverkoop om [eiser] de financiële middelen te verstrekken om een chauffeursopleiding te kunnen volgen.
3.3.
Fabrieksverkoop voert verweer en stelt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
4.2.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in zodanig hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen, dat in dit kort geding op die beslissing in het bodemgeschil mag worden vooruitgelopen.
Tijdige betaling van het loon
4.3.
[eiser] vordert veroordeling van Fabrieksverkoop tot tijdige betaling van zijn loon, omdat Fabrieksverkoop in de jaren 2013 en 2014 herhaaldelijk zijn loon te laat heeft betaald en Fabrieksverkoop bezwaar heeft ingediend tegen de door het UWV opgelegde loonsanctie van 52 weken. Fabrieksverkoop stelt dat dit gedeelte van de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen, omdat zij het loon van [eiser] reeds gedurende 104 weken heeft doorbetaald. De door het UWV opgelegde loonsanctie van 52 weken maakt niet dat thans nog een loondoorbetalingsplicht bestaat, omdat het betreffende besluit van het UWV zal worden vernietigd. Ter onderbouwing van haar stellingen voert Fabrieksverkoop het volgende aan. Het UWV heeft Fabrieksverkoop bij brief van 18 maart 2014 een (administratieve) loonsanctie van 52 weken opgelegd (inhoudende dat Fabrieksverkoop het loon van [eiser] dient door te betalen tot 15 juni 2015), omdat Fabrieksverkoop het Plan van aanpak en de Eindevaluatie niet had overgelegd. Deze (administratieve) loonsanctie is vervallen nadat op 11 april 2014 het Plan van aanpak en de Eindevaluatie alsnog bij het UWV zijn ingeleverd, aldus Fabrieksverkoop. Vervolgens heeft het UWV middels de in r.o. 2.11. geciteerde (ongedateerde) brief de grondslag/motivering van de brief van 14 mei 2014 gewijzigd, waardoor de loonsanctie inhoudelijk is geworden, en heeft het UWV Fabrieksverkoop bericht dat de duur van de opgelegde loonsanctie niet zal worden verkort. Volgens Fabrieksverkoop kan vorenstaand handelen van het UWV geen stand houden en zal het door haar ingediende bezwaar tegen dit besluit worden gehonoreerd, omdat een inhoudelijke loonsanctie ingevolge artikel 25 lid 11 van de wet WIA vóór het einde van de wachttijd (te weten uiterlijk op 17 juni 2014) had moeten worden genomen, hetgeen het UWV heeft nagelaten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Fabrieksverkoop naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 april 2013 (LJN BZ6885).
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van vorenstaand verweer van Fabrieksverkoop onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de vordering van [eiser] tot tijdige betaling van zijn loon dient te worden afgewezen. Hiertoe wordt overwogen dat de vraag of een administratieve dan wel een inhoudelijke loonsanctie door het UWV terecht is opgelegd en gehandhaafd ter beoordeling is van de bestuursrechter. Er is derhalve geen ruimte voor de civiele rechter om op de uitkomst van een bestuursrechtelijke bezwaar- en/of beroepsprocedure vooruit te lopen. Bij gerede twijfel over de juistheid van een opgelegde loonsanctie had het naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter daarom eerder op de weg van Fabrieksverkoop gelegen een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter te vragen tot schorsing van de beslissing van het UWV, in plaats van de loonbetaling botweg te staken.
4.5.
Het voorgaande zou eventueel anders kunnen zijn indien het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een werknemer - in het geval er onduidelijkheid is over de juistheid van een beslissing van het UWV - zich tegenover zijn werkgever beroept op de bij die beslissing opgelegde loondoorbetalingsverplichting. Daarvoor is dan op zijn minst vereist dat de beslissing waarop die loondoorbetalingsverplichting berust evident op een misslag berust. Dat is hier niet het geval.
4.6.
De kantonrechter verwijst daartoe naar Centrale Raad van Beroep 12 mei 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397). Daarin werd geoordeeld dat wanneer het UWV aanvankelijk administratieve tekortkomingen constateert en daarna inhoudelijke tekortkomingen, de door het UWV opgelegde administratieve loonsanctie kan worden voortgezet op inhoudelijke gronden. Er was in dat geval geen nieuw besluit van het UWV vereist omdat de werkgever er debet aan was dat de inhoudelijke re-integratie-inspanningen niet vóór einde wachttijd konden worden beoordeeld.
