ECLI:NL:RBMNE:2014:4605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
16/661178-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mishandeling met betrekking tot meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, winkeldiefstal en diefstal met geweld. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 29 juli 2014 het onderzoek heropend om advies te vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming over de mogelijkheden van een PIJ-maatregel. De rechtbank oordeelde dat, hoewel een onvoorwaardelijke jeugddetentie gerechtvaardigd was gezien de ernst van de feiten, de nadruk moest liggen op behandeling in de vorm van een PIJ-maatregel om recidive te voorkomen.

De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], gedurende een periode van meer dan een half jaar, waarbij hij haar meerdere keren fysiek heeft aangevallen. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] als geloofwaardig beoordeeld, ondanks haar latere terugtrekking van de aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar herhaaldelijk heeft mishandeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het wederrechtelijk vrijheidsberoven van [slachtoffer 2], een doofstomme vrouw, die hij in een kelderbox opsloot. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 2] als consistent en betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele kleine inconsistenties. De verdachte heeft ook een winkeldiefstal gepleegd door een flesje frisdrank en winegums te stelen, en hij heeft een telefoon van een slachtoffer afgenomen onder bedreiging met geweld.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de afpersing, waarvoor hij werd vrijgesproken. De rechtbank heeft besloten om de verdachte een PIJ-maatregel op te leggen, waarbij de nadruk ligt op behandeling en begeleiding, in plaats van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, om zo de kans op recidive te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661178-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 september 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, Zeist.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht.
Het onderzoek ter terechtzitting, zowel in deze strafzaak als in de tegelijkertijd tegen verdachte aanhangig gemaakte volwassenstrafzaak (16/661749-13 en 16/703253-13), heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014 en 15 juli 2014, waarbij de officier en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. Bij vonnis van 29 juli 2014 heeft de rechtbank (voorlopig) geoordeeld dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dat zij zich niet voldoende voorgelicht acht om een passende straf(maat) - mede in het belang van verdachte - te formuleren, wat een reden vormt om verdere beslissingen aan te houden en het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft het onderzoek, zowel in deze zaak als in de tegelijkertijd aanhangige volwassenstrafzaak heropend, teneinde door de door de Raad van de Kinderbescherming geïnformeerd te worden over de mogelijke strafmodaliteiten. Vervolgens heeft op 16 september 2014 een voortzetting van de behandeling plaatsgevonden, waarbij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is toegelicht en de officier van justitie en de verdediging opnieuw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 november 2012 tot en met 20 juni 2013 [slachtoffer 1] heeft
mishandeld;
Feit 2: in de periode van 27 tot en met 28 januari 2013 [slachtoffer 2] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd;
Feit 3: op 18 mei 2013 bij Hoogvliet te Utrecht frisdrank en winegums heeft gestolen;
Feit 4: zich op 3 juni 2013 te Rotterdam samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan afpersing, althans diefstal met geweld van een telefoon;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat de onder 1, 2, 3 en 4 (subsidiair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat de onder 1 ten laste gelegde periode dient te worden beperkt tot 18-19 juni 2013 en met uitzondering van het in de tenlastelegging opgenomen snijden en bijten. De officier van justitie baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie vordert (partieel) vrijspraak van het overige onder 1 ten laste gelegde en van de onder 4 primair ten laste gelegde afpersing.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten kan komen, zodat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe in het bijzonder het volgende aangevoerd:
- Ten aanzien van feit 1 (mishandeling):
Er is alleen een aangifte in het dossier, op de inhoud waarvan aangeefster bovendien later weer is teruggekomen. Er zijn slechts enkele letsels vastgesteld, die niet goed passen bij de tenlastegelegde geweldshandelingen en waarover [slachtoffer 1] bovendien heeft verklaard dat zij een andere oorzaak hebben.
- Ten aanzien van feit 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving):
De verklaringen van het slachtoffer zijn inconsistent en niet geloofwaardig. De verklaringen van verdachte zijn daarentegen wél consistent. Het is bovendien niet uit te sluiten dat [slachtoffer 2] in eerste instantie toestemming heeft gegeven om zich tijdelijk in de kelderbox te laten huisvesten. Ook zijn er geen sporen van dwang of geweld gevonden. Er kan dan ook getwijfeld worden aan de gestelde wederrechtelijkheid van de vrijheidsberoving.
Voor het geval de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] toch voor het bewijs wil gebruiken, doet de raadsman het voorwaardelijke verzoek om [slachtoffer 2] als getuige te horen, om onderdelen van haar verklaring op betrouwbaarheid te onderzoeken.
- Ten aanzien van feit 4 (afpersing, diefstal met geweld):Er is geen bewijs voor afpersing, nu er geen sprake is van afpersingsmiddelen en aangever heeft verklaard dat verdachte zelf de telefoon pakte. Er is ook geen bewijs voor bedreiging met geweld, nu aangever de enige is die heeft verklaard dat verdachte iets heeft geroepen. Er is hooguit sprake van diefstal van de telefoon, al bestaat er twijfel over de opzet en over de gang van zaken.
- Ten aanzien van feit 3 (winkeldiefstal) heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende. [1]
Feit 1
Bewijsmiddelen [2]
De politie ontving op 19 juni 2013 omstreeks 07.00 uur een melding dat er een vrouw op blote voeten bij het politiebureau op de Stationstraverse stond die zou zijn mishandeld door haar ex. Verbalisanten waren 10 minuten later ter plaatse en zagen dat de vrouw, naar later bleek [slachtoffer 1], gehuild had en dat zij op blote voeten liep. [slachtoffer 1] vertelde dat zij door verdachte was mishandeld en bedreigd en dat hij haar tas en schoenen had weggenomen. Verbalisanten hoorden haar zeggen dat verdachte had gedreigd dat zij niet naar de politie mocht gaan. Ook hoorden zij [slachtoffer 1] zeggen dat hij haar vaker had mishandeld, maar dat zij dat nooit heeft durven melden omdat zij zo bang voor verdachte was. [3]
Relatie
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij verdachte in september 2012 via een vriend heeft leren kennen. Alleen de eerste twee maanden van hun relatie ging het goed. [4]
In het begin van hun relatie heeft verdachte tegen haar wil naaktfoto’s van haar gemaakt. Telkens als ze iets deed of niet deed wat verdachte wilde, dreigde hij die foto’s op het internet te zetten en aan haar familie te laten zien. [5] Als zij ruzie hadden of als [slachtoffer 1] het uit wilde maken, dreigde verdachte met de foto’s. Hij zei dat [slachtoffer 1] voor altijd bij hem moest blijven. [6]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij heel vaak door verdachte is geslagen. Hij heeft haar bijna een jaar lang bijna elke dag mishandeld. [7] Het gebeurde bijna altijd als zij bij hem was.
