ECLI:NL:RBMNE:2014:4775

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
C-16-364011 - FA RK 14-1354
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot scheiding van tafel en bed en echtscheiding met pensioenverweer

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot scheiding van tafel en bed en een zelfstandig verzoek tot echtscheiding. De vrouw, die Canadese nationaliteit heeft, verzocht om scheiding van tafel en bed, terwijl de man, met de Nederlandse nationaliteit, verzocht om echtscheiding. De vrouw betwistte de duurzame ontwrichting van het huwelijk, terwijl de man stelde dat het huwelijk duurzaam ontwricht was. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet aan haar stelplicht had voldaan, omdat zij niet kon aantonen dat de ontwrichting van het huwelijk duurzaam was. Het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed werd dan ook afgewezen. De man daarentegen kon zijn verzoek tot echtscheiding onderbouwen met verklaringen over de ontwrichting van het huwelijk, die door de vrouw niet voldoende werd betwist. De rechtbank concludeerde dat het huwelijk duurzaam ontwricht was en sprak de echtscheiding uit. Daarnaast werd er een pensioenverweer door de vrouw gevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat er een vooruitzicht op uitkeringen zou teloorgaan door de echtscheiding. De nevenvoorzieningen die de vrouw had verzocht, werden afgewezen omdat het verzoek tot scheiding van tafel en bed niet werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer:
- C/16/364011 / FA RK 14-1354 (scheiding)
- C/16/367304 / FA RK 14-2539 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 8 oktober 2014
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, hierna te noemen "de vrouw",
advocaat mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, hierna te noemen "de man",
advocaat mr. P.P. Hoyng.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten:
 het op 28 februari 2014 ter griffie ingediende verzoekschrift van de vrouw met producties 1 tot en met 13,
 het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken van de man met producties 1 tot en met 15,
 het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken, tevens antwoordakte op de preliminaire verweren, tevens akte uitlating producties,
 het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw gedateerd 12 maart 2014,
 het formulier verdelen en verrekenen van de man gedateerd 2 juni 2014,
 de brief van mr. Van Zinnicq Bergmann van 8 september 2014 met producties 14 tot en met 24,
 het F9-formulier van mr. Hoyng van 8 september 2014 met producties 16 tot en met 24,
 het F9-formulier van mr. Van Zinnicq Bergmann van 18 september 2014 met daarbij een vermeerdering van het verzoek.
1.2.
De zaak is met gesloten deuren behandeld ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 18 september 2014. Daarbij zijn verschenen partijen en hun advocaten alsmede mevrouw G.G.M. Keizer als tolk voor de vrouw.
1.3.
De vrouw heeft bij de vermeerdering van haar verzoek van 18 september 2014 een aantal producties (genummerd 25 tot en met 31) gevoegd. De man heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van het verzoek en tegen toevoeging van de producties aan het procesdossier. Hij stelt dat hem nu niet duidelijk is wat de verzoeken van de vrouw zijn en dat de producties onnodig laat zijn ingediend. Hij heeft dit processtuk met producties zo laat ontvangen dat hij het daardoor niet voorafgaand aan de zitting met zijn advocaat heeft kunnen bespreken. Hij stelt dat de omvang en inhoud daarvan van dien aard zijn dat dit niet eenvoudig is te doorgronden. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting verklaard dat bij de beoordeling van deze zaak kan worden uitgegaan van de verzoeken zoals deze zijn opgenomen in zijn vermeerdering van het verzoek van 18 september 2014. De producties zijn volgens de vrouw eenvoudig van aard en eenvoudig te doorgronden. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de vermeerdering van het verzoek toelaatbaar is omdat dit niet een zo ingrijpende wijziging is dat deze in strijd is met de goede procesorde en de behandeling van de zaak kort geschorst om de man de gelegenheid te geven om deze vermeerdering met zijn advocaat te bespreken. De rechtbank heeft de producties aan de vrouw teruggegeven aangezien deze, naar het oordeel van de rechtbank, te laat zijn ingediend en dusdanig omvangrijk zijn dat van de (advocaat van de) man niet hoeft te worden verwacht dat deze daarop ter zitting adequaat kan reageren.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 8 augustus 2008 te Maarssen onder opmaking van huwelijkse voorwaarden (hierna: HVW) met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is duurzaam ontwricht. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Canadese nationaliteit.