Ook verwijst de kantonrechter naar de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 januari 2005 (USZ 2005, afl. 4), waarin een loonsanctiebesluit door het UWV niet vóór de aanvang van de wachttijd was genomen en niettemin door de rechtbank werd overwogen dat het UWV de termijn slechts minimaal had overschreden, waardoor het volledig afzien van de loonsanctie een te verregaande consequentie was.
Het staat dus geenszins vast dat de beslissing van het UWV op een evidente misslag berust.
4.7.
De kantonrechter neemt voorts in aanmerking dat het vooruitlopen door de kantonrechter op de uitkomst van het door Fabrieksverkoop ingediende bezwaarschrift voor [eiser] tot een onzekere inkomenssituatie zou kunnen leiden (geen loon en onduidelijkheid over de vraag of hij in aanmerking komt voor enige uitkering), waardoor een dergelijke beslissing ook daarom niet in de rede ligt. Het risico van een eventuele onduidelijkheid over de juistheid van een loonsanctiebesluit behoort niet bij de werknemer te liggen.
4.8.
De kantonrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de vordering van [eiser] tot tijdige betaling van zijn maandelijkse loon dient te worden toegewezen, met dien verstande dat met tijdige betaling wordt bedoeld dat Fabrieksverkoop het aan [eiser] verschuldigde loon telkens uiterlijk op de laatste dag van de betreffende maand dient te voldoen. Hierbij wordt overwogen dat de omstandigheid dat Fabrieksverkoop het aan [eiser] verschuldigde loon gedurende een langere periode op de 20e dag van de betreffende maand heeft betaald, niet betekent dat Fabrieksverkoop niet op een later moment kan besluiten het verschuldigde loon aan het einde van de betreffende maand te betalen, mits Fabrieksverkoop de geldende wettelijke termijnen in acht neemt (artikel 7:623 BW).
4.9.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat Fabrieksverkoop aan [eiser] maandelijks het rechtens geldende loon (het loonbedrag dat op de loonstrook van
[eiser] staat) dient over te maken. Hiertoe wordt overwogen dat [eiser] ter zitting heeft gesteld dat Fabrieksverkoop in het jaar 2013 aan hem maandelijks een paar euro teveel dan wel een paar euro te weinig heeft overgemaakt, hetgeen door Fabrieksverkoop is erkend. Het verweer van Fabrieksverkoop dat zij het verschil tussen het aan [eiser] verschuldigde en het aan hem betaalde loon aan het einde van het jaar aan [eiser] heeft uitbetaald, waardoor [eiser] niet is benadeeld, maakt dit oordeel niet anders. Hierbij weegt mee dat [eiser] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat Fabrieksverkoop is overgegaan tot betaling van voornoemd bedrag (enkel) nadat [eiser] hiertoe had verzocht.
4.10.
De door [eiser] gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat Fabrieksverkoop zijn loon te laat betaalt zal worden afgewezen, nu het loon van [eiser] een geldsom betreft en het ingevolge artikel 611a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet mogelijk is om een dwangsom op te leggen ten aanzien van de betaling van een geldsom.
Het verstrekken van loonstroken
4.11.
[eiser] vordert veroordeling van Fabrieksverkoop tot verstrekking van de op iedere maand betrekking hebbende loonstroken. De kantonrechter acht, gelet op de omstandigheid dat Fabrieksverkoop in ieder geval in het jaar 2013 niet telkens het rechtens geldende loon (maar veelal een paar euro meer of minder, zie r.o. 4.5.) aan [eiser] heeft voldaan, voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Fabrieksverkoop aan [eiser] diens loonstroken dient te verstrekken gelijktijdig met de voldoening van het aan [eiser] rechtens verschuldigde loon (artikel 7:626 lid 1 BW). Deze vordering van [eiser] zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat Fabrieksverkoop ingevolge artikel 7:626 lid 1 BW enkel verplicht is om aan [eiser] een loonstrook te verstrekken indien zich een wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van (de opbouw van) het loonbedrag van de voorgaande maand.
4.12.
De door [eiser] gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat Fabrieksverkoop de loonstroken te laat aan [eiser] verstrekt zal worden gematigd tot een bedrag van € 100,00 per dag, te rekenen vanaf de zesde dag na de laatste dag van de maand waarop de betreffende loonstrook betrekking heeft, met een maximum van € 1.000,00 per loonstrook.
Nakoming re-integratieverplichtingen
4.13.