Zij kreeg dan een klap op haar hoofd of een stomp of een trap. Het is een paar keer geweest dat het heel heftig was. [8] Zij hield aan de mishandelingen altijd blauwe plekken over. [9]
Mishandeling Utrecht
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij in de nacht van 18 op 19 juni 2013 door verdachte is mishandeld. [slachtoffer 1] en verdachte hadden ruzie. Toen [slachtoffer 1] tegen verdachte zei dat zij aangifte wilde doen, duwde hij haar tegen een muurtje. Hij begon haar uit te schelden en te slaan. Zij probeerde weg te gaan, maar verdachte trapte haar steeds op haar kuiten. Verdachte pakte haar schoenen af en haar tas.
Vervolgens zijn ze naar het huis van verdachte gegaan. Toen verdachte sliep, is [slachtoffer 1] weggegaan. [10] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar achter elkaar door bleef trappen. Ook gaf hij haar stoten met zijn vuisten en sloeg tegen haar hoofd. Het ging de hele tijd door, hij trapte en zij viel en stond weer op. Hij trapte zo hard tegen haar kuiten, dat zij bijna niet meer kon lopen. Zij had overal blauwe plekken. [11]
Mishandelingen Woerden[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij begin november [rb: 2012] met verdachte naar de bioscoop in Woerden ging. Voor de film begon, ging haar telefoon af. Verdachte heeft haar telefoon afgepakt en zei dat ze geen contact met andere mensen mocht hebben. [slachtoffer 1] is daarop weggerend en verdachte is haar achterna gerend. Hij heeft haar toen meerdere malen met gebalde vuisten in het gezicht geslagen, tegen haar onderbenen getrapt en, toen ze gevallen was, tegen haar hoofd getrapt. Omdat zij bang voor verdachte was, is zij ondanks de pijn die zij had weer opgestaan en heeft zij gezegd dat zij met hem mee zou gaan. [12]
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard over een mishandeling in een park in Woerden, waar zij door verdachte werd geschopt en geslagen. Door het duwen en slaan was [slachtoffer 1] op de grond gevallen. Vervolgens trapte hij haar tegen haar hoofd. Zij had daardoor veel pijn. Toen zij uit het park liepen kwam de politie. Die heeft toen hun gegevens opgenomen. [slachtoffer 1] heeft alleen tegen de politie gezegd dat zij ruzie hadden, omdat verdachte had gedreigd dat hij nog foto’s van haar had. [13] Haar hoofddoek zat scheef, haar mascara was uitgelopen en haar broek was vies en gescheurd.
Deze mishandeling vond waarschijnlijk in december 2012 plaats, namelijk voor het gesprek tussen [slachtoffer 1] en verdachte in januari dat alles anders zou gaan. [14]
Mishandeling bij verdachte thuis (Utrecht)
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij ook 3 of 4 keer bij verdachte thuis is mishandeld. Hij sloeg haar als zij geen seks met hem wilde. Hij werd dan boos, begon te schelden en te slaan. [15] [slachtoffer 1] schreeuwde en duwde. Verdachte sloeg haar vooral op haar gezicht en op haar schouder. Uiteindelijk hadden zij dan toch seks. De eerste mishandeling bij verdachte thuis vond plaats in januari 2013, na het gesprek in januari. Het is daarna nog 2 of 3 keer gebeurd. [slachtoffer 1] ging steeds weer met verdachte mee naar huis omdat hij haar bedreigde. [16]
Mishandeling Gouda
[slachtoffer 1] heeft op 25 juni 2013 verklaard dat zij ongeveer 5 maanden daarvoor ruzie met verdachte heeft gehad. Toen [slachtoffer 1] naar huis wilde gaan begon verdachte haar te slaan. Als zij weg probeerde te lopen, hield hij haar tegen. [17] Hij sloeg met zijn vuisten tegen haar hoofd, terwijl hij van achteren hard tegen haar benen trapte. [18] Dat deed erge pijn. Hij bleef doorgaan met trappen en slaan toen zij op de grond lag. [19] Hij trapte dan ook tegen haar hoofd. Ze had pijn en voelde tintelingen en zich duizelig worden. Ook hield zij er blauwe plekken aan over. [20]
Letsel
De politie heeft op 19 juni 2013 bij [slachtoffer 1] het volgende letsel waargenomen: een lichte huidbeschadiging onder en om het linkeroog; blauwe plekken op de linkerarm en de muis van de rechterhand, blauwe plekken op de knieën, blauwe plekken op de zijkant van het linker bovenbeen en blauwe plekken op de zijkant van het rechter onderbeen. [21]
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat haar moeder altijd vroeg waarom zij zo vaak blauwe plekken had en hoe zij aan die blauwe plekken kwam. [22]
De moeder van [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij geregeld blauwe plekken bij [slachtoffer 1] heeft gezien. [23] Volgens haar was dat voor het eerst rond de herfst van 2012. Zij heeft alleen blauwe plekken op haar beide armen gezien. [24]
Overweging ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 1]
heeft tot tweemaal toe aangifte gedaan wegens mishandeling door verdachte en daarover uitvoerig verklaard. Zij is in haar verhoor bij de rechter-commissaris op 5 juni 2014 op de aangiftes en belastende verklaringen teruggekomen en zij heeft in februari 2014 een brief geschreven, waarin zij heeft aangegeven de aangifte tegen verdachte te willen intrekken.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij en verdachte weliswaar veel ruzie hadden, maar dat daarbij hoogstens was geduwd en dat zij niet door verdachte zou zijn gesneden, gebeten, geslagen en getrapt. [slachtoffer 1] heeft verklaard niet te weten hoe zij aan de blauwe plekken is gekomen, maar deze zouden mogelijk zijn ontstaan door het kickboksen. Als reden voor haar eerdere belastende verklaring heeft zij aangegeven dat zij toen uit boosheid en emotie heeft verklaard. [slachtoffer 1] en verdachte zouden ten tijde van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris weer een relatie met elkaar hebben.
