ECLI:NL:RBMNE:2014:4611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
16/661639-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en bezit van cocaïne door verdachte

Op 30 september 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juni 2014 zes bolletjes cocaïne in Nederland heeft ingevoerd en in bezit had. De verdachte, geboren in Suriname, werd op 16 september 2014 ter terechtzitting gehoord, waar zij werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Jethoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte het inbrengen van cocaïne in Nederland en het opzettelijk aanwezig hebben van deze cocaïne. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder verklaringen van de verdachte en getuigen, en heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een situatie van psychische overmacht handelde, ondanks de verdediging die dit betoogde. De rechtbank vond de verklaringen van de verdachte inconsistent en niet geloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, zoals de mishandeling die zij had ondergaan na haar terugkeer in Nederland. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661639-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1976],
wonende aan het [adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 september. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R. Jethoe, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 29 juni 2014 samen met (een) ander(en) cocaïne (zes ingeslikte bolletjes) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
feit 2: in de periode van 29 juni 2014 tot en met 2 juli 2014 opzettelijk aanwezig heeft gehad zes bolletjes met cocaïne;

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen [1]
Op zondag 29 juni 2014, omstreeks 20.36 uur, werd de politie Midden-Nederland, gezonden naar de [adres] te [woonplaats]. De hoofdbewoner van deze woning, de heer [slachtoffer] had zich even daarvoor met een steekwond gemeld in het ziekenhuis. In de genoemde woning zou zich volgens [slachtoffer] nog een vrouw bevinden die ook gewond zou zijn. Bij de genoemde woning aangekomen werd de deur opengedaan door een negroïde vrouw, naar later bleek verdachte. Het gezicht van de verdachte was opgezwollen en het leek of haar ogen waren dichtgeslagen. De dader van het toegebrachte letsel zou volgens de verdachte [medeverdachte] heten. De verdachte werd onder begeleiding van de politie met een ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. [2]
In de woning aan de [adres] te [woonplaats] vond een doorzoeking plaats en werd in de badkamer één bolletje aangetroffen. [3] In het ziekenhuis te Hilversum heeft verdachte één bolletje geproduceerd. [4] Verdachte is na te zijn ontslagen uit het ziekenhuis vervoerd naar het detentiecentrum te Badhoevendorp. In dit detentiecentrum heeft verdachte op 30 juni 2014 één bolletje en op 2 juli 2014 drie bolletjes geproduceerd. [5] [6] Van de inhoud van de aangetroffen bolletjes zijn monsters verstuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Het NFI heeft geconcludeerd dat het aangeboden poeder cocaïne bevat. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de aangetroffen bolletjes in Suriname heeft geslikt en dat zij op 29 juni 2014 vanuit Paramaribo (Suriname) via de luchthaven Schiphol Nederland is binnen gereisd. [8]
4.3.2
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank acht gelet op vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in Nederland invoeren van zes bolletjes met cocaïne en het in bezit hebben van die cocaïne. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen daarentegen niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Verdachte heeft omtrent haar motieven en de omstandigheden waaronder zij de bolletjes heeft ingeslikt wisselend en inconsistent verklaard, zoals hieronder bij de behandeling van het beroep op psychische overmacht nader zal worden uitgewerkt (zie overweging 7.3.). Haar verklaringen op die onderdelen zijn dan ook dermate onbetrouwbaar en daarom niet meegenomen in de hiervoor gebezigde bewijsconstructie.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
zij op 29 juni 2014 in de gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft zij, verdachte, een onbekende hoeveelheid cocaïne [in de vorm van zogenaamde bolletjes] ingeslikt en is zij,
verdachte, vervolgens met die ingeslikte cocaïne/bolletjes in haar lichaam
via luchthaven Schiphol het grondgebied van Nederland binnen gereisd.
2.
zij op 29 juni 2014 te Eemnes opzettelijk aanwezig heeft gehad zes zogenaamde
bolletjes, bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht. De raadsman heeft dan ook geconcludeerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft er in dit kader op gewezen dat verdachte door andere personen onder bedreiging van een mes en een vuurwapen is gedwongen tot het slikken van de bolletjes met cocaïne.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat psychische overmacht niet aannemelijk is geworden en heeft daarom verzocht het verweer van de raadsman te verwerpen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de door verdachte naar voren gebrachte omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden, waardoor evenmin aannemelijk is geworden dat verdachte onder zodanige psychische druk heeft gestaan dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden dat zij anders zou handelen dan zij thans heeft gedaan. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verdachte aanvankelijk verklaarde de bolletjes te hebben geslikt uit financiële motieven en zij pas later kwam met de verklaringen over de bedreigingen en de dwang die haar aangedaan zouden zijn. Deze latere verklaringen omtrent de bedreigingen en dwang zijn niet consistent en vinden bovendien geen steun in andere bewijsmiddelen. Daar komt bij dat haar zusje ter terechtzitting van 16 september 2014 als getuige is gehoord en zij toen verklaard heeft dat zij niets aan verdachte heeft gemerkt op het moment dat zij verdachte naar het vliegveld in Paramaribo bracht. Dit laatste is zeer opmerkelijk daar verdachte zelf heeft verklaard dat zij even daarvoor door drie mannen zou zijn ontvoerd en onder bedreiging van een pistool en een mes en voorzien van een blinddoek bolletjes zou hebben geslikt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een
- een gevangenisstraf van 60 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat gewezen op de LOVS-richtlijnen, die voor de invoer van een hoeveelheid van 50 gram (zes bolletje van gemiddeld iets meer dan 8 gram) cocaïne een gevangenisstaf van 5 weken noemt. In strafverlagende zin dient volgens de raadsman rekening te worden gehouden met de dwang waardoor verdachte de bolletjes heeft geslikt en de omstandigheid dat zij bij thuiskomt in haar woning ernstig is mishandeld. Tevens dient meegenomen te worden dat verdachte door de onderhavige delicten door dhr. [slachtoffer] uit diens woning is gezet en zij hierdoor ook nadelige gevolgen heeft ondervonden met betrekking tot haar baan. Voorts is het zo dat verdachtes verblijfsrecht in Nederland gevaar loopt door toedoen van deze zaak en zij mogelijk gedwongen terug zal moeten keren naar Suriname, aldus de raadsman. Ook dienen diverse vormverzuimen, die volgens de raadsman zijn gemaakt in het voorbereidend onderzoek en in zijn pleitnota zijn genoemd, in strafverlagende zin te worden meegewogen bij de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer en het daarmee aanwezig hebben van een zestal bolletjes met cocaïne. De cocaïne had een totaal gewicht van ongeveer 50 gram. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte tot deze stof.