[eiser] vordert nakoming door Fabrieksverkoop van haar re-integratieverplichtingen, in die zin dat hij veroordeling vordert van Fabrieksverkoop tot financiering van de kosten voor het volgen van een chauffeursopleiding. [eiser] heeft hiertoe ter zitting aangevoerd dat het volgen van een chauffeursopleiding zijn kansen op een baan zal vergroten en dat om die reden Fabrieksverkoop ten onrechte weigert de kosten van een dergelijke opleiding, te weten € 5.000,00, voor hem te betalen. De kantonrechter is, gelet op de omstandigheid dat tussen partijen niet in geschil is dat Fabrieksverkoop een re-integratiebureau heeft ingeschakeld om [eiser] tijdens zijn re-integratie te begeleiden, van oordeel dat de enkele stelling van
[eiser] dat een chauffeursopleiding zijn kansen op een baan zal vergroten, onvoldoende is om Fabrieksverkoop in de kosten van een dergelijke opleiding te veroordelen. De kantonrechter acht gelet op het voorgaande voorshands onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Fabrieksverkoop de kosten van een chauffeursopleiding dient te betalen. Dit gedeelte van de vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen.
Wettelijke verhoging
4.14.
[eiser] vordert veroordeling van Fabrieksverkoop tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ten aanzien van het vakantiegeld over de maand mei 2013 en het te laat betaalde loon over de maanden juli 2013, augustus 2013, maart 2014 en juni 2014. De kantonrechter overweegt dat ingevolge artikel 7:625 BW de werkgever een wettelijke verhoging verschuldigd is aan de werknemer indien de werkgever het loon over een betreffende maand niet uiterlijk de derde werkdag waarop de betaling van het loon volgens de wet had moeten geschieden voldoet. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat de door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging dient te worden toegewezen, voor zover Fabrieksverkoop het loon dan wel het vakantiegeld over de betreffende maand niet uiterlijk op de derde werkdag na de laatste dag van die maand aan [eiser] heeft voldaan. De kantonrechter ziet geen reden om de wettelijke verhoging te matigen.
Het door Fabrieksverkoop aangevoerde verweer dat de wettelijke verhoging in ieder geval dient te worden afgewezen ten aanzien van de maanden in het jaar 2013, omdat ten aanzien van deze maanden niet aan het vereiste van spoedeisendheid is voldaan, slaagt niet. Hiertoe wordt overwogen dat, hoewel de kantonrechter met Fabrieksverkoop van oordeel is dat de wettelijke verhoging over deze maanden niet spoedeisend is, de kantonrechter het, gelet op de omstandigheid dat de vorderingen van [eiser] grotendeels worden toegewezen, onredelijk acht om [eiser] enkel voor de wettelijke verhoging over de maanden gelegen in het jaar 2013 te verwijzen naar een bodemprocedure.
Wettelijke rente
4.15.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden toegewezen, vanaf de dag van verschuldigdheid van deze wettelijke verhoging tot de voldoening.
Proceskosten
4.16.
Fabrieksverkoop zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht € 77,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 570,80
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Fabrieksverkoop tot
  • maandelijkse betaling van het rechtens geldende loon aan [eiser], steeds uiterlijk op de laatste dag van die betreffende maand;
  • verstrekking aan [eiser] van de loonstrook van de betreffende maand, gelijktijdig met de voldoening van het aan [eiser] verschuldigde (rechtens geldende) loon over die maand, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, te rekenen vanaf de zesde dag na de laatste dag van de maand waarop de betreffende loonstrook betrekking heeft, met een maximum van € 1.000,00 per loonstrook, met dien verstande dat Fabrieksverkoop enkel verplicht is om een loonstrook te verstrekken indien zich een wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van (de opbouw van) het loonbedrag van de voorgaande maand;
  • betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW aan [eiser] over het vakantiegeld van de maand mei 2013 en over het loon over de maanden juli 2013, augustus 2013, maart 2014 en juni 2014, voor zover het vakantiegeld dan wel het loon niet uiterlijk op de derde werkdag na de laatste dag van de maand waarop het vakantiegeld dan wel het loon betrekking heeft aan [eiser] is voldaan;
  • betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over de wettelijke verhoging, vanaf de dag van verschuldigdheid van deze wettelijke verhoging tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt Fabrieksverkoop tot betaling van de proceskosten aan de zijde van
[eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 570,80, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2014.