ECLI:NL:RBMNE:2014:4567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
16/661749-13 en 16/703253-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jeugdstrafrecht bij meerderjarige verdachte in mensenhandel en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zowel mishandeling als mensenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij ten tijde van de feiten net 18 jaar oud was, het jeugdstrafrecht zal toepassen. Dit besluit is genomen op basis van de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft in een eerder vonnis van 29 juli 2014 het onderzoek heropend om advies te vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming over de mogelijkheden van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel en de passende begeleiding en behandeling voor de verdachte.

De tenlastelegging omvat twee parketnummers: 16/661749-13, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld in de periode van 21 juni tot en met 25 juli 2013, en 16/703253-13, waarbij hij [slachtoffer 2] heeft betrokken in mensenhandel tussen 1 oktober en 11 december 2013. De rechtbank heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en de verzamelde bewijsmiddelen zijn meegewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft misleid en misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie, wat heeft geleid tot haar betrokkenheid in de prostitutie.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd, waarbij de uitvoering van deze maatregel in een Justitiële Jeugdinrichting zal plaatsvinden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 2] van €5.080,00, te vermeerderen met wettelijke rente, als gevolg van de bewezen verklaarde mensenhandel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661749-13 en 16/703253-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 september 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, Zeist.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting, zowel in deze strafzaak als in de tegelijkertijd tegen verdachte aanhangig gemaakte jeugdstrafzaak ((16/661178-14), heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014 en 15 juli 2014, waarbij de officier en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt. Bij vonnis van 29 juli 2014 heeft de rechtbank (voorlopig) geoordeeld dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dat zij zich niet voldoende voorgelicht acht om een passende straf(maat) - mede in het belang van verdachte - te formuleren, wat een reden vormt om verdere beslissingen aan te houden en het onderzoek te heropenen. De rechtbank heeft het onderzoek, zowel in deze zaak als in de tegelijkertijd aanhangige jeugdstrafzaak heropend, teneinde door de door de Raad van de Kinderbescherming geïnformeerd te worden over de mogelijke strafmodaliteiten. Vervolgens heeft op 16 september 2014 een voortzetting van de behandeling plaatsgevonden, waarbij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is toegelicht en de officier van justitie en de verdediging opnieuw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Inzake parketnummer 16/661749-13
in de periode van 21 juni 2013 tot en met 25 juli 2013 [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Inzake parketnummer 16/703253-13
in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 11 december 2013 ten aanzien van [slachtoffer 2] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van oordeel dat het onder de parketnummers 16/661749-13 en 16/703253-13 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van parketnummer 16/661749-13 de periode wordt beperkt tot de mishandeling op 24 en 25 juli 2013. De officier van justitie baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
De officier van justitie vordert vrijspraak van het overige onder parketnummer 16/661749-13 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de onder de parketnummers 16/661749-13 en 16/703253-13 ten laste gelegde feiten kan komen, zodat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van parketnummer 16/661749-13 (mishandeling):
Er is alleen een aangifte, die bovendien later weer is teruggenomen. Er zijn slechts enkele letsels vastgesteld, die niet goed passen bij de tenlastegelegde geweldshandelingen en waarvoor [slachtoffer 1] bovendien een verklaring heeft gegeven.
Ten aanzien van parketnummer 16/703253-13 (mensenhandel):
[slachtoffer 2] is nooit gedwongen tot afgifte van geld, er is nooit gedreigd of geweld gebruikt en [slachtoffer 2] verklaart zelf dat ze de instructies van verdachte eigenlijk niet al te serieus nam. Onder die omstandigheden is er onvoldoende bewijs om aan te nemen dat er ‘een wezenlijk andere situatie bestaat ten opzichte van de prostituee in een legale arbeidsverhouding’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende. [1]
Ten aanzien van parketnummer 16/661749-13
Bewijsmiddelen [2]
Op 25 juli 2013 omstreeks 0.38 uur ontving verbalisant een melding dat hij moest gaan naar de [adres] te Utrecht, waar een meisje zou worden achtervolgd door een man en mogelijk in gevecht zou zijn. Er was voorts een tweede melder, die een vrouw had horen gillen, en verklaarde dat er klappen waren uitgedeeld. Toen verbalisant ter plaatse kwam hoorde hij de latere aangeefster [slachtoffer 1] met verheven stem tegen verdachte zeggen: ”het is uit, ik wil dat je mij met rust laat. Geef me de 400 euro terug die je van me hebt afgepakt.” [3] Ook hoorde hij [slachtoffer 1] zeggen dat verdachte al geruime tijd gewelddadig is naar haar, dat zij eerder aangifte heeft gedaan van mishandeling en verkrachting, en dat zij zojuist weer door hem mishandeld is en dat zij weer aangifte wil doen. Verbalisant zag dat [slachtoffer 1] een licht bebloede kras in haar gezicht had. Verbalisant hoorde verdachte naar [slachtoffer 1] roepen: “Je weet dat ik snel weer buiten sta, liefde doet pijn, dat ga je weten”. [4]
[slachtoffer 1] heeft op 25 juli 2013 aangifte gedaan van mishandeling. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij na haar eerdere aangifte van juni 2013 weer contact met verdachte had omdat hij haar bedreigde. [5]
