ECLI:NL:RBMNE:2014:4660

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
16.659180-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en poging tot doodslag na schietpartij in bus te Almere

Op 3 oktober 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een schietincident op 12 februari 2014 in een bus in Almere, waarbij de verdachte met een geladen pistool op een aangever schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan poging tot moord en poging tot doodslag, en legde een gevangenisstraf van 15 jaar op. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, camerabeelden en de verklaring van de verdachte zelf. De verdachte had voorafgaand aan het schot een pistool aangeschaft met de intentie om de aangever te doden. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte de bus was ingestapt met het wapen, het had doorgeladen en op de aangever had geschoten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van opzet en voorbedachte raad, en dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat ook anderen, zoals een slachtoffer dat in de schootslijn stond, geraakt konden worden. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen bewijs was dat de aangever een onmiddellijke dreiging vormde. De benadeelde partij, die door het schot ernstig gewond was geraakt, diende een schadevergoeding in die door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact op de slachtoffers en omstanders.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659180-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende [adres] [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Leeuwarden.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 september 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.A. Groenendijk, advocaat te ‘s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Rethmeier en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging d.d. 16 mei 2014, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-met een geladen pistool, althans vuurwapen, in een bus plaats heeft genomen en/of
-nadat die [aangever] de bus in was gegaan, van (zeer) korte afstand met dat pistool, althans met dat vuurwapen, een kogel op het lichaam, althans in de richting van die [aangever] heeft afgevuurd en/of
-(vervolgens) toen die [aangever] de bus uitrende, met dat pistool, althans met dat vuurwapen, in zijn hand achter die [aangever] is aangerend en/of
-dat pistool, althans dat vuurwapen, heeft gericht en/of gericht gehouden op die [aangever] en/of
-de trekker van dat pistool, althans dat vuurwapen, wederom heeft overgehaald, althans geprobeerd heeft over te halen en/of
-toen die trekker van dat pistool, althans dat vuurwapen, blokkeerde, met zijn linkerhand geprobeerd heeft dat pistool door te laden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer ] van het leven te beroven, met dat opzet van (zeer) korte afstand, met een pistool, althans met een vuurwapen, een kogel op het lichaam, althans in de richting van die [slachtoffer ] heeft afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 februari 2014 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel heeft toegebracht, dat daardoor geen uitzicht op volkomen genezing is, te weten uitval van gevoel en kracht van het rechterbeen en/of verminderd tastgevoel in het gehele linker been, althans neurologische afwijkingen in beide benen (veroorzaakt door een ingangwond ter hoogte van de 2e/3e lendenwervel), doordat hij opzettelijk met een pistool, althans met een vuurwapen, van zeer korte afstand een kogel op het lichaam van die [slachtoffer ] heeft afgevuurd.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op woensdag 12 februari 2014 omstreeks 11.37 uur komt bij de politie Flevoland de melding binnen dat een slachtoffer in een bus is neergeschoten in Almere. Ter plaatse blijkt dat er door een man een schot is gelost in de bus, te weten lijnbus 1, op het Stationsplein te Almere, waarbij [slachtoffer ] gewond is geraakt. [slachtoffer ] is overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Aldaar blijkt dat zij in haar rug is geschoten en dat de kogel in een zenuw zit, maar dat zij nog niet geopereerd kan worden.
Een getuige herkent de schutter in de bus als zijnde zijn oud buurman, te weten verdachte. Verdachte is op 12 februari 2014 omstreeks 12.41 uur aangehouden.
Na het schot is [aangever] uit de bus gerend naar het politiebureau te Almere om aangifte te doen. [aangever] heeft verklaard dat de man in de bus een wapen op hem richtte en vervolgens schoot.
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het impliciet primair ten laste gelegde, te weten poging tot moord, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de aangifte van [aangever], de verklaring van verdachte dat hij heeft geschoten op [aangever] en de getuigenverklaringen van met name [getuige 1] en [getuige 2].
Er is sprake van opzet, aangezien verdachte een pistool heeft getrokken, op [aangever] heeft gericht, vervolgens richting [aangever] heeft geschoten en hem daarna heeft achtervolgd.