De rechtbank acht de door [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt dat wisselingen in verklaringen kenmerkend zijn voor verklaringen van slachtoffers van huiselijk geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vaak lang duurt voordat slachtoffers aangifte van huiselijk geweld durven te doen. Vaak is er dan al het nodige gebeurd. Vanwege bedreigingen of nog bestaande positieve gevoelens keren slachtoffers veelal weer terug naar de daders van huiselijk geweld. De omstandigheid dat [slachtoffer 1] op 25 juli 2013 heeft verklaard dat zij na haar eerdere aangifte weer contact met verdachte had omdat hij haar bedreigde, dat zij op 5 augustus 2013 heeft verklaard dat zij bang is wat er gaat gebeuren als verdachte vrijkomt, maar dat zij vervolgens kennelijk toch weer naar hem is teruggegaan, past in dit beeld. Dat [slachtoffer 1] na het doen van de aangiftes weer is teruggekeerd naar verdachte en dat zij haar aangiftes heeft willen intrekken doet aldus aan de betrouwbaarheid van die aangiftes niet af. Daarbij komt dat de verklaring en de brief van [slachtoffer 1] waarin zij haar aangiftes intrekt op geen enkele wijze steun vinden in het dossier. Integendeel, het scenario dat zij hierin schetst wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien. Ook heeft nader onderzoek naar de door [slachtoffer 1] genoemde sportschool niets opgeleverd en is derhalve voor de verklaring van [slachtoffer 1], dat het letsel zou kunnen zijn ontstaan door het kickboksen, in het dossier geen aanknopingspunt te vinden.
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande dan ook voorbij aan de door [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring en volgt de verschillende aangiftes van [slachtoffer 1].
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het bijten in de wang en het snijden in de arm van [slachtoffer 1]. Hoewel de rechtbank op zichzelf geen reden ziet om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen, zijn deze gedragingen zodanig anders van aard dan het slaan en schoppen door verdachte, dat zij voor een bewezenverklaring steun zouden moeten vinden in de overige bewijsmiddelen. Nu dat niet het geval is, terwijl [slachtoffer 1] over deze feitelijkheden ook niet nader is ondervraagd door de politie, is de rechtbank van oordeel dat overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt.
Feit 2
Bewijsmiddelen [25]
Op 28 januari 2013 omstreeks 17.14 uur kwam bij de politie een melding binnen van een man die vertelde dat hij een meisje had bevrijd uit de kelderbox, behorend bij de [adres] te [woonplaats]. Hij dacht dat er iemand was opgesloten en had de deur ingetrapt. Het meisje zou doof zijn en niet kunnen communiceren. Ter plaatste werd door de politie [slachtoffer 2] aangetroffen. Zij kon niet spreken en maakte zich door middel van gebaren verstaanbaar. [26]
De betreffende kelderbox was niet geïsoleerd en niet voorzien van een verwarmingsvoorziening. Er was geen voorziening om te slapen of een toilet aanwezig. [27] In de kelderbox werd een flesje met water en een plastic tas met urine aangetroffen. [28]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op maandagmiddag 28 januari 2013 geschreeuw hoorde toen hij naar de kelderbox ging. Het geschreeuw was niet te verstaan. [getuige 1] dacht dat iemand niet goed was geworden en heeft daarom de deur open getrapt. Er zat een meisje in de box van ongeveer 18 jaar oud. Hij ontdekte dat ze doof was. Het meisje had het erg koud. [getuige 1] heeft de politie gebeld omdat het hem niet lekker zat.