2.2.
In de akte van HVW van 5 augustus 2008 is, voor zover thans relevant, opgenomen:
Artikel 4.
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, vindt verrekening plaats zodanig
dat de vrouw recht heeft op afgifte/uitkering door de man:
(…)
c. indien de vordering tot echtscheiding door een echtgenoot is ingesteld op of na acht
augustus tweeduizend dertien: naar keuze van de vrouw:

òf het Canadese huis met toebehoren en de som van één miljoen Canadese Dollars (Can.$ 1.000.000,00);

òf de som van één miljoen éénhonderd vijfentwintigduizend Canadese Dollars (Can.$ 1.125.000,00).
2. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van de man heeft de vrouw
recht op afgifte/uitkering door de erfgenamen van de man van het Canadese huis met
toebehoren en de som van één miljoen éénhonderd vijfentwintigduizend Canadese dollars
(Can.$ 1.125.000,00).
3. Alle betalingen moeten worden gedaan binnen vier maanden na de dag van het instellen
van de vordering tot echtscheiding (…) direct naar de Canadese bankrekening van de
vrouw, met dien verstande dat de betaling krachtens het bepaalde sub 1 c mag plaatsvinden
in vier gelijke jaarlijkse opeenvolgende termijnen.
Artikel 5.
Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden dan wel indien tussen de echtgenoten de scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zal er geen pensioenverevening of pensioenverrekening conform de wettelijke regeling of jurisprudentie plaatsvinden. Het vorenstaande laat onverlet de aanspraak op nabestaandenpensioen.
2.3.
Bij akte van 3 juni 2013 is artikel 4 van de akte van HVW van 5 augustus 2008 als volgt gewijzigd:
Artikel 4.
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding, vindt verrekening plaats zodanig
dat de vrouw recht heeft op afgifte/uitkering door de man:
a. de som van vierhonderdduizend Canadese Dollars (Can.$ 400.000,00);
b. zijn helft in hun huis in Waterloo (Ontario) inclusief alle daarin aanwezige inboedel en
huisraad met toebehoren, (…)
c. een bedrag ad éénduizend tweehonderd vijftig Canadese Dollars (Can.$ 1.250,00) per
maand, ingaande de eerste dag van de maand nadat de vordering tot echtscheiding is
ingediend en eindigende op de eerste dag van de maand waarin de vrouw overlijdt;
d. het bronzen beeld van twee meisjes; (…)
2. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van de man heeft de vrouw
recht op afgifte/uitkering door de erfgenamen van de man van het Canadese huis met
toebehoren en de som van één miljoen éénhonderd vijfentwintigduizend Canadese dollars
(Can.$ 1.125.000,00).
3. De betalingen op grond van het sub 1 a en sub 2 bepaalde moeten worden gedaan binnen
zes maanden na de dag van het instellen van de vordering tot echtscheiding (…) direct naar
de Canadese bankrekening van de vrouw (…).

3.Beoordeling van het verzochte

I. Scheiding van tafel en bed / Echtscheiding
3.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de scheiding van tafel en bed tussen hen uit te spreken omdat het huwelijk van partijen (op dit moment) is ontwricht. De man heeft de rechtbank verzocht om de echtscheiding uit te spreken. Hij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dit laatste betwist.
3.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat partijen hun laatste (gezamenlijke) gewone verblijfplaats in Nederland hadden en dat de man hier nog altijd verblijft. De rechtbank is op grond van artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna Brussel II-bis) dus bevoegd om kennis te nemen van zowel het verzoek tot scheiding van tafel en bed als het echtscheidingsverzoek. Op grond van artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is het Nederlandse recht op deze beide verzoeken van toepassing.
Het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed
3.3.