Er is sprake van voorbedachte raad, gelet op het aanschaffen van een pistool, het meenemen van een pistool voor het geval verdachte [aangever] tegen zou komen, het direct richten op en schieten in de richting van [aangever], het achtervolgen uit de bus en het blijven richten van het pistool op [aangever] en het buiten de bus overhalen van de trekker van het pistool.
Feit 2.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer ] en de verklaring van verdachte dat hij in de bus een pistool heeft afgevuurd. Er is sprake van voorwaardelijk opzet, doordat verdachte op een korte afstand van personen in een volle bus heeft geschoten met een pistool.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde.
De verklaringen van de getuigen zijn niet eenduidig, waardoor de verklaring van verdachte – dat hij is weggevlucht en het pistool op een veiligheidsstand heeft gezet – aannemelijk is. Verdachte voelde zich bovendien bedreigd door [aangever].
Er is geen sprake van voorbedachte raad, aangezien er onvoldoende tijd is geweest voor verdachte om zich te beraden op het te nemen en het genomen besluit en zich rekenschap te geven van de gevolgen. Contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad zijn tevens het uit paniek wegrennen uit de bus en het klungelen nadien met het pistool. Verdachte is niet achter [aangever] aangerend.
Er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, aangezien [aangever] niet is geraakt door een kogel en hij dus niet is geraakt in vitale delen van zijn lichaam.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, aangezien niet blijkt dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer ] had. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemeen.
De verschillende aangevers en/of getuigen hebben allen op verschillende wijze de aanwezige personen ten tijde van de ten laste gelegde feiten aangeduid. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van de aangevers en de getuigen – gelet ook op de verklaringen van de verdachte – duidelijk blijkt omtrent welke personen is verklaard. De rechtbank zal vervolgens telkens de personen aanduiden met de rol die zij blijkens de hierna genoemde bewijsmiddelen hadden.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 impliciet primair en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Feit 1.
Uit de verklaring van aangever [aangever] blijkt dat hij op 12 februari 2014 te Almere in de bus stapte. Toen aangever de bus in stapte zag hij verdachte in de bus opstaan met een wapen. Verdachte stond op een afstand van ongeveer twee à drie meter. Nadat verdachte was opgestaan schoot hij richting het gezicht van aangever. Nadat aangever het schot hoorde is hij naar de politie gerend. [2] Verdachte rende achter hem aan met getrokken wapen. Toen verdachte aangever niet kon inhalen rende verdachte een andere kant op. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken die in de bus zijn gemaakt. Uit de camerabeelden bleek dat op tijdstip 11.35.28 aangeefster [slachtoffer ] de bus binnen kwam. Op tijdstip 11.35.30 liep aangever [aangever] de bus in. Op tijdstip 11.35.33 stonden aangeefster en aangever vlak bij elkaar in de bus. Op tijdstip 11.35.34 stond verdachte en hield zijn rechterarm vooruit; hij had iets in zijn rechterhand. Op tijdstip 11.35.36 rende aangever weg en liep verdachte richting aangever. Aangeefster had een verschrikte blik in haar ogen. Op tijdstip 11.35.37 stapte verdachte de bus uit en hield een wapen in zijn hand. Zijn linkerhand zat aan de slede van het wapen. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft eveneens de camerabeelden bekeken en verbaliseert het volgende. Aangever wilde achter aangeefster langs om naar de achterzijde van de bus te lopen. Op dat moment maakte verdachte aanstalten om een wapen te pakken en op te staan. Op het moment dat aangever verdachte zag keerde hij zich om en vluchtte hij de bus uit. Kennelijk werd er op dat moment een schot gelost, aangezien aan het gezicht van aangeefster te zien is dat zij wordt geraakt. [5]
Uit sporenonderzoek blijkt dat op het Busplein te Almere op twee locaties twee volledige niet afgevuurde patronen zijn aangetroffen met kaliber 7,65 millimeter. Het aantreffen van volledige patronen duidt erop dat de verdachte mogelijk het door hem gebruikte wapen op het stationsplein tweemaal heeft doorgeladen door de slede van het wapen naar achteren te trekken, waardoor de patronen werden uitgeworpen. In de bus is een lege huls aangetroffen van het kaliber 7,65 mm. [6]