[getuige 1] heeft verder verklaard dat je de deur van de berging aan de binnenkant niet op slot kan doen, of open kan maken. Ook kan je de deur niet per ongeluk dicht doen, je hebt de sleutel nodig om de deur dicht te doen. [29]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] op zaterdagnacht in de kelderbox van de woning van zijn vader heeft achtergelaten. Hij had haar een flesje water en een koekje gegeven. [30]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van -onder meer- wederrechtelijke vrijheidsberoving. [31]
Zij heeft bij de politie verklaard dat zij was weggelopen uit Veenhuizen. Zij kwam in Amsterdam twee mannen tegen en is met hen meegegaan. Zij is vervolgens, samen met één van de mannen, verdachte, in de auto mee naar Utrecht gegaan. [32]
Verdachte zei tegen haar dat ze mee moest naar de kelder. Hij sloot haar op. Hij zei tegen haar dat als zij geluid maakte, hij haar zou afmaken. [33] Hij deed meteen de deur dicht. Het werd erg donker. Zij kon niets zien. [34] Zij zat in een heel koude kelder en heeft veel gehuild. [35] Verdachte zei dat [slachtoffer 2] stil moest zijn en niet mocht praten of erg geluid mocht maken. Hij zei dat hij haar zo op zou halen
. [36]
Toen hij niet terug kwam heeft zij toch geschreeuwd en op de deur gebonsd. [37] Toen zij onder de kelderdeur wind voelde, is zij gaan schreeuwen. [38] Gelukkig heeft een buurman haar gehoord en die heeft de deur kapot geschopt. [39] Ze heeft tegen de buurman gezegd dat de politie niet gebeld mocht worden omdat de verdachte boven zat. Ze was bang dat ze door hem neergestoken zou worden. [40]
[slachtoffer 2] zat van zaterdagnacht tot maandagavond in de kelder. Het leek volgens haar wel een week. Zij heeft gehuild, geschreeuwd, gebonsd en geslapen. Zij was in paniek. Ze dacht dat ze dood zou gaan. Zij zat op de grond en heeft geplast in een plastic tas. [41]
Toen verdachte haar in de kelder opsloot, gaf hij haar een flesje water en een koekje. [42]
Nadere overwegingen
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 2]
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer 2], die op 30 januari 2013 en een jaar later op 24 februari 2014 zijn afgelegd, weliswaar op detailpunten van elkaar verschillen, maar dat haar verklaringen op hoofdlijnen consistent zijn
.Ook vinden haar verklaringen op redengevende punten steun in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 2], gezien haar persoon en de moeizame manier van communiceren, met de nodige behoedzaamheid beoordeeld. Desondanks acht de rechtbank de verklaring van de getuige op grond van het bovenstaande en het navolgende ten aanzien van de verklaring van verdachte betrouwbaar en is van oordeel dat deze voor het bewijs gebezigd kan worden.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuige [slachtoffer 2] af. De rechtbank acht mede in het licht van het bovenstaande het horen van deze getuige niet noodzakelijk.
Ten aanzien van de verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] op 28 januari 2013 omstreeks 1.00 uur in het park tegenkwam en begreep dat zij hulp nodig had. Hij vond dat hij haar niet in de kou kon laten staan, maar omdat hij niet wist of zijn vader het goed vond als hij haar mee naar huis nam, heeft hij haar een overnachting in de kelderbox aangeboden. Zij stemde daarmee in. Hij heeft haar een fles water en koek gebracht. Hij hoopte dat zij weg zou gaan, maar hij weet niet meer of hij de deur wel of niet heeft afgesloten. Hij is haar vervolgens vergeten.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte hoogst ongeloofwaardig.
De verklaring van verdachte vindt immers op geen enkele wijze steun in het dossier. Integendeel, verdachte heeft een doofstomme jonge vrouw, midden in de winter in een onverwarmde, donkere betonnen kelderbox achtergelaten, zonder het aldaar enigszins aangenaam voor haar te maken. [slachtoffer 2] kreeg enkel water en koek. Zij had niets om op te liggen of om zich mee toe te dekken. Voorts moest zij haar behoefte doen in een plastic zak. [slachtoffer 2] schreeuwde om hulp toen zij dacht dat iemand haar hoorde. De deur moest worden ingetrapt om haar uit deze situatie te bevrijden. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de deur had afgesloten, waardoor [slachtoffer 2] niet weg kon -terwijl zij wel weg wilde- uit de kelderbox. Deze omstandigheden weerspreken het door verdachte geschetste scenario. Het gegeven dat een jonge vrouw, schaars gekleed midden in de nacht ermee akkoord zou gaan in een koude en kale kelderbox te verblijven zonder van enig gemak te worden voorzien, zoals door verdachte gesteld, kwalificeert de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat de wederrechtelijkheid aan de vrijheidsberoving zou ontbreken, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
Feit 3:
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit 3 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 15 juli 2014;
- het proces-verbaal van aangifte van 18 mei 2013 van [aangever 2]; [43]
- de bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, inhoudende een getuigenverklaring van [getuige 2]. [44]
Feit 4
Bewijsmiddelen [45]
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van een beroving van zijn Samsung Omnia op 3 juni 2013 tussen 19.05 uur en 19.10 uur. Hij heeft bij de politie het volgende verklaard:
Ik liep op de Pleinweg te Rotterdam. Ik zag twee jongens mijn kant op komen. Eén van hen (dader 1) vroeg of ik kleingeld bij me had, ik ontkende. De andere jongen (dader 2) vroeg of ik een telefoon bij me had. Ik zei van niet. Ik hoorde dat dader 2 zei: “maak je tas open”. Ik deed mijn tas open en dader 2 pakte daar mijn telefoon uit en zei: “ik ga even bellen”. Vervolgens vroeg dader 2 aan dader 1 :”Wil je een telefoon hebben”. [46] Dader 2 zei toen tegen mij: “die telefoon is van mij en als je achter ons aanloopt schiet ik je neer.” Ze liepen weg de Texelstraat in. [47]
Op maandag 3 juni 2013 om 20:55 uur kwam er bij de politie een melding dat aangever twee jongens zag lopen die hem eerder die avond hadden beroofd van een mobiele telefoon. Verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en hebben de jongens aangehouden. Eén van hen bleek later Boston te zijn. In het schoudertasje van Boston troffen verbalisanten drie telefoons aan, waaronder een Samsung Omnia. [48] Deze telefoon werd getoond aan aangever, die het toestel als het zijne herkende. [49]
Overweging ten aanzien van de verklaring van verdachte
De verklaring van verdachte dat hij de telefoon van aangever slechts wilde lenen en dat aangever daarop plotseling wegrende, vindt geen steun in het dossier. Integendeel, de aangifte en het feit dat verdachte bij zijn aanhouding 3 telefoons bij zich had, weerspreken het alternatieve scenario dat verdachte schetst. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van verdachte.