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk van partijen (op dit moment) is ontwricht. Ter zitting heeft zij verklaard dat deze ontwrichting niet duurzaam is maar reparabel. De vrouw stelt dat duurzame ontwrichting geen vereiste is voor het uitspreken van de scheiding van tafel en bed. Zij wenst geen definitief einde van het huwelijk.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat een scheiding van tafel en bed op grond van artikel 1:169 lid 1 in combinatie met artikel 1:151 van het BW uitsluitend kan worden uitgesproken indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft in haar processtukken noch ter zitting gesteld dat daarvan sprake is. Het huwelijk is volgens haar wel ontwricht op dit moment maar dat is herstelbaar en dus niet duurzaam, althans niet duurzaam genoeg. Uit haar betoog ter zitting begrijpt de rechtbank dat de vrouw, door de ontkenning dat duurzame ontwrichting aan een verzoek tot scheiding van tafel en bed ten grondslag behoort te liggen, deze duurzame ontwrichting niet aan haar verzoek ten grondslag wil leggen. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat haar verzoek zal worden afgewezen.
Het verzoek van de man tot echtscheiding
3.5.
De man heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft dat betwist. Ter zitting heeft de man ter nadere onderbouwing van de door hem gestelde duurzame ontwrichting verklaard dat hij zich na het zien van de verzoeken die de vrouw bij de rechtbank had ingediend (met name het verzoek tot partneralimentatie van € 50.000,= per maand) realiseerde dat de vrouw vooral interesse had in zijn vermogen. Vanaf dat moment wilde hij niets meer met de vrouw te maken hebben en van echt scheiden. Deze wens werd nadien nog versterkt doordat de vrouw diverse beslagen op zijn bankrekeningen heeft laten leggen om uitbetaling af te dwingen van het bedrag van Can.$ 400.000,= dat de man haar op grond van de HVW bij een ontbinding van het huwelijk door echtscheiding verschuldigd is. Hij heeft de vrouw, op wat zakelijke contacten na, sinds 9 december 2013 niet meer gesproken. De vrouw heeft hierna weersproken dat het haar om het vermogen van de man was te doen maar deze verklaring van de man voor het overige niet betwist.
3.6.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat voor de beslissing op de verzochte echtscheiding in rechte is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Gezien hetgeen de man ter zitting heeft verklaard, staat vast dat er geen uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Het verzoek tot echtscheiding is daarmee toewijsbaar.
3.7.
De vrouw verzoekt (onder H) de rechtbank subsidiair, namelijk voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en op die grond de echtscheiding zou willen uitspreken, om hieraan de voorwaarde te verbinden dat de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van Can.$ 486.233,= (€ 316.045,=) althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag van minimaal € 250.000,= groot met bepaling dat dit bedrag door de man aan de vrouw dient te worden voldaan binnen één maand na de te geven tussenbeschikking. De man voert hiertegen verweer.
3.8.
De rechtbank begrijpt uit het feit dat de vrouw dit verzoek in haar verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek van de man heeft opgenomen onder verwijzing naar artikel 1:153 BW dat de vrouw met dit verzoek beoogt om een pensioenverweer tegen de door de man verzochte echtscheiding te voeren. De rechtbank overweegt, daarvan uitgaande, als volgt.
3.9.
Indien als gevolg van de verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die het echtscheidingsverzoek deed zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, kan het echtscheidingsverzoek niet worden toegewezen voordat daaromtrent een voorziening is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van de beide echtgenoten billijk is te achten. Het is de vrouw, als degene die het pensioenverweer voert, op wie de stelplicht rust.
3.10.