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij een harde knal hoorde toen aangever de bus in stapte. Aangever sprong daarop naar buiten en rende weg. Kort daarna sprong verdachte, die een vuurwapen vast had, langs de getuige en rende naar buiten. Verdachte had het wapen gericht op aangever. Aangever keek nog een paar keer achterom om te zien of hij werd gevolgd. [7]
De getuige [getuige 3] heeft nadien tevens verklaard dat zij een schot hoorde en dat aangever daarop de bus uit sprong. Verdachte liep met een wapen achter aangever uit de bus. Verdachte richtte opnieuw zijn wapen op aangever. Verdachte rende achter aangever aan. [8]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op een bankje zat bij de bushalte. De getuige hoorde een knal en zag aangever uit de bus rennen. Daarachter rende de verdachte de bus uit. Verdachte had een wapen in zijn hand. Verdachte haalde tijdens het rennen de trekker over, maar er gebeurde niets. Verdachte deed vervolgens al rennend met zijn linkerhand iets met het wapen. Verdachte rende daarna niet achter aangever aan de stationshal in, maar boog af naar links en rende richting de Staatsliedenbuurt. [9]
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat hij een knal hoorde, dat hij aangever uit de bus zag rennen en dat verdachte achter hem aan rende. Voorts heeft de getuige verklaard dat verdachte nog een keer probeerde te schieten, maar dat het wapen blokkeerde. Verdachte probeerde vervolgens het wapen door te laden. Ter verduidelijking heeft de getuige verklaard dat verdachte bij het verlaten van de bus het wapen gericht had op aangever. Verdachte probeerde de trekker over te halen. Daarna haalde verdachte de bovenkant van het wapen naar achteren, maar er gebeurde niets. Nadat verdachte het wapen achter zijn been had gebracht boog hij af naar links. [10]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte op stond en een pistool uit zijn jas pakte en schoot. [11] In een lopende beweging deed verdachte het pistool omhoog en schoot met één hand. [12] De afstand tussen verdachte en de mensen die de bus in kwamen toen er geschoten werd was niet meer dan twee meter. De drie mensen stonden dicht op elkaar. [13] Aangever rende weg en verdachte rende er achteraan. Verdachte probeerde ondertussen nog zijn pistool aan de praat te krijgen terwijl hij rende. [14] Toen verdachte achter aangever aan ging haalde hij de slede van het pistool heen en weer en ondertussen probeerde hij weer te schieten. Verdachte strekte zijn arm in de richting van aangever. Hij mikte echt op hem. [15]
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat hij zag dat verdachte op stond en meteen een pistool trok en schoot. Aangever rende vervolgens de bus uit en verdachte rende er achteraan en probeerde nog te schieten. Verdachte probeerde zijn pistool in orde te krijgen, maar volgens de getuige blokkeerde het pistool. Verdachte haalde zijn hand over het wapen. [16]
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij verdachte buiten de bus aan het wapen zag prutsen. Verdachte morrelde met zijn linkerhand aan het wapen. De getuige zag dat de ronde loop van het wapen zichtbaar was alsof de bovenkant in de achterste stand was blijven hangen. [17]
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [getuige 4] verklaard dat zij zag dat verdachte buiten de bus klooide met het wapen, te weten verdachte haalde de slede naar achteren en naar voren en het leek alsof de slede bleef hangen. [18]
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte buiten de bus met een pistool mikte op aangever. [19]
De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij een knal hoorde en dat hij daarna verdachte zag rennen met een pistool in zijn hand. De getuige zag dat verdachte het pistool aanspande doordat verdachte de slede naar achteren trok. [20]
Verdachte heeft verklaard dat hij een geladen pistool bij zich had met extra patronen toen hij op 12 februari 2014 in de bus stapte. Het pistool was gekocht met de bedoeling om te gebruiken tegen aangever. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij het wapen heeft doorgeladen toen hij aangever in de bus zag en gericht op aangever heeft geschoten met de bedoeling aangever te raken. [21]
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is genoegzaam komen vast te staan dat verdachte op 12 februari 2014 te Almere met een geladen pistool in een bus heeft plaatsgenomen, het wapen heeft doorgeladen toen hij aangever zag en van (zeer) korte afstand met het pistool een kogel in de richting van aangever heeft afgevuurd. Daarna is verdachte achter aangever de bus uit gerend met een pistool in zijn hand en heeft hij dat pistool gericht en gericht gehouden op aangever.