Zij is vandaag [rb: 25 juli 2013] weer door verdachte mishandeld. Verdachte had haar [rb: op 24 juli 2013] een sms-bericht gestuurd dat zij meteen naar hem toe moest komen. Ze was niet lekker dus ze is pas in de middag gegaan. [slachtoffer 1] had € 400,- gepind. Die heeft verdachte afgepakt als ‘boete’ omdat ze de dag ervoor niet direct haar telefoon had opgenomen. Hij begon tegen haar te schelden, onder andere dat zij een kankerhoer was. [6] Iedere keer als hij iets zei, sloeg hij daarbij, met vlakke hand of vuist, in haar gezicht. Om ongeveer 16.00 uur is ze met verdachte mee naar huis gegaan. De sfeer was gespannen. Verdachte was afwisselend vriendelijk en agressief. Als [slachtoffer 1] probeerde op te staan, duwde hij haar terug op bed. Zij hoorde verdachte zeggen dat, als zij nu weg zou gaan, hij haar helemaal verrot zou slaan. Verdachte heeft haar toen op het hoofd geslagen. Zij is gaan gillen maar niemand reageerde. Verdachte pakte haar bij haar armen zodat zij niet weg kon gaan. Zij is met verdachte naar buiten gegaan om te praten, maar zij mocht haar spullen niet meenemen. Buiten gekomen zei verdachte dat [slachtoffer 1] bij hem moest blijven slapen. Ook zei verdachte dat hij haar in elkaar zou slaan, en dat niemand haar zou horen gillen. [slachtoffer 1] is weggerend, maar werd ingehaald door verdachte die haar bij haar armen vast pakte, voor haar ging staan en haar meerderde malen met gebalde vuisten in het gezicht sloeg. Een man stond te kijken en vroeg wat er aan de hand was. Verdachte probeerde [slachtoffer 1] terug te trekken in de richting van zijn woning, maar [slachtoffer 1] wist naar de man toe te rennen en heeft hem gevraagd om 112 te bellen. Nadat verdachte wegrende, is [slachtoffer 1] naar de woning van verdachte gegaan om haar spullen terug te krijgen. Toen ze voor de deur stond, is zij flauw gevallen en moest zij overgeven. Na enige tijd arriveerde de politie en werd verdachte aangehouden. [7]
Letsel
[slachtoffer 1] heeft op 28 juli 2013 tegenover de politie verklaard dat door de politie direct foto’s van haar verwondingen zijn gemaakt, te weten twee blauwe plekken op haar onderarmen en een kras op haar wang. [8] De letselfoto’s zijn gevoegd bij de aangifte van 25 juli 2013. [9]
De moeder van [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij geregeld blauwe plekken bij haar dochter [slachtoffer 1] heeft gezien. [10] Volgens haar was dat voor het eerst rond de herfst van 2012. Zij heeft blauwe plekken op haar beide armen gezien. [11]
Overweging ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer 1]
heeft tot tweemaal toe aangifte gedaan wegens mishandeling door verdachte en daarover uitvoerig verklaard. Zij is in haar verhoor bij de rechter-commissaris op 5 juni 2014 op de aangiftes en belastende verklaringen teruggekomen en zij heeft in februari 2014 een brief geschreven, waarin zij heeft aangegeven de aangifte tegen verdachte te willen intrekken.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij en verdachte weliswaar veel ruzie hadden, maar dat daarbij hoogstens was geduwd en dat zij niet door verdachte zou zijn gesneden, gebeten, geslagen en getrapt. [slachtoffer 1] heeft verklaard niet te weten hoe zij aan de blauwe plekken is gekomen, maar deze zouden mogelijk zijn ontstaan door het kickboksen. Als reden voor haar eerdere belastende verklaring heeft zij aangegeven dat zij toen uit boosheid en emotie heeft verklaard. [slachtoffer 1] en verdachte zouden ten tijde van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris weer een relatie met elkaar hebben.
De rechtbank acht de door [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt dat wisselingen in verklaringen kenmerkend zijn voor verklaringen van slachtoffers van huiselijk geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vaak lang duurt voordat slachtoffers aangifte van huiselijk geweld durven te doen. Vaak is er dan al het nodige gebeurd. Vanwege bedreigingen of nog bestaande positieve gevoelens keren slachtoffers veelal weer terug naar de daders van huiselijk geweld. De omstandigheid dat [slachtoffer 1] op 25 juli 2013 heeft verklaard dat zij na haar eerdere aangifte weer contact met verdachte had omdat hij haar bedreigde, dat zij op 5 augustus 2013 heeft verklaard dat zij bang is wat er gaat gebeuren als verdachte vrijkomt, maar dat zij vervolgens kennelijk toch weer naar hem is teruggegaan, past in dit beeld. Dat [slachtoffer 1] na het doen van de aangiftes weer is teruggekeerd naar verdachte en dat zij haar aangiftes heeft willen intrekken doet aldus aan de betrouwbaarheid van die aangiftes niet af. Daarbij komt dat de verklaring en de brief van [slachtoffer 1] waarin zij haar aangiftes intrekt op geen enkele wijze steun vinden in het dossier. Integendeel, het scenario dat zij hierin schetst wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien. Ook heeft nader onderzoek naar de door [slachtoffer 1] genoemde sportschool niets opgeleverd en is derhalve voor de verklaring van [slachtoffer 1], dat het letsel zou kunnen zijn ontstaan door het kickboksen, in het dossier geen aanknopingspunt te vinden.
De rechtbank gaat op grond van het voorgaande dan ook voorbij aan de door [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring en volgt de verschillende aangiftes van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van parketnummer 16/703253-13
Bewijsmiddelen [12]
Op 30 november 2013 hebben de ouders van [slachtoffer 2] aangifte gedaan van vermissing van hun toenmalig 18-jarige dochter [verder: [slachtoffer 2]]. [slachtoffer 2] zou zijn weggelopen nadat haar moeder haar had geconfronteerd met app berichten, waaruit zou blijken dat zij in de prostitutie werkzaam was. [13] De ouders van [slachtoffer 2] hebben verklaard dat [slachtoffer 2] een IQ van 80-85 heeft en dat zij adhd/add heeft. [14] Voorts is zij een naïef meisje, dat alles gelooft wat een jongen haar zegt. [15] De ouders van [slachtoffer 2] maken zich zorgen dat hun dochter het slachtoffer is geworden van loverboypraktijken. [16]
Uit betalingsbewijzen van seksinrichting [naam] te Haarlem (dit betreft een raamprostitutiegebied) blijkt dat [slachtoffer 2] aldaar op 28 en 30 november 2013 een kamer heeft gehuurd. [17] Op 10 december 2013 wordt [slachtoffer 2] door de politie gezien, terwijl zij achter het raam aan het werk is op de [adres] in Den Haag (prostitutiegebied). [18]
[slachtoffer 2] heeft in een intakegesprek met de politie op 1 december 2013 verklaard dat zij sinds 2 à 3 maanden een relatie heeft met [A]. Zij heeft hem ontmoet op haar werk bij de Mc Donalds
.Daarnaast werkt zij in de prostitutie. [19] Zij woonde bij haar moeder, maar is weggegaan. Zij slaapt met [A] bij zijn zus. [20] De man op de door de politie getoonde foto van verdachte herkent zij als [A], die volgens haar ook [verdachte] heet.