Vrijspraak afpersing
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de telefoon van verdachte heeft afgepakt, zodat er geen sprake kan zijn van afpersing. De handelingen van verdachte leveren naar het oordeel van de rechtbank wel diefstal gevolgd van bedreiging met geweld op.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde en zal het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen verklaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 november 2012 tot en met 20 juni 2013 te Utrecht en Woerden en Gouda, telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (meermalen) (met kracht)
- met de (tot vuist gebalde) hand(en) in het gezicht en op het hoofd en op de schouder heeft geslagen en gestompt en
- tegen de benen en kuiten heeft getrapt en
- tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft getrapt terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 2
in de periode van 27 januari 2013 tot en met 28 januari 2013 te Utrecht, opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, toen daar opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer 2] meegevoerd naar een kelderbox en vervolgens de deur van die kelderbox gesloten en op slot gedraaid en die [slachtoffer 2] gedwongen gedurende een langere periode tegen haar wil in die kelderbox te verblijven;
feit 3
op 18 mei 2013 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een flesje frisdrank en een zakje winegums, toebehorende aan winkelbedrijf Hoogvliet B.V.;
feit 4
op 3 juni 2013 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op of aan de openbare weg te weten de Pleinweg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, toebehorende aan [aangever 1], welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte tegen die [aangever 1] heeft gezegd en "die telefoon is van mij, als je achter ons aan loopt schiet ik je neer".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1: mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2: opzettelijk iemand van zijn vrijheid beroven
feit 3: diefstal
feit 4: diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- jeugddetentie van
4 maanden, met aftrek van voorarrest;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ) .
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. De verdediging heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Primair heeft de verdediging betoogd dat het nieuwe artikel 77s Sr een gunstiger bepaling voor verdachte is, en dat de rechtbank daarom gehouden is die bepaling toe te passen. Onder dat nieuwe artikel is oplegging van de PIJ-maatregel beperkt tot gevallen waarin een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling wordt vastgesteld. Nu dit niet kan worden vastgesteld, en er ook geen objectieve aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling, komt de rechtbank onder het nieuwe artikel 77s Sr niet aan de oplegging van een PIJ-maatregel toe.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat ook onder het oude recht niet aan de voorwaarden voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan, nu de noodzakelijkheid van de maatregel niet is gebleken. Ook om die reden moet worden afgezien van oplegging van de PIJ-maatregel.
Geheel subsidiair heeft de verdediging - in de jeugdstrafzaak en de tegelijkertijd ter terechtzitting behandelde volwassenstrafzaak- verzocht, met toepassing van het jeugdstrafrecht,
om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijk deel met algemene en eventueel bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de samenhang tussen de jeugdstrafzaak en de tegelijkertijd ter terechtzitting behandelde volwassenstrafzaak overweegt de rechtbank het volgende in beide zaken.
De rechtbank heeft bij (tussen)vonnis van 29 juli 2014 het onderzoek heropend teneinde door de Raad voor de Kinderbescherming voorgelicht te worden over de mogelijkheden van een (voorwaardelijke) pij-maatregel, en over welke vorm van begeleiding, behandeling en eventuele andere voorwaarden in dit geval passend is.
De rechtbank heeft in het (tussen)vonnis daartoe onder meer het volgende overwogen en beslist.
Aanwezige informatie en adviezen omtrent de persoon van de verdachte
De rechtbank beschikt inzake de afdoening van de zaak over de volgende adviezen.
- rapport Reclassering Nederland d.d. 23 oktober 2013 en 12 februari 2014;
- Pro justitia rapport d.d. 19 februari 2014, opgesteld door drs. H.A. Gerritsen;
- Pro justitia rapport d.d. 14 januari 2014, opgesteld door drs. F. Jonker;
- Pro justitia rapport d.d. 1 juli 2014, opgesteld door G.M. Jansen en R.J.P. Rijnder (Pieter Baan Centrum);
- rapport Reclassering Nederland d.d. 7 juli 2014;
- verklaring van C.E.R. van Diessen van de Raad voor de kinderbescherming ter terechtzitting op 15 juli 2014.
Meerdere deskundigen hebben verdachte onderzocht, dan wel een poging daartoe gedaan. Verdachte heeft steeds heel duidelijk aangegeven dat hij niet aan onderzoek naar zijn persoon wil meewerken, daaraan vastgehouden en niet meegewerkt aan de verrichte onderzoeken. Volgens de raadsman ligt aan de weigering van verdachte om mee te werken ten grondslag angst voor de mogelijke oplegging van de tbs-maatregel.
Uit de gedragsdeskundige rapportages volgt dat op grond van het schoolniveau van verdachte (speciaal onderwijs en VMBO praktijk) en informatie van vroegere scholen (oude testresultaten) het vermoeden rijst van een beperkte tot sterk beperkte intelligentie.
Door de weigering van verdachte mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoon, kon echter geen diagnose worden vastgesteld, noch hebben deskundigen zich uit kunnen laten over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Als gevolg hiervan kon ook geen aanbeveling worden gedaan met betrekking tot toepassing van het meerder- of minderjarigenstrafrecht, danwel een door verdachte te volgen behandeling of op te leggen voorwaarden.
Op basis van de aard van de ten laste gelegde feiten en de volhardende proceshouding is de Reclassering (in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming) van mening dat er geen indicatie bestaat voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Voorts geldt ook voor het jeugdstrafrecht dat diagnostiek moet uitwijzen of interventies/behandeling noodzakelijk en mogelijk zijn, hetgeen niet mogelijk is omdat verdachte niet mee wil werken.
Anderzijds acht de reclassering het onwenselijk een jong volwassene, in het geval die persoon wordt veroordeeld wegens ernstig delict gedrag, zonder interventies terug te laten keren in de samenleving. Bij voorbaat kan niet worden uitgesloten dat van interventie/behandeling iets zou kunnen beklijven bij betrokkene gezien zijn jonge leeftijd. De reclassering is van mening dat in het kader van reïntegratie opnieuw. kan worden gekeken of betrokkene bereid is mee te werken aan diagnostiek waardoor duidelijk wordt wat mogelijkheden/beperkingen zijn om passende hulpverlening (eventueel behandeling) in te kunnen zetten. De reclassering adviseert verdachte -ook in de minderjarigenstrafzaak- te straffen volgens het volwassenenstrafrecht.