Gelet op het sporenonderzoek, te weten het aantreffen van twee patronen buiten de bus en de mogelijke conclusie dat deze zijn uitgeworpen uit het wapen door het naar achteren trekken van de slede van het wapen, en de verklaringen van de hiervoor genoemde getuigen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte buiten de bus nog tweemaal heeft getracht de trekker van het pistool over te halen, en toen het wapen blokkeerde heeft geprobeerd het door te laden.
Opzet
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte willens en wetens op aangever heeft geschoten om hem van het leven te beroven. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een pistool bij zich droeg om te gebruiken tegen aangever, dat hij op aangever is afgelopen met een pistool in zijn hand en hij vervolgens direct van (zeer) korte afstand een kogel in de richting van aangever heeft afgevuurd.
Voorbedachte raad
Voor het bewijs van de voorbedachte raad is nodig dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van doorslaggevend of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het voorgenomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar deze vaststelling hoeft er niet aan in de weg te staan dat aan contra-indicaties een zwaarder gewicht wordt toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke handelingen die verdachte voorafgaande en tijdens het ten laste gelegde heeft verricht afgeleid kan worden dat verdachte met voorbedachte raad gehandeld heeft. Verdachte heeft immers voorafgaande aan het schieten een pistool aangeschaft met de bedoeling om dit te gebruiken als hij aangever zou tegen komen. Vervolgens is verdachte met het wapen de bus ingestapt en heeft dit doorgeladen toen hij aangever zag. Verdachte heeft direct op aangever geschoten toen aangever de bus instapte, heeft aangever gevolgd nadat deze de bus uit vluchtte en heeft nadien nog tweemaal geprobeerd te schieten op aangever en heeft geprobeerd het pistool door te laden toen dat kennelijk blokkeerde.
Dit handelen getuigt van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte heeft zich op al deze momenten kunnen beraden en zich rekenschap kunnen geven van de gevolgen van het schieten in de richting van aangever. Van enige contra-indicatie die tot een andere conclusie zou moeten leiden is de rechtbank geheel niet gebleken.
Feit 2.
Uit de verklaring van [slachtoffer ] blijkt dat zij op 12 februari 2014 te Almere in de bus stapte en dat zij wilde gaan zitten. Toen hoorde aangeefster “pang”. Aangeefster voelde van onderen niets meer en viel op de grond. Aangeefster zag tevens bloed op haar rug en had veel pijn. [22] Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij misschien niet meer kan lopen en nog niet geopereerd is omdat de kogel in een zenuw zit en bij een operatie wellicht meer beschadiging optreedt. [23]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangeefster een ingangwond heeft ter hoogte van de 2e/3e lendenwervel en de kogel zich in het wervelkanaal bevindt. Er is waarschijnlijk een blijvende beperking van de kracht en het gevoel van een of beide benen. [24]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 februari 2014 te Almere in de bus met een pistool heeft geschoten en dat aangeefster is geraakt door de kogel. [25]
Verdachte heeft vanuit een bewegende positie in een bus waar zich meerdere mensen bevonden bewust een kogel afgevuurd in de richting van de eveneens bewegende [aangever]. Door onder deze omstandigheden te schieten heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat deze kogel een ander of óók een ander zou raken dan [aangever]. Dit geldt zeker voor [slachtoffer ], die op korte afstand achter/naast [aangever] en derhalve in de schootslijn stond. De kans dat [slachtoffer ] door dit handelen van verdachte zou komen te overlijden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen. Verdachte heeft door toch een kogel af te vuren die aanmerkelijke kans ook aanvaard.