Haar werknaam is [X]. [21]
Op 5 juni 2014 heeft [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris als volgt verklaard:
Op 27 november ben ik met dit werk begonnen, ik weet niet meer wanneer ik gestopt ben. Het klopt dat ik [verdachte] graag wilde helpen met zijn schuld. Hij vertelde mij dat hij een schuld had en toen zei ik ‘ik wil je best helpen maar niet zo’. Hij zei ‘ja, maar met je gewone werk verdien je niet genoeg’. Een vriend van hem zei ‘ja, ik heb ook een vriendin die werkt in de prostitutie’ en toen is het ineens zo gegaan, toen zat ik daar en was ik al aan het werk. Ik wist niet wat ik moest regelen om te gaan werken. Dat was een club in Alphen aan de Rijn en die mensen hadden mij geholpen omdat ik natuurlijk niets wist. Van de een op de andere dag zat ik daar. Het idee om op die manier geld te verdienen kwam van [verdachte]. Voor mij was het genoeg wat ik toen bij de Mc Donalds verdiende. We hadden het er over gehad en ik zei ‘dat wil ik niet doen’. En ineens een paar dagen later zat ik daar in Alphen aan de Rijn. Ik ging daar met de auto naartoe. Als ik aan het werk was, was hij in de auto. Ik heb ook gewerkt in Haarlem en Den Haag. [Y], een vriendin van [verdachte], heeft mij wegwijs gemaakt in Den Haag. Ik ben daar samen met haar gaan werken. Ik ging met de trein naar Den Haag, samen met [Y].
Ik werkte van donderdag tot en met zondag. Ik werkte toen niet meer bij de Mc Donalds. Ik werkte van 19:00 tot 24:00 uur. Eén keer had ik 350 euro en dat was echt het meeste wat ik had verdiend. De klanten betaalden gemiddeld 50 euro. Dat betaalden ze aan mij. Dat gaf ik aan [verdachte]. Als ik de volgende dag ging werken dan hield ik wat geld in mijn zak om weer te gaan werken, voor de reis en de kamer. Ik weet niet wat [verdachte] met het geld deed. U zegt mij dat uit het onderzoek naar voren komt dat bij [verdachte] een telefoonnummer in gebruik is, dat op mijn naam staat. Ja, dat is van mij, het abonnement staat op mijn naam. Ik betaalde het abonnement. Ik weet niet waarom hij dat niet zelf betaalde.
Toen verdachte al vastzat, woonde ik nog op kamers met [Y] en had ik nog contact met de zus van verdachte. Toen werkte ik nog. Toen ging zij telkens vragen of ik geld voor hem had om te storten. Toen hij vast kwam te zitten, ben ik gestopt met geld geven. [22]
Getuigen
[moeder 2], de moeder van [slachtoffer 2], heeft verklaard dat [slachtoffer 2] op 9 januari 2014 bij haar moeder thuis is geweest. [slachtoffer 2] vertelde haar dat ze door verdachte was gedwongen om in de prostitutie te werken. Zij vertelde dat hij in het begin heel vriendelijk was, maar daarna niet meer. [slachtoffer 2] wilde er verder niet meer over praten omdat ze dat moeilijk vond. [23]
[Y] [verder: [Y]] heeft bij de politie verklaard dat zij begin december 2013 door een vriend ([B]) werd gebeld die vertelde dat verdachte hem had gevraagd of hij iemand wist die [slachtoffer 2] de weg kon wijzen in Den Haag, om daar als prostituee te kunnen gaan werken. [Y] werkte zelf in Den Haag in de prostitutie. Zij heeft [slachtoffer 2] in de trein naar Den Haag het werk uitgelegd.
Zij wist dat het voor [slachtoffer 2] niet de eerste keer was dat ze in de prostitutie werkte, maar wel in Den Haag. Daarvoor had [slachtoffer 2] in Haarlem en in Alphen aan de Rijn gewerkt.
In Den Haag kon [slachtoffer 2] niet meteen werken omdat de Zedenpolitie geen tijd had om met haar te praten. Verdachte was niet blij dat [slachtoffer 2] niet kon werken. Als [Y] en [slachtoffer 2] in Den Haag aan het werk waren, werd [slachtoffer 2] om de 5 minuten door verdachte gebeld. Zij was daarbij en [slachtoffer 2] vertelde het haar ook. Zij mocht van verdachte niet met andere meisjes praten. Hij vroeg ook vaak wat ze had verdiend en [slachtoffer 2] vertelde dat eerlijk. [slachtoffer 2] vertelde [Y] dat ze het verdiende geld aan verdachte moest geven. Dat heeft [Y] ook een keer zelf gezien. [24] [Y] heeft [slachtoffer 2] geholpen met hoe het allemaal geregeld moet worden voordat je in Den Haag in de prostitutie kan gaan werken. [25] [slachtoffer 2] heeft tegen [Y] gezegd dat ze verliefd was op verdachte en dat zij daarom niets tegen de politie wilde zeggen. [26]
[K], de zus van verdachte, heeft verklaard dat [slachtoffer 2] verliefd was op verdachte. Verdachte vertelde zijn zus dat [slachtoffer 2] zijn vriendin was, maar dat hij niet verliefd op haar was. Verdachte heeft tegen zijn zus gezegd dat er geen relatie was tussen hem en [slachtoffer 2]. Daarnaast heeft zij verklaard dat verdachte toen ook nog met [slachtoffer 1] was, en dat dat nooit echt uit is geweest. [27]
Tapgesprekken, WhatsApp- en sms-berichten
De zus van [slachtoffer 2] heeft foto’s gemaakt van de door haar aangetroffen app berichten op de telefoon van [slachtoffer 2]: [28]
Afbeelding 1:
vandaag 6 barkie ja schat.
jaa i ga proberenn
oke schat. Pak iedereen gewoondie voorbij.
Afbeelding 2:
zijn der klanten
100 euro per klant
Pak al die klanten
En niet veel met die meisjes praten
jaa schatje heb nu rondleiding enzo.
Afbeelding 3:
Dus per klant krijg je 100
Als je klant hebt gehad zeg tegen mij
Bewaar alles goed en breng alles
hou van je.
Jaa schat ik ook van jouu
Afbeelding 4:
Hoeveel heb je nu
235
Heb gezegt 600
Ik heb bijna 3
6 zeg ik
Ja schat ik lok iedereenn hierheenn
Liefje.
Afbeelding 5:
…best doen
Oke schat
Nog 30 erbij, die jongenwouw zien hoe een vrouwe lichaam in elkaar zat hahaha
Oke
600 dan neuk ik pas goed
Jaa dan moet wel iemand komen
Hoeveel heb je
Die 45+30
Is niks hè tot 12 en moet 600 anders geen sex
Nog 2uurtjes. [29]
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat deze app-gesprekken werden gevoerd tussen haar en verdachte. [30]
De telefoon met nr. [nummer] is aangeschaft door [slachtoffer 2] op 7 november 2013. [31]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de telefoon van [slachtoffer 2]. Bij het uitlezen van de telefoon van [slachtoffer 2] [nummer]) [T] wordt door verbalisant het telefoonnummer [nummer] herkend als het telefoonnummer van verdachte. In de contacten staat achter het telefoonnummer van verdachte de naam “Mannetjee” [V]. [32]
Op 30 november 2011 vond het volgende sms contact tussen voornoemde telefoonnummers plaats:
V meer schatje meer
T ja moeten er wel mensen komen liefje
V pak ze allemaal schatje
T ja liefje
T liefje waar wil je zo naar toe dan.