Verdachte heeft nagenoeg geen justitieel verleden en heeft geen (jeugd)-reclasseringsbegeleiding ontvangen. Verdachte heeft binnen een jaar tijd vijf misdrijven gepleegd. Drie ervan heeft verdachte gepleegd toen hij 17 jaar oud was. Tijdens de andere twee misdrijven was verdachte meerderjarig (18 jaar). Wat opvalt is dat er, met uitzondering van de winkeldiefstal, sprake is van jonge, kwetsbare slachtoffers. Er is sprake van instrumenteel gebruik van slachtoffers (straatroof en mensenhandel),waarbij het ging om geldelijk gewin of een het verkrijgen goed. Daarnaast heeft verdachte zijn vriendin meerdere keren mishandeld.
Toepasselijke strafrecht
De rechtbank staat thans voor het dilemma of zij -zoals door de deskundigen voorgesteld- het volwassenenstrafrecht toe moet passen en verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet opleggen, of verdachte, gezien zijn jeugdige persoon en lage intelligentie (waarvoor ook zijn scholing tot dusver een belangrijke aanwijzing is), met toepassing van het jeugdstrafrecht een kans moet bieden om met zich (onder begeleiding) in positieve zin verder te ontwikkelen.
De rechtbank ziet zich gelet op het bovenstaande dus gesteld voor de vraag naar het toepasselijke strafrecht in zowel de jeugdstrafzaak als de volwassenzaak.
In de jeugdstrafzaak
Uitgangspunt is dat in een jeugdstrafzaak jeugdstrafrecht wordt toegepast. In artikel 77b Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in een zaak als de onderhavige minderjarige strafzaak volwassenstrafrecht kan worden toegepast, indien de rechter daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat toepassing van het volwassenstrafrecht een grote uitzondering dient te zijn. In de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank voorshands geen aanleiding om van het wettelijk uitgangspunt af te wijken en is voornemens in de jeugdstrafzaak het jeugdstrafrecht toe te passen.
In de volwassenstrafzaak
In de onderhavige volwassenstrafzaak heeft de verdediging gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht kan in de onderhavige zaak het jeugdstrafrecht worden toegepast. Het feit dat de werkingssfeer van deze bepaling met ingang van 1 april 2014 is uitgebreid van personen -kort gezegd- van tussen de 18 en 21 naar tussen de 18 en 23 ten tijde van het feit, is voor de onderhavige zaak irrelevant. Immers verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde in de volwassenstrafzaak 18 jaar, dus artikel 77c zoals het gold voor en na 1 april 2014 maken toepassing van het minderjarigenstrafrecht mogelijk. Er is dus in zoverre geen vraag naar overgangsrecht.
Artikel 77c Wetboek van Strafrecht geeft aan dat de rechter indien hij grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, jeugdstrafrecht kan toepassen. Gezien de sterke aanwijzingen voor zwakbegaafdheid van verdachte en het feit dat verdachte de feiten binnen een relatief kort tijdsbestek heeft gepleegd, daarnaast een nagenoeg blanco strafblad heeft valt naar het (voorlopig) oordeel van de rechtbank in dit geval veel te zeggen voor toepassen van jeugdstrafrecht.
Welke sanctie
Gelet op de zwaarte van de feiten gepleegd ten opzichte van zeer kwetsbare slachtoffers en de zwakbegaafdheid van verdachte acht de rechtbank het in het belang van de samenleving en van verdachte dat hij begeleiding en zo nodig behandeling krijgt, om zich zo gunstig mogelijk verder te ontwikkelen. De rechtbank overweegt daarom een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Dat zou vooralsnog zowel in de meerderjarigen- als in de jeugdstrafzaak kunnen worden bevolen.
Overgangsrecht plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
De bepaling betreffende de plaatsing voor jeugdigen is met ingang van 1 april 2014 gewijzigd. Op grond van het toepasselijke overgangsrecht is het nieuwe recht van toepassing op feiten na 1 april 2014. De verdediging heeft aangevoerd dat het nieuwe recht een voor verdachte gunstiger bepaling is en dat daarom die bepaling dient te worden toegepast. De rechtbank zal daarom allereerst nagaan wat de wijzigingen in artikel 77s Wetboek van Strafrecht en volgende betreffende de pij-maatregel zijn. De belangrijkste twee wijzigingen zijn verandering van het criterium en de mogelijkheid de pij om te zetten in een tbs-maatregel. Met het nieuwe recht is door het nieuwe criterium oplegging van een pij-maatregel beperkt tot de situatie dat er sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Daarnaast is sinds 1 april 2014 de mogelijkheid in het leven geroepen een pij-maatregel om te zetten in een tbs. De rechtbank is van oordeel dat met deze twee wijzigingen geen voor de verdachte gunstiger regeling is geschapen. Daarbij overweegt de rechtbank overigens dat er op grond van al het vorenstaande wel aanwijzingen zijn voor de gebrekkige ontwikkeling zoals verwoord in het “nieuwe” artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht dan ook artikel 77s (oud)Wetboek van Strafrecht de bepaling waar de mogelijkheid tot het opleggen van een pij-maatregel aan getoetst zou moeten worden.
Na heropening onderzoek
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 juli 2014 het onderzoek heropend en zich vervolgens laten voorlichten door P. Vos (raadsonderzoeker, Raad van de Kinderbescherming), die in een rapport van 11 september 2014 een strafadvies heeft gegeven. Ter zitting van 16 september 2014 heeft P. Vos haar advies toegelicht en vragen beantwoord. Voorts heeft ter zitting van 16 september 2014 H. van Benthem, reclasseringswerker, Reclassering Nederland, zich aangesloten bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder ook: de Raad) overweegt in het advies dat hij zelden dergelijke zaken van jongeren ziet die in de voorgaande jeugdige levensjaren weinig tot geen contacten met justitie hebben gehad en aan het eind van de adolescentiefase schuldig worden bevonden aan meerdere en vooral heftige feiten. Tevens valt de proceshouding op die verdachte aanneemt en waarin hij extreem volhardend is.