De rechtbank acht derhalve het onder 2 primair ten laste gelegde, te weten een poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 12 februari 2014 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangever] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- met een geladen pistool in een bus plaats heeft genomen en
- nadat die [aangever] de bus in was gegaan, van (zeer) korte afstand met dat pistool een kogel in de richting van die [aangever] heeft afgevuurd en
- vervolgens toen die [aangever] de bus uitrende, met dat pistool in zijn hand achter die [aangever] is aangerend en
- dat pistool heeft gericht en gericht gehouden op die [aangever] en
- de trekker van dat pistool wederom heeft overgehaald, althans geprobeerd heeft over te halen en
- toen die trekker van dat pistool blokkeerde, met zijn linkerhand geprobeerd heeft dat pistool door te laden,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

2.
Primair
hij op 12 februari 2014 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer ] van het leven te beroven, met dat opzet van (zeer) korte afstand, met een pistool een kogel op het lichaam van die [slachtoffer ] heeft afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Van het onder 1 impliciet primair en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 (impliciet primair).
Poging tot moord.
Feit 2 (primair).
Poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging vanwege een verdachte toekomend beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
Verdachte is eerder bedreigd door [aangever]. Verdachte was bang voor aangever en zorgde al geruime tijd dat hij hem ontliep. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, immers [aangever] liep in de bus op verdachte af en verdachte kon geen kant op. Daarbij komt dat de camerabeelden niet uitsluiten dat [aangever] met zijn hand naar zijn jaszak gaat, zoals verdachte heeft verklaard, waardoor bij verdachte de angst bestond dat hij zou worden aangevallen/beschoten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Er is immers geen enkele handeling van [aangever] waar direct dreigend gevaar uit afgeleid kan worden. Ook kan redelijkerwijs niet uit de camerabeelden of andere bewijsmiddelen worden afgeleid dat [aangever] op het punt stond om daadwerkelijk verdachte aan te vallen.
Het oordeel van de rechtbank
Voor het slagen van een beroep op noodweer is in dit geval in de eerste plaats vereist dat aannemelijk is geworden dat verdachte feitelijk is dan wel zou worden aangevallen door aangever en dat verdachte zich tegen die ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval mocht dan wel moest verdedigen. Voor de beantwoording van die vraag is de enkele verklaring van verdachte niet voldoende. Die verklaring moet worden ondersteund door objectief vast te stellen feiten en omstandigheden.
Uit de camerabeelden is niet af te leiden dat aangever met zijn hand naar zijn jaszak gaat. Zelfs indien dit vastgesteld zou worden kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat er sprake was van een handeling waaruit verdachte onmiddellijk dreigend gevaar kon/mocht afleiden. Ook uit de rest van het dossier blijkt niet van concrete feiten en/of omstandigheden waaruit een noodweersituatie voor verdachte afgeleid kan worden. Het beroep op noodweer kan derhalve niet slagen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie, faalt ook het beroep op noodweerexces, temeer nu niet is onderbouwd op welke wijze verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank toekomt aan de oplegging van een straf, bepleit een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. Blijkens jurisprudentie wordt in vergelijkbare zaken tussen de vijf en acht jaar gevangenisstraf opgelegd. De raadsvrouw heeft voorts gewezen op de huidige oriëntatiepunten in de jurisprudentie ten aanzien van moord, te weten tussen de twaalf en veertien jaar gevangenisstraf, en doodslag, te weten tussen de acht en twaalf jaar gevangenisstraf, waarbij in geval van een poging de straf minimaal met een derde dient te worden verminderd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen op te leggen straf passend.
Verdachte heeft midden op de dag in een volle bus een pistool op aangever gericht en geschoten. Daarna heeft hij buiten op straat tweemaal geprobeerd te schieten richting aangever. De door verdachte in de bus afgevuurde kogel heeft aangeefster in haar rug geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig gewelddadig gedrag. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat dit alles heeft plaatsgevonden overdag, in de openbare ruimte, temidden van veel andere toevallig aanwezige burgers.
Verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van met name aangeefster zeer ernstig geschonden. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het neerschieten door verdachte ernstig letsel opgelopen, waardoor zij niet meer kan lopen, en waardoor zij waarschijnlijk de rest van haar leven in een rolstoel zal moeten zitten.
Daarnaast heeft het handelen van verdachte ook op aangever, de inzittenden van de bus en de overige omstanders een enorme (psychische) impact gehad. Naar de ervaring leert kunnen delicten als de onderhavige leiden tot angstgevoelens bij slachtoffers en de overige aanwezigen. Dergelijke delicten dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 april 2014 blijkt dat hij diverse keren eerder is veroordeeld wegens ernstige geweldsdelicten waarvoor hem langdurige gevangenisstraffen zijn opgelegd. Dit betrof vele diefstallen met geweld en afpersingen en daarnaast wapenbezit. Uit het dossier (pagina 355) blijkt voorts dat verdachte op de Nederlandse Antillen is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf voor het medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd, voor opzettelijke vrijheidsberoving, mishandeling met een wapen en wapenbezit. Voorts blijkt dat verdachte op 30 augustus 2012 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld met een proeftijd eindigend op 10 maart 2015.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich thans wederom schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige geweldsdelicten. Kennelijk heeft verdachte geen lering getrokken uit de vele eerder opgelegde gevangenisstraffen.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 16 mei 2014 opgesteld door E. Kuijer, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland, blijkt het volgende.
Verdachte is voornemens na detentie niet terug te keren naar Almere. Verdachtes kansen op de arbeidsmarkt zijn somber, gelet op geringe opleiding, leeftijd en detentieverleden. Voorts is geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor een verminderde concentratie en een beneden gemiddelde intelligentie. Het recidiverisico is hoog/gemiddeld ingeschat. Geadviseerd is om, ondanks de ernst van het feit, een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten de gedragsinterventie GI-RN cognitieve vaardigheden en een ArVa (arbeidsvaardigheden) gedragsinterventie.
De rechtbank ziet gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf geen ruimte voor een voorwaardelijk deel.
De rechtbank overweegt dat verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn persoon, daar hij niet wilde meewerken aan het opstellen van een psychologisch en psychiatrisch rapport. Gelet op het feit dat deze deskundigen geen oordeel hebben kunnen geven over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Bij het opleggen van de straf is de rechtbank er derhalve vanuit gegaan dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak, mede uit een oogpunt van beveiliging van de maatschappij tegen mogelijke nieuwe geweldsdelicten door verdachte, geen andere straf in aanmerking komt dan een langdurige, geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf
9 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer ] – daartoe vertegenwoordigd door mr. E. Huls, advocaat te Amsterdam – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 85.658,97. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft genoemde benadeelde partij een herziene vordering ingediend, waarin de schade geschat is op een bedrag van
€ 85.634,09.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade, die van de kant van verdachte niet is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 85.634,09, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 impliciet primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 impliciet primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zoals hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ], wonende te Almere, van een bedrag van € 85.634,09 (zegge: vijfentachtigduizend zeshonderdenvierendertig euro en negen cent), waarvan een bedrag van € 80.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 12 februari 2014, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 85.634,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2014 tot die van de voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer ] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer ], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. E.C. Ruinaard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2014.
Mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. E.C. Ruinaard zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014010513, doorgenummerd 1 tot en met 364.
2.Pagina 21.
3.Pagina 23.
4.Pagina 80.
5.Pagina 144.
6.Pagina 268 en 269.
7.Pagina 45.
8.Pagina 229.
9.Pagina’s 50 en 51.
10.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], op 9 september 2014 opgemaakt en ondertekend door de rechter‑commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
11.Pagina 105.
12.Pagina 108.
13.Pagina 109.
14.Pagina 105.
15.Pagina 109.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], op 9 september 2014 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
17.Pagina’s 129 en 130.
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], op 9 september 2014 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
19.Pagina 138.
20.Pagina 140.
21.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 september 2014.
22.Pagina’s 27 en 28.
23.Pagina 28.
24.Pagina 239.
25.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 september 2014.