V dats probleem schat.
T moette echt snel kamer hebben ofzo
V ja schatje, daarom moet je snel verdienen
T jaa schatje je weet ik doe me best [33]
T hun hier hebben ook appartement te huur
T ze hebben er nog 1 is 950 per maand inclusief alles
V wil je die nemen / is duur he / maar kan wel / elke dag werk gwn
V die 950 halen we er wel uit / elke dag werken / is niks dan / dan kunnen we ook sparen [34]
Er is taponderzoek gedaan naar de telefoonnummers [nummer] (in gebruik bij [slachtoffer 2]) en [nummer] (in gebruik bij verdachte). [35]
Tapgesprek op 4 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en vriendin: [36]
[slachtoffer 2] zegt dat zij vrijdag een huis krijgt.
Ene [alias] (fonetisch) heeft het geregeld
Ze moet 300 betalen voor het huis.
SMS-contact op 6 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [37]
V Kan je die mensen van Telfort voor me bellen? Want ik kan niet appe.
T Ja schat omdat weer einde van de maand was.
T Dat had je vorige keer ook dat je internet op was.
V Heb je niet betaald ofzo.
T Ja moet die ook nog betalen.
V Bel nuuu.
T Ja ik ga belle.
Tapgesprek op 6 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en Telfort: [38]
[slachtoffer 2] wil voor abonnement [nummer] 250 mb meer bestellen.
Man zegt dat maximum bereikt is en dat dat niet kan.
SMS-contact op 6 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [39]
T Hoe bedoel je zo meteen inschrijven, dan Den Haag.
V Die dag gewoon regelen bullshit gemeente
T Zullen we half 5 afspreken KVK gaat 5 uur dicht.
V Ik zie jou daar.
T Zal er alles aan doen jou bij me te houden schat.
V Ga alvast die dingen regelen daar binnen.
T Welk adres moet ik doen als ze vrage.
V Verzin gewoon.
Later:
V En als wat sta je nu bij KVK.
T Gewoon prostitutie. Persoonlijke dienstverlening.
SMS-contact op 6 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [40]
V Waar ben je
T Onderweg naar den Haag we zijn er bijna
V Zorg dat je gelijk kan werken ja
T Zorg daar echt voor
SMS-contact op 6 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [41]
V Trek die mensen oogcontact enzo
V Je weet pak veel / Kan sowiezo 7 6
Tapgesprek op 7 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [42]
V Is het rustig?
T Ja
V Ben je wel aan de goede kant?
V Ok pak beetje veel he, kan wel, daar is het beter dan Haarlem
Tapgesprek op 7 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [43]
V Hoe gaat het?
T Ik ga nu beginnen
V Nu, nu?
V Ja nu
V beetje druk daar of niet?
(...)
V Ok, niet zo met die meisje praten, begrijp je?
T is goed
V Bel mij hoeveel enzo, ja?
T is goed ik ga jou bellen.
Tapgesprek op 7 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [44]
V Is het rustig?
V Ben je wel aan de goede kant
V Dus vandaag geen zes of zeven?
T Ik ga het proberen ja
V Is goed hoor liefje
V Jij niet tegen mij liegen he?
T Nee ik ga niet tegen jou liegen.
Tapgesprek op 7 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [45]
T Zo’n man wil samen met die meisje escort doen
V Hoeveel
T 150 per uur
V Hoeveel uur
T 2/3 uurtjes
V Dan moet jij sowiezo de helft pakken
V Hoeveel heb je nu?
T 160 170
V En die man gaat dat door of niet! Want dit is te weinig man!
Tapgesprek op 8 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [46]
V Wat heb je gedaan man het is zo weinig
T Ja er is hier ook niks
V ga je nog met dat meisje doen of niet. Ben je doof ofzo
T Zeg luister ga niet zo tegen mij lopen schreeuwen ja
V Houd je kankerbek dicht joh
Tapgesprek op 8 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [47]
V Wanneer geef je die geld dan?
T Morgen
V Hoeveel 160 maar
T ja maar moet ook nog voor die trein en voor die kamer morgen
V Tjee je hebt wat geld gepakt he?
T Nee, echt niet.
Tapgesprek op 8 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [48]
V Hoeveel heb je dan. Na die kamer enzo hoeveel heb je over dan.
V Het is gewoon poep man, je zit niets te doen.
V Zit je gewoon geld weg te pakken of wat.
T Nee
Tapgesprek op 8 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [49]
T ik wil jou niet kwijt dat weet je
R Hoeveel heb je nu eigenlijk.
T 160
R Dat heeft geen zin meer serieus
T Zeg ik doe dit wel allemaal voor jou ja.
R Ja maar ja dit is niks.
T Wat denk je dan elke dag 800 euro ofzo
R Ja
T Sorry hoor maar dat kan geen een mens.
R Nee nou ik ken er wel een paar hoor.
Sms-berichten op 8 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: [50]
V Hoeveel geld breng je
T Ik ga zometeen weer werken om vier uur
V Dus nu breng je niks
V Als je vandaag geen 6 heb
T Schat ik ga mijn best doen
V ja zeg je altijd als je KK geld hebt gepakt heb je probleem
V K kom achter alles / waarschuw jou
T Ik heb geen geld gepakt zeg ik tog tegen jou
V Moet je ook niet proberen
V Geef alles aan mij / En vraag als je wat wil
T Ik geef je
V Maar niks pakken / Dus breng later dat geld
V Pak al die kk klanten / Praat niet veel met die meisje / En praat niet met jongens/
V Pak money
T Ja, ga ik doen liefje
V Maak me blij vandaag / Ben lang niet blij geweest door jou
T Ja schatje ik ga iedereen pakke ja ik hou van jou
Tapgesprek op 8 december 2013 tussen [slachtoffer 2] en verdachte: (564) [51]
V Hoeveel heb je nu?
T 160
V En straks. Straks mij het geld geven.
Op 6 december 2013 ontving [slachtoffer 2] het volgende sms-bericht van de telefoon van verdachte:

Zeg tegen die mensen vandaar ja voor mezelf enzo als ze moeilijk doen en wiss alles van je telefoon”.