Aangezien er tot op heden weinig zicht is gekomen op de mogelijkheden en belemmeringen in de ontwikkeling en het functioneren van verdachte, acht de Raad het van groot belang dat hier alsnog een duidelijk beeld over komt. Een langere periode van observatie en waar mogelijk interventies, zou kunnen bijdragen aan het beter in kaart brengen van wat er in pedagogisch opzicht nodig is voor verdachte.
Uit het advies blijkt verder dat, gelet op de leeftijd van verdachte, kan worden gesteld dat de ontwikkeling van verdachte als jongvolwassene nog niet volledig voltooid is. Mede gezien het vermoeden van een lager dan gemiddelde begaafdheid, kan verondersteld worden dat verdachte van begeleiding bij de verdere ontwikkeling baat kan hebben. Hierbij aansluitend kan worden gesteld dat verdachte zich nu in een kritische fase van zijn leven bevindt, de fase van jeugdige naar volwassene, wat het wenselijk en noodzakelijk maakt om middels gedwongen behandeling de opvoeding en verzorging te waarborgen die voor verdachte nodig wordt geacht om zijn ontwikkeling ten positieve te beïnvloeden. Op basis van de voorinformatie, waarin een lijn zichtbaar is in het afhouden van aangeboden hulp (op school) en zijn proceshouding, is de verwachting dat opnieuw onderzoeken van de criminogene factoren die een rol hebben gespeeld bij de delicten en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling niet binnen een gedwongen ambulant kader haalbaar zijn.
De Raad acht, gelet op de ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd, het instrumenteel gebruik van slachtoffers hierbij en het uit zijn op geldelijk gewin, het feit dat het kwetsbare slachtoffers betrof (jong en vermoedelijk geestelijk beperkt), dat verdachte deze feiten die verschillend van aard zijn in een kort tijdsbestek heeft gepleegd en de weigering van verdachte aan alle onderzoeken en hulpverlening, het feit dat verdachte voor de voorlopige hechtenis niet beschikte over een zinvolle dagbesteding, vrijetijdsbesteding en zelfstandig inkomen, een onvoorwaardelijke PIJ de meest passende strafrechtelijke reactie voor verdachte.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Alles afwegende overweegt de rechtbank dat het verhandelde ter zitting van 16 september 2014 geen aanleiding heeft gegeven van haar standpunt in het (tussen)vonnis van 29 juli 2014 af te wijken, zoals hiervoor (cursief) is weergegeven. Ook het door de verdediging herhaalde verweer dat het ‘nieuwe’ artikel 77s Sr van toepassing is wordt verworpen. Gezien immers verdachte zijn scholing tot dusver (doublure op de lagere school, speciaal onderwijs vanaf groep 4 en afwijzing mbo-niveau 1 (het laagste niveau)) en zijn resultaten op intelligentietests, zijn er voldoende concrete aanwijzingen om te kunnen spreken van een gebrekkige ontwikkeling. Dat verdachte zijn prestatie en zelfredzaamheid op een hoger niveau wordt ingeschat, doet aan die gebrekkige ontwikkeling niet af.
Dit betekent dat het ‘nieuwe’ artikel 77s Sr van toepassing kan zijn, maar gezien de mogelijkheid van het omzetten van een PIJ-maatregel naar een TBS-maatregel voor verdachte ongunstiger is en derhalve het ‘oude’ artikel 77s Sr (van vóór 1 april 2014) zal worden toegepast. Dit leidt tot het volgende oordeel.
Toepasselijk recht
De rechtbank ziet in de na heropening van het onderzoek ter terechtzitting gegeven adviezen en het verhandelde ter terechtzitting, geen aanleiding af te wijken van het in het (tussen)vonnis gegeven voorlopig oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht in de onderhavige zaak het meest aangewezen is. Het jeugdstrafrecht zal dan ook worden toegepast.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte d.d. 4 juli 2014, volgt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Wel is aan verdachte in 2011 een transactie wegens een straatroof opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte rekening gehouden met het hiervoor genoemde strafadvies en de toelichtingen van de deskundigen ter zitting van 16 september 2014, waaruit blijkt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend is.
Oplegging straf en/of maatregel
De rechtbank houdt rekening met de persoon van verdachte, de ernst van de bewezen verklaarde feiten en met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om -zoals eerder door de rechtbank als mogelijkheid werd overwogen- verdachte een voorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de deskundigen hebben aangegeven dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ maatregel geen optie is. De reden is dat, gelet op het gebrek aan medewerking en de hardnekkig weigerende houding van verdachte, de Raad van de Kinderbescherming verwacht dat verdachte zich niet zal houden aan de in een dergelijk kader te stellen voorwaarden. Gelet op de conclusies van de deskundigen is er sprake van een gevaar voor herhaling van het plegen van strafbare feiten indien de geadviseerde behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet wordt ingezet. Het gevaar voor herhaling betreft feiten waarbij de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen in het geding is zodat de geadviseerde maatregel ook geëist wordt in het belang van de veiligheid van personen. Tenslotte is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal, nu zij een PIJ-maatregel wenselijk acht en voldaan is aan de eisen die de wet daaraan stelt, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen.
Hoewel oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gerechtvaardigd is gelet op de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de persoon van de verdachte, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Gelet op de strafoplegging in de -tegelijkertijd aanhangig gemaakte volwassenstrafzaak- waarbij aan verdachte 6 maanden onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt opgelegd en de omstandigheid dat beide zaken niet gevoegd (in één vonnis) behandeld en afgedaan kunnen worden, acht de rechtbank het in belang van verdachte en ter voorkoming van recidive, van belang dat de nadruk komt te liggen op de behandeling van verdachte in de vorm van een PIJ-maatregel. Hoewel deze maatregel in formele zin weliswaar geen straf is, gaat de maatregel voor verdachte voor een langere periode wel gepaard met het verlies van zijn vrijheid. De maatregel bedraagt een periode van twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk, en is verlengbaar.