Dat cocaïne inderdaad veelal gekoppeld kan worden aan crimineel handelen is bovendien in deze zaak gebleken. Nadat verdachte thuis was gekomen is zij dezelfde dag nog door een man, die uit was op de bolletjes met cocaïne in haar buik, ernstig en langdurig mishandeld en werd zij gedwongen laxeermiddelen te slikken teneinde de bolletjes te produceren. Verdachte heeft van deze mishandelingen pijn en letsel ondervonden. Met deze mishandeling die in verband staat met het ten laste gelegde zal de rechtbank in strafverminderende zin rekening houden. Daar staat tegenover dat de rechtbank in strafverzwarende zin rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte met haar handelen haar huisgenoot, dhr. [slachtoffer], heeft betrokken bij de gevaren met betrekking tot het vervoeren en aanwezig hebben van drugs. Zo heeft verdachte zich niet alleen van Schiphol laten ophalen door dhr. [slachtoffer] en heeft zij hem zo indirect betrokken bij het vervoeren van de drugs, maar daarnaast is dhr. [slachtoffer] door de man die uit was op de bij verdachte in bezit zijnde bolletjes cocaïne, in zijn eigen woning neergestoken met een mes.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 juli 2013 is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Omtrent verdachte is door mw. A. Akollo, reclasseringswerker, namens Reclassering Nederland een rapport opgemaakt. De reclassering heeft geen leefgebieden aangetroffen die aandacht behoeven. Verdachte beschikt volgens de reclassering over voldoende vaardigheden om haar toekomst vorm te geven. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten waardoor een reclasseringsinterventie geïndiceerd is.
De rechtbank acht al het voorgaande afwegende en rekening houdend met enerzijds de oriëntatiepunten uit de LOVS-richtlijnen, waar bij 50 gram cocaïne een gevangenisstraf van 5 weken wordt genoemd en anderzijds het feit dat verdachte 32 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht een gevangenisstraf van 32 dagen passend en geboden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in het voorbereidend onderzoek voor wat betreft het aanvragen van een rapportage en het tijdig verstrekken van stukken niet alles vlekkeloos verlopen is, maar dat er geen sprake is geweest van vormverzuimen die tot strafvermindering dienen te leiden.
Gelet op de op de duur van de te leggen straf zal het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
32 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mrs. M.C. Oostendorp en J.P.H. van Driel van Wageningen, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
zij op of omstreeks 29 juni 2014 te Eemnes, althans in het arrondissement
Midden-Nederland en/of in de gemeente Haarlemmermeer, althans in het
arrondisssement Noord-Holland, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van
de Opiumwet, een of meer een hoeveelheden/hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet
behorende lijst I, immers heeft zij, verdachte, een onbekende hoeveelheid
cocaïne [in de vorm van (zogenaamde) bolletje(s)] ingeslikt en/of is zij,
verdachte, (vervolgens) met die ingeslikte cocaïne/bolletjes in haar lichaam
via luchthaven Schiphol het grondgebied van Nederland binnen gereisd;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
zij in of omstreeks de periode van 29 juni 2014 tot en met 2 juli 2014 te
Eemnes en/of te Hilversum, althans in het arrondissment Midden-Nederland
en/of te Badhoevedorp, althans in het arrondissement Noord-Holland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad zes, althans een of meer (zogenaamde)
bolletje(s), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (onderzoeksnummer:09DRO14084) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pag. 25 en 26.
3.Proces-verbaal van doorzoeking van [verbalisant 3] en [verbalisant 4], pag. 46 en proces-verbaal sporenonderzoek van [verbalisant 5] en [verbalisant 6], pag. 93.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 7] en [verbalisant 8], pag. 32.
5.Proces-verbaal 1e raadkamer van [verbalisant 9], pag. 62.
6.Rapporten van bewijsvoering van de Koninklijke Marechaussee, pag 71 en 72.
7.Rapporten van het NFI, pag. 110, 175 en 180.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 september 2014.