Over de tap komt ook een telefoongesprek van 6 december 2013, 19.22 uur, waarin [slachtoffer 2] contact heeft met verdachte en zegt dat de zedenpolitie niet kan komen en dat ze morgenochtend terug moet komen. Verdachte zegt misschien een andere plek, maar daar moet ze ook wachten op de zedenpolitie. Verdachte reageert geïrriteerd en [slachtoffer 2] vraagt waar ze dan naartoe moet. Verdachte zegt dat het voor hem ook vervelend is. [52]
In de verwijderde berichten werd gezien dat op 10 december 2013 het volgende sms contact tussen voornoemde telefoonnummers plaatsvond:
V Schatje ik hou van je
T Ik ook heel veel van jou
V Geen gekke dingen doen schatje / je bent me leven
T Doe ik alleen met jou, jij ook niet he / ik wil jou nooit meer kwijt
V Baby ben je al onderweg naar daar / Vandaag verdienen baby, pak ze allemaal / Heb je al iets? / Hoe gaat het schat? / Hee / Reageer hallo / Hoeveel heb je dan? gaat het goed nu? / Maar morgen iedereen he? / Hou van je / Gelijk naar huis en morgen echt strijden / Ga ook ietsje eerder schat / Is beter pak al die kk mensen ja [53]
[slachtoffer 2] heeft naar aanleiding over de tapgesprekken, sms- en app-berichten het volgende bij de rechter-commissaris verklaard:
“U houdt mij inkomende sms-berichten voor afkomstig van Mannetjee. Dat is [verdachte]. Het klopt dat ik verdachte steeds moest laten weten wat ik verdiende. U vraagt mij of ik weet waarom ik niet veel met die meisjes mocht praten. Dat was de eerste dag dat ik in Alphen aan de Rijn ging werken. Ik weet niet waarom ik niet met die meisjes mocht praten. Het huis dat ik wilde gaan huren voor ons twee moest betaald worden van mijn werk. [verdachte] zei dat ik alles moest wissen uit mijn telefoon zodat de politie niet iets zou zien.
Hij vroeg altijd wat ik verdiend had.
Barkie is 100 euro. U zegt mij dat u hebt gelezen dat hij mij aanmoedigt om 6 barkie te halen en dat wij dan ‘s avonds seks zouden hebben (pagina 102). Ja, dat weet ik nog wel. We zouden pas seks hebben als ik die 600 euro had. Hij vond dat ik door moest werken.” [54]
Verdachte heeft ter terechtzitting over de tapgesprekken, sms- en app-berichten verklaard dat hij daarin vroeg naar de inkomsten van [slachtoffer 2]. [55]
Inleidende opmerkingen
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - mensenhandel zoals omschreven in artikel 273f Sr. Wezenlijk bestanddeel van diverse varianten van het delict mensenhandel is dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van verdachte daarop is gericht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming met seksuele uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van die uitbuiting, indien één van de in de wet omschreven dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. Tot slot mag de rechter (mede) uit de omstandigheden afleiden dat er sprake is van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie. Daarbij geldt als criterium de "gemiddelde mondige prostituee in Nederland", die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. Vereist is wel dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene, waaruit het overwicht voortvloeit.
Een bewezenverklaring van mensenhandel ingevolge artikel 273f lid 1 Sr kan volgen indien (i) verdachte een persoon met
het oogmerk van uitbuitingdoor gebruik van
dwangmiddelenheeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen (te weten:
handelingen) (artikel 273f lid 1 sub 1 Sr), (ii) verdachte door het hanteren van dergelijke middelen een persoon gedwongen heeft of bewogen heeft zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden (artikel 273f lid 1 sub 4 Sr), (iii) verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een ander persoon (artikel 273f lid 1 sub 6 jo. lid 2 Sr) of (iv) verdachte door het hanteren van voornoemde middelen een persoon heeft gedwongen dan wel heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen (artikel 273f lid 1 sub 9 Sr).
In de hierna te volgen bewijsoverweging zal op deze onderdelen worden ingegaan.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is van loverboyproblematiek, en dus van een complexe liefdesrelatie, waarin de vermeende slachtoffers de verdachte in verregaande mate steunen en ontkennen slachtoffer van hem te zijn. In dergelijke zaken maken gevoelens van loyaliteit, verliefdheid, schaamte en angst (kennelijk) dat een slachtoffer pas later durft of kan verklaren wat haar is overkomen. Zo ook in deze zaak.
Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft willen doen en in eerste instantie niet belastend over verdachte heeft verklaard. Eerst bij de rechter-commissaris heeft zij een belastende verklaring afgelegd, en dan nog is zij van mening dat zij niet tot prostitutiewerkzaamheden is gedwongen omdat verdachte haar niet heeft mishandeld of een mes op haar keel heeft gezet.
Deze latere belastende verklaring van [slachtoffer 2] wordt op wezenlijke onderdelen ondersteund door verklaringen van anderen, alsmede door bevindingen en de inhoud van vele tapgesprekken en Whatsapp- en sms-berichten. De verklaringen van [slachtoffer 2] bij de politie vinden geen steun in het dossier (voor zover deze het vrijwillige werk in de prostitutie betreffen) en daaraan zal de rechtbank dan ook (voor dat gedeelte) voorbijgaan.
Dwangmiddelen (artikel 273f lid 1 sub 1, 4 en 9 Sr)
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor bewezen verklaarde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, verdachte [slachtoffer 2] heeft misleid, misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht jegens [slachtoffer 2] en misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 2].
[slachtoffer 2] was ten tijde van haar ontmoeting met verdachte een 18-jarige jonge vrouw met een laag IQ. Volgens haar moeder, en ook volgens haar zus en [Y], was zij beïnvloedbaar door jongens en naïef. De inspecteur van de zedenpolitie merkte op dat [slachtoffer 2] de indruk maakt een laag IQ te hebben. Dit was kennelijk evident.
Verdachte heeft van deze eigenschappen van [slachtoffer 2] misbruik gemaakt. Hij is met [slachtoffer 2] in contact gekomen en is met haar een liefdesrelatie aangegaan, althans hij heeft bij [slachtoffer 2] de indruk gewekt dat sprake was van een liefdesrelatie. Dit terwijl verdachte tegen zijn zus heeft verklaard dat hij helemaal niet verliefd was op [slachtoffer 2] en geen relatie met haar had. Bovendien had hij kennelijk nog een relatie met een ander meisje, waarvan [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij daarvan niet wist. Hij heeft [slachtoffer 2] dus ook misleid.