Gelet op het voorgaande zal in de onderhavige jeugdzaak naast de PIJ maatregel geen jeugddetentie worden opgelegd.
De rechtbank bepaalt daarbij dat de uitvoering van de PIJ maatregel dient plaats te vinden in een Justitiële Jeugd Inrichting. De rechtbank realiseert zich dat in zowel de minderjarigen- als meerderjarigenzaak de PIJ-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank ziet zich daartoe genoodzaakt nu het opleggen van die maatregel in beide zaken gerechtvaardigd is en het voegen van de zaken niet mogelijk is. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de maatregel slechts één maal ten uitvoer zal worden gelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77l, 77s, 77gg, 282, 300, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 4 primair ten laste gelegde (afpersing) niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2: opzettelijk iemand van zijn vrijheid beroven
feit 3: diefstal
feit 4: diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte strafbaar.
Maatregel
Legt op aan verdachte
de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. J.F. Haeck en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat

1. (parketnummer 16 / 66 17 49 - 13, pv-nummer PL091A - 2013 169 762)

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november
2012 tot en met 20 juni 2013 te
- Utrecht en/of Woerden, althans in het arrondissement Utrecht en/of
Midden-Nederland
en/of
- Gouda, althans in het arrondissement Den Haag,
(telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1]
(meermalen) (met kracht)
- met de (tot vuist gebalde) hand(en) in het gezicht en/of op het hoofd en/of
tegen de schouder(s), althans op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of
gestompt en/of
- tegen het/de (onder)be(e)n(en) en/of kuit(en), althans op/tegen het lichaam
heeft getrapt en/of geschopt en/of
- tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt
en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond
lag) en/of
- ( met een (zak)mes, althans een scherp of puntig voorwerp) in haar
(linker)bovenarm/schouder heeft gesneden en/of
- in de wang van die [slachtoffer 1] heeft gebeten,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] (telkens) letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

2. (parketnummer 16 / 700 448 - 13)

hij in of omstreeks de periode van 27 januari 2013 tot en met 28 januari 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en /
of beroofd gehouden,
immers heeft hij, verdachte, toen daar opzettelijk wederrechtelijk
die [slachtoffer 2] vastgepakt en/of meegevoerd naar een kelderbox en/of
die [slachtoffer 2] die kelderbox ingeduwd en/of vervolgens de deur van die kelderbox gesloten en/of op slot gedraaid en/of
die [slachtoffer 2] gedwongen (gedurende een langere periode) tegen haar wil in die kelderbox te verblijven,
in elk geval die [slachtoffer 2] toen en daar belemmerd te gaan en te staan waar zij dat wenste;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3. (parketnummer 16 / 653 536 - 13

hij op of omstreeks 18 mei 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een flesje frisdrank en een zakje winegums, in elk geval enig
goed,
geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Hoogvliet B.V., in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht

4. (parketnummer 16 / 66 11 40 - 14)

hij op of omstreeks 03 juni 2013 te Rotterdam, althans in het arrondissement Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(op of aan de openbare weg te weten de Pleinweg en/of de Texelsestraat aldaar)
(317 Sr)
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s),
en/of
(312 Sr)
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
(317 Sr en/of 312 Sr)
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader tegen die [aangever 1] heeft/hebben gezegd
"maak je tas open" en/of "die telefoon is van mij, als je achter ons aan loopt schiet ik je neer" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 317 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummers PL091A-2013169762 Z (voorgeleiding), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 108 en PL091A-2013169762 Z (raadkamer), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 43.
3.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 2 genoemde proces-verbaal voorgeleiding, p. 28.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2013, onderdeel van onder 2 genoemd proces-verbaal voorgeleiding, p. 10.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, onderdeel van onder 2 genoemd proces-verbaal voorgeleiding, p. 38.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 39.
7.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 53.
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 40.
9.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 41.
10.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 47.
11.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 48.
12.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 11.
13.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 42.
14.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 43.
15.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 43.
16.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 46.
17.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 40.
18.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 41.
19.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 40.
20.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, voornoemd, p. 41.
21.Proces-verbaal van sporenonderzoek, onderdeel van onder 2 genoemd proces-verbaal voorgeleiding, p. 82 met bijlage (letselfoto’s), p. 83-87.
22.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juni 2013, onderdeel van onder 2 genoemd proces-verbaal voorgeleiding, p. 41.
23.Proces-verbaal verhoor van [getuige 3], onderdeel van onder 2 genoemd proces-verbaal raadkamer, p. 4.
24.Proces-verbaal verhoor van [getuige 3], voornoemd, p. 5.
25.Proces-verbaal van de politie Regio Utrecht met dossiernummer PL 201302194910, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 258.
26.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 10.
27.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 10.
28.Proces-verbaal 2e zoeking in kelderbox, onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 123.
29.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 34.
30.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 15 juli 2014.
31.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 39
32.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 42.
33.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 43.
34.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 61
35.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 42.
36.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 75.
37.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 43.
38.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 61
39.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 42.
40.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 43.
41.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 61.
42.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], onderdeel van onder 25 genoemd proces-verbaal, p. 75.
43.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], behorend bij proces-verbaal van politie Regio Utrecht (dossiernummer PL0910 2013110162), pagina 5 e.v.
44.Proces-verbaal van aangifte van [getuige 2], behorend bij proces-verbaal van politie Regio Utrecht (dossiernummer PL0910 2013110162), pagina 14.
45.Proces-verbaal van politie Regio Rotterdam, dossiernummer PL17J0 2013168401 (niet genummerd)
46.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1], onderdeel van onder 45 genoemd proces-verbaal, deel-1 blad 1.
47.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1], onderdeel van onder 45 genoemd proces-verbaal, deel-1 blad 2.
48.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 45 genoemd proces-verbaal, deel-6 blad 1.
49.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 45 genoemd proces-verbaal, deel-6 blad 2.