Ter onderbouwing van haar verweer berekent de vrouw het verschil tussen de omvang van de uitkering die zij zou ontvangen in het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van de man (op grond van artikel 4 lid 2 HVW d.d. 3 juni 2013) en de omvang van de uitkeringen die zij van de man zou ontvangen bij echtscheiding (op grond van artikel 4 lid 1 onder a en onder c HVW d.d. 3 juni 2013). Zij verzoekt de man te veroordelen tot betaling van dit verschil, te weten Can. $ 486.233, waarbij zij de contante waarde van de maandelijkse termijnen van Can.$ 1.250,= die de man aan haar dient uit te keren vanwege de echtscheiding (op grond van artikel 4 lid 1 onder c HVW van 3 juni 2013) heeft meegerekend. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat als haar verweer niet kan leiden tot een directe uitbetaling van het door haar verzochte bedrag, de man dan maar een voorziening moet treffen. De man betwist dat er sprake is van een vooruitzicht op een uitkering dat teloor zal gaan. Bovendien kan de vrouw zelf een voorziening treffen met de gelden die hij aan haar zal uitkeren in verband met de echtscheidingsbepalingen uit de HVW d.d. 3 juni 2013.
3.11.
De rechtbank overweegt dat de vrouw in haar processtukken noch ter zitting heeft gesteld dat als gevolg van de echtscheiding een bestaand vooruitzicht op een uitkering uit hoofde van een pensioenvoorziening teloor gaat of ernstig zal verminderen. De vrouw heeft niet toegelicht in welke zin artikel 4 HVW een pensioenvoorziening betreft. Daardoor heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht ter zake van haar beroep op artikel 1:153 BW en kan het pensioenverweer dat de vrouw beoogt te voeren niet slagen. De rechtbank zal het verzoek van de man tot echtscheiding daarom toewijzen.
II. Nevenvoorzieningen
3.12.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht nevenvoorzieningen te treffen. Zij verzoekt (kort gezegd) vaststelling van een onderhoudsbijdrage, het voortgezet gebruik van de (voormalig) echtelijke woning, vernietiging van de overeenkomst tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden van 3 juni 2013, vergoeding van door haar betaalde kosten van de huishouding en afgifte van diverse goederen. De vrouw heeft deze verzoeken alle gedaan als nevenvoorziening bij de door haar verzochte scheiding van tafel en bed. Aan het verzoek tot vaststelling van de onderhoudsbijdrage en het subsidiaire verzoek tot wijziging van (artikel 4) van de HVW heeft zij ook expliciet artikel 1:173 BW ten grondslag gelegd. Niet gebleken is dat de vrouw heeft bedoeld om de nevenvoorzieningen ook bij een eventuele echtscheiding te verzoeken. Nu de rechtbank het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed zal afwijzen, zal de rechtbank ook de verzochte daarbij behorende nevenvoorzieningen afwijzen. Aan beoordeling van het subsidiair verzochte onder G (vernietiging van de alimentatieovereenkomst, althans wijziging van de alimentatie) komt de rechtbank daarom niet toe. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit onverlet laat dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw zal afgeven de navolgende roerende zaken:
 het bronzen beeld, voorstellende twee meisjes (waarbij de man de kosten van het verzekerd verschepen naar Canada voor zijn rekening zal nemen),
 alle kleding, schoenen, tassen en verdere outfits,
 alle sieraden,
 de twee houten beelden van de vrouw uit Afrika,
 het beschilderd struisvogelei,
 de foto’s van de kinderen en kleinkinderen van de vrouw,
 de witte fiets,
 de volledige kerstversiering.
3.13.
De rechtbank merkt tot slot over de verzochte nevenvoorzieningen van de vrouw nog het volgende op. Voor zover de vrouw met haar subsidiaire verzoek onder H van haar gewijzigd verzoek van 18 september 2014 heeft beoogd om dit als zelfstandig verzoek op het verzoek tot echtscheiding van de man in te dienen, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen omdat het niet gegrond is op de wet.
3.14.
De man heeft bij zijn verzoek tot echtscheiding als nevenvoorziening verzocht om te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de HVW van 3 juni 2013. De rechtbank wijst dit verzoek af nu ook dit niet is gegrond op de wet.
3.15.
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, zal de rechtbank de proceskosten op de hierna te vermelden wijze tussen hen compenseren.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen,
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen hun eigen proceskosten moeten dragen,
4.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Phaff, mr. C. Karman en mr. A.F. Hermans, rechters, in het bijzijn van mr. C.W.N.C. van den Brandt-Simons, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CB