Verdachte heeft van de situatie misbruik gemaakt door [slachtoffer 2] voor te stellen in de prostitutie aan het werk te gaan om hem zo te helpen zijn schulden af te lossen. Hij regelde, zonder dat aan [slachtoffer 2] kenbaar te maken, dat zij in contact kwam met [Y] die haar in de prostitutiewereld in Den Haag zou introduceren. Hij bemoeide zich met de gang van zaken rond haar werkzaamheden, zoals het inschrijven bij de Kamer van Koophandel.
Verdachte gaf [slachtoffer 2] enerzijds het idee dat hij van haar hield en dat zij bijzonder voor hem was, dat zij zouden gaan samenwonen en dat zij van het door het verdiende geld zouden sparen en op vakantie zouden gaan. Anderzijds controleerde hij haar continue tijdens haar werkzaamheden, spoorde hij haar aan om meer te verdienen (onder andere door te zeggen dat zij anders geen sex zouden hebben), gaf hij haar instructies (dat zij niet teveel mocht praten, dat zij vroeger moest beginnen, aan welke kant zij moest staan, dat zij oogcontact moest maken, dat zij harder moest werken en meer moest verdienen) en bewoog hij haar haar inkomsten aan hem af te staan. Voorts liet hij haar onomwonden weten dat hij vond dat zij te weinig verdiende en dat hij meisjes kende die het veel beter deden.
[slachtoffer 2] raakte voorts door dit alles verwijderd van haar familie, liep, nadat haar moeder haar had geconfronteerd met haar prostitutiewerk, weg van huis en overnachtte daarna bij de zus van verdachte en ging niet meer naar haar werk bij Mc Donalds. Hierdoor zag zij zich steeds meer in een jegens verdachte afhankelijke positie geplaatst worden.
Dat [slachtoffer 2] zich ook misbruikt en misleid heeft gevoeld, blijkt uit haar verklaring bij de rechter-commissaris, waarin zij aangeeft dat als zij achteraf kijkt naar wat er gebeurd is het wel logisch is dat het geen echte relatie was die zij met verdachte had.
Handelingen (artikel 273 f lid 1 sub 1 Sr)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met het idee van het werk in de prostitutie kwam. Hij had schulden en vond dat [slachtoffer 2] te weinig verdiende. Hij heeft [slachtoffer 2] -via een ander- in contact gebracht met [Y], die reeds in de prostitutie werkzaam was en regelde dat [slachtoffer 2] een werkplek in Den Haag kreeg en met haar van Utrecht naar Den Haag reisde. Voorts staat vast dat verdachte en [slachtoffer 2] tijdelijk samen op het adres van zijn zus waren gehuisvest en dat [slachtoffer 2] later bij [Y], werd ondergebracht.
Oogmerk van uitbuiting / uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1, 6 Sr jo. artikel 273 f lid 2 Sr)
De rechtbank stelt hierbij voorop dat het hebben van een oogmerk tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg veronderstelt. Het oogmerk van uitbuiting is in het onderhavige geval gelegen in het verkrijgen van eigen financieel gewin.
Uit de tapgesprekken en app-en sms-berichten die verdachte heeft gevoerd maakt de rechtbank op dat verdachte voor ogen had om zoveel mogelijk geld te verkrijgen en te verzamelen uit de door [slachtoffer 2] te verrichten prostitutiewerkzaamheden.
De rechtbank stelt bovendien vast dat verdachte niet alleen het oogmerk van uitbuiting heeft gehad, maar ook dat verdachte [slachtoffer 2] daadwerkelijk heeft uitgebuit. Verdachte had zelf geen werk of uitkering. [56] Hij leefde kennelijk van het geld dat [slachtoffer 2] verdiende met haar prostitutiewerkzaamheden. Verdachte bewoog haar de inkomsten uit haar prostitutiewerk aan hem af te staan. Voorts betaalde zij zijn telefoonabonnement en zou zij de huur van hun woning gaan betalen. [slachtoffer 2] werkte vier dagen van 19.00-24.00 uur. Verdachte heeft [slachtoffer 2] meermaals aangespoord om vroeger te beginnen en om beter haar best te doen zodat zij meer zou verdienen. Dit maakt dat verdachte [slachtoffer 2] feitelijk uitbuitte. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft bepleit, kan deze situatie gelet op de bewezen verklaarde omstandigheden, dwangmiddelen en handelingen, niet worden aangemerkt als een normale partnerrelatie waarin verdachte belangstelling toonde in de verdiensten van zijn partner.
Dwingen of bewegen zich beschikbaar te stellen (artikel 273 f lid 1 sub 4 Sr)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het hiervoor beschreven door hem gemaakte misbruik, [slachtoffer 2] heeft bewogen zich beschikbaar te (blijven) stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Verdachte bewoog [slachtoffer 2] hiertoe door haar bij [Y] te introduceren, die haar op zijn verzoek in de prostitutie in Den Haag wegwijs maakte en samen met [slachtoffer 2] naar haar werk in Den Haag reisde, door ervoor te zorgen dat zij een verblijfplaats had (eerst bij zijn zus en later bij [Y]), door haar (telefonisch) op haar werk te controleren, haar aan te sporen om meer klanten te krijgen en meer te verdienen, en tot slot door haar ervan te doordringen dat zij het geld nodig hadden voor de huur en om van te kunnen sparen.
Voordeel trekken en dwingen of bewegen hem te bevoordelen (artikel 273 f lid 1 sub 6, 9 Sr)
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] alsmede dat verdachte als gevolg van het door hem gemaakte misbruik, [slachtoffer 2] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van [slachtoffer 2]’s seksuele handelingen.
Vrijspraak
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het vervoeren niet bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan partieel vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van parketnummer 16/661749-13
op tijdstippen in de periode van 24 juli 2013 tot en met 25 juli 2013 te Utrecht,
telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (meermalen) met de (tot vuist gebalde) hand(en) in het gezicht en op het hoofd en heeft geslagen en gestompt,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] telkens letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van parketnummer 16/703253-13
in de periode van ongeveer 27 november 2013 tot en met 11 december 2013 te Utrecht,
- een ander, te weten [slachtoffer 2],
A) telkens
(sub 1)
door misleiding, en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, danwel door misbruik van een kwetsbare positie
(sub 1)
heeft geworven, gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] en
(sub 4)
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard
(sub 9)
die [slachtoffer 2] (met de onder sub 1 genoemde middelen) heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 2]'s, seksuele handelingen met of voor een derde en
B)
(sub 6)
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2],
hebbende verdachte:
- een (liefdes)relatie aangegaan met die [slachtoffer 2] (onder zijn alias [A] /[A]), en
- die [slachtoffer 2] gehuisvest bij een familielid van hem, verdachte, en
- telkens in persoon en/of telefonisch en/of per sms en/of via app-berichten :
- die [slachtoffer 2] instructies gegeven dat zij zich bij de Kamer van Koophandel (KvK) moest gaan inschrijven en
- die [slachtoffer 2] instructies gegeven dat zij snel moet gaan werken en hoe zij moest werken en
- die [slachtoffer 2] gezegd dat zij veel geld en/of meer geld moest verdienen en vervolgens die [slachtoffer 2] dat - met prostitutie verdiende - geld aan hem, verdachte, laten afgeven en
- die [slachtoffer 2] instructies gegeven wat zij tegen derden over haar prostitutiewerkzaamheden moest zeggen ("zeg dat je voor jezelf werkt" of woorden van gelijke strekking) en hoe met haar telefoontoestel om te gaan ("maak je telefoon leeg" of woorden van gelijke strekking).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
  • ten aanzien van parketnummer 16/661749-13:mishandeling;
  • ten aanzien van parketnummer 16/703253-13:mensenhandel.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank om toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht verzocht en op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- jeugddetentie van
12 maanden, met aftrek van voorarrest;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. De verdediging heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Primair heeft de verdediging betoogd dat het nieuwe artikel 77s Sr een gunstiger bepaling voor verdachte is, en dat de rechtbank daarom gehouden is die bepaling toe te passen. Onder dat nieuwe artikel is oplegging van de PIJ-maatregel beperkt tot gevallen waarin een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling wordt vastgesteld. Nu dit niet kan worden vastgesteld, en er ook geen objectieve aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling, komt de rechtbank onder het nieuwe artikel 77s Sr niet aan de oplegging van een PIJ-maatregel toe.
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat ook onder het oude recht niet aan de voorwaarden voor oplegging van een PIJ-maatregel is voldaan, nu de noodzakelijkheid van de maatregel niet is gebleken. Ook om die reden moet worden afgezien van oplegging van de PIJ-maatregel.
Geheel subsidiair heeft de verdediging - in de volwassenstrafzaak en de tegelijkertijd ter terechtzitting behandelde jeugdstrafzaak- verzocht, met toepassing van het jeugdstrafrecht,
om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijk deel met algemene en eventueel bijzondere voorwaarden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de samenhang tussen de volwassenstrafzaak en de tegelijkertijd ter terechtzitting behandelde jeugdstrafzaak overweegt de rechtbank het volgende in beide zaken.
De rechtbank heeft bij (tussen)vonnis van 29 juli 2014 het onderzoek heropend teneinde door de Raad voor de Kinderbescherming voorgelicht te worden over de mogelijkheden van een (voorwaardelijke) pij-maatregel, en over welke vorm van begeleiding, behandeling en eventuele andere voorwaarden in dit geval passend is.
De rechtbank heeft daartoe onder meer in dat (tussen)vonnis het navolgende overwogen en beslist.
Aanwezige informatie en adviezen omtrent de persoon van de verdachte
De rechtbank beschikt inzake de afdoening van de zaak over de volgende adviezen.
- rapport Reclassering Nederland d.d. 23 oktober 2013 en 12 februari 2014;
- Pro justitia rapport d.d. 19 februari 2014, opgesteld door drs. H.A. Gerritsen;
- Pro justitia rapport d.d. 14 januari 2014, opgesteld door drs. F. Jonker;
- Pro justitia rapport d.d. 1 juli 2014, opgesteld door G.M. Jansen en R.J.P. Rijnder (Pieter Baan Centrum);
- rapport Reclassering Nederland d.d. 7 juli 2014;
- verklaring van C.E.R. van Diessen van de Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting op 15 juli 2014.
Meerdere deskundigen hebben verdachte onderzocht, dan wel een poging daartoe gedaan. Verdachte heeft steeds heel duidelijk aangegeven dat hij niet aan onderzoek naar zijn persoon wil meewerken, daaraan vastgehouden en niet meegewerkt aan de verrichte onderzoeken. Volgens de raadsman ligt aan de weigering van verdachte om mee te werken ten grondslag angst voor de mogelijke oplegging van de tbs-maatregel.
Uit de gedragsdeskundige rapportages volgt dat op grond van het schoolniveau van verdachte (speciaal onderwijs en VMBO praktijk) en informatie van vroegere scholen (oude testresultaten) het vermoeden rijst van een beperkte tot sterk beperkte intelligentie.
Door de weigering van verdachte mee te werken aan onderzoeken naar zijn persoon, kon echter geen diagnose worden vastgesteld, noch hebben deskundigen zich uit kunnen laten over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Als gevolg hiervan kon ook geen aanbeveling worden gedaan met betrekking tot toepassing van het meerder- of minderjarigenstrafrecht, danwel een door verdachte te volgen behandeling of op te leggen voorwaarden.
Op basis van de aard van de ten laste gelegde feiten en de volhardende proceshouding is de Reclassering (in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming) van mening dat er geen indicatie bestaat voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Voorts geldt ook voor het jeugdstrafrecht dat diagnostiek moet uitwijzen of interventies/behandeling noodzakelijk en mogelijk zijn, hetgeen niet mogelijk is omdat verdachte niet mee wil werken.
Anderzijds acht de reclassering het onwenselijk een jong volwassene, in het geval die persoon wordt veroordeeld wegens ernstig delict gedrag, zonder interventies terug te laten keren in de samenleving. Bij voorbaat kan niet worden uitgesloten dat van interventie/behandeling iets zou kunnen beklijven bij betrokkene gezien zijn jonge leeftijd. De reclassering is van mening dat in het kader van reïntegratie opnieuw kan worden gekeken of betrokkene bereid is mee te werken aan diagnostiek waardoor duidelijk wordt wat mogelijkheden/beperkingen zijn om passende hulpverlening (eventueel behandeling) in te kunnen zetten. De reclassering adviseert verdachte -ook in de minderjarigenstrafzaak- te straffen volgens het volwassenenstrafrecht.
Verdachte heeft nagenoeg geen justitieel verleden en heeft geen (jeugd)-reclasseringsbegeleiding ontvangen. Verdachte heeft binnen een jaar tijd vijf misdrijven gepleegd. Drie ervan heeft verdachte gepleegd toen hij 17 jaar oud was. Tijdens de andere twee misdrijven was verdachte meerderjarig (18 jaar). Wat opvalt is dat er, met uitzondering van de winkeldiefstal, sprake is van jonge, kwetsbare slachtoffers. Er is sprake van instrumenteel gebruik van slachtoffers (straatroof en mensenhandel), waarbij het ging om geldelijk gewin of een het verkrijgen goed. Daarnaast heeft verdachte zijn vriendin meerdere keren mishandeld.
Toepasselijke strafrecht
De rechtbank staat thans voor het dilemma of zij -zoals door de deskundigen voorgesteld- het volwassenenstrafrecht toe moet passen en verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet opleggen, of verdachte, gezien zijn jeugdige persoon en lage intelligentie (waarvoor ook zijn scholing tot dusver een belangrijke aanwijzing is), met toepassing van het jeugdstrafrecht een kans moet bieden om met zich (onder begeleiding) in positieve zin verder te ontwikkelen.
De rechtbank ziet zich gelet op het bovenstaande dus gesteld voor de vraag naar het toepasselijke strafrecht in zowel de jeugdstrafzaak als de volwassenzaak.
In de jeugdstrafzaak
Uitgangspunt is dat in een jeugdstrafzaak jeugdstrafrecht wordt toegepast. In artikel 77b Wetboek van Strafvordering is bepaald dat in een zaak als de onderhavige minderjarige strafzaak volwassenstrafrecht kan worden toegepast, indien de rechter daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat toepassing van het volwassenstrafrecht een grote uitzondering dient te zijn. In de ernst van de feiten, de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank voorshands geen aanleiding om van het wettelijk uitgangspunt af te wijken en is voornemens in de jeugdstrafzaak het jeugdstrafrecht toe te passen.
In de volwassenstrafzaak
In de onderhavige volwassenstrafzaak heeft de verdediging gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Op grond van artikel 77c Wetboek van Strafrecht kan in de onderhavige zaak het jeugdstrafrecht worden toegepast. Het feit dat de werkingssfeer van deze bepaling met ingang van 1 april 2014 is uitgebreid van personen -kort gezegd- van tussen de 18 en 21 naar tussen de 18 en 23 ten tijde van het feit, is voor de onderhavige zaak irrelevant. Immers verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde in de volwassenstrafzaak 18 jaar, dus artikel 77c zoals het gold voor en na 1 april 2014 maken toepassing van het minderjarigenstrafrecht mogelijk. Er is dus in zoverre geen vraag naar overgangsrecht.
Artikel 77c Wetboek van Strafrecht geeft aan dat de rechter indien hij grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, jeugdstrafrecht kan toepassen. Gezien de sterke aanwijzingen voor zwakbegaafdheid van verdachte en het feit dat verdachte de feiten binnen een relatief kort tijdsbestek heeft gepleegd, daarnaast een nagenoeg blanco strafblad heeft, valt naar het (voorlopig) oordeel van de rechtbank in dit geval veel te zeggen voor toepassen van jeugdstrafrecht.
Welke sanctie
Gelet op de zwaarte van de feiten gepleegd ten opzichte van zeer kwetsbare slachtoffers en de zwakbegaafdheid van verdachte acht de rechtbank het in het belang van de samenleving en van verdachte dat hij begeleiding en zo nodig behandeling krijgt, om zich zo gunstig mogelijk verder te ontwikkelen. De rechtbank overweegt daarom een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Dat zou vooralsnog zowel in de meerderjarigen- als in de jeugdstrafzaak kunnen worden bevolen.
Overgangsrecht plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
De bepaling betreffende de plaatsing voor jeugdigen is met ingang van 1 april 2014 gewijzigd. Op grond van het toepasselijke overgangsrecht is het nieuwe recht van toepassing op feiten na 1 april 2014. De verdediging heeft aangevoerd dat het nieuwe recht een voor verdachte gunstiger bepaling is en dat daarom die bepaling dient te worden toegepast. De rechtbank zal daarom allereerst nagaan wat de wijzigingen in artikel 77s Wetboek van Strafrecht en volgende betreffende de pij-maatregel zijn. De belangrijkste twee wijzigingen zijn verandering van het criterium en de mogelijkheid de pij om te zetten in een tbs-maatregel. Met het nieuwe recht is door het nieuwe criterium oplegging van een pij-maatregel beperkt tot de situatie dat er sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Daarnaast is sinds 1 april 2014 de mogelijkheid in het leven geroepen een pij-maatregel om te zetten in een tbs. De rechtbank is van oordeel dat met deze twee wijzigingen geen voor de verdachte gunstiger regeling is geschapen. Daarbij overweegt de rechtbank overigens dat er op grond van al het vorenstaande wel aanwijzingen zijn voor de gebrekkige ontwikkeling zoals verwoord in het “nieuwe” artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht dan ook artikel 77s(oud) Wetboek van Strafrecht de bepaling waar de mogelijkheid tot het opleggen van een pij-maatregel aan getoetst zou moeten worden.
Na heropening onderzoek
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 juli 2014 het onderzoek heropend en zich vervolgens laten voorlichten door P. Vos (raadsonderzoeker, Raad van de Kinderbescherming), die in een rapport van 11 september 2014 een strafadvies heeft gegeven. Ter zitting van 16 september 2014 heeft P. Vos haar advies toegelicht en vragen beantwoord. Voorts heeft ter zitting van 16 september 2014 H. van Benthem, reclasseringswerker, Reclassering Nederland, zich aangesloten bij het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en nadere vragen beantwoord.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder ook: de Raad) overweegt in het rapport van 11 september 2014 dat hij zelden dergelijke zaken van jongeren ziet die in de voorgaande jeugdige levensjaren weinig tot geen contacten met justitie hebben gehad en aan het eind van de adolescentiefase schuldig worden bevonden aan meerdere en vooral heftige feiten. Tevens valt de proceshouding op die verdachte aanneemt en waarin hij extreem volhardend is.
Aangezien er tot op heden weinig zicht is gekomen op de mogelijkheden en belemmeringen in de ontwikkeling en het functioneren van verdachte, acht de Raad het van groot belang dat hier alsnog een duidelijk beeld over komt. Een langere periode van observatie en waar mogelijk interventies, zou kunnen bijdragen aan het beter in kaart brengen van wat er in pedagogisch opzicht nodig is voor verdachte.
Uit het advies blijkt verder dat, gelet op de leeftijd van verdachte, kan worden gesteld dat de ontwikkeling van verdachte als jongvolwassene nog niet volledig voltooid is. Mede gezien het vermoeden van een lager dan gemiddelde begaafdheid, kan verondersteld worden dat verdachte van begeleiding bij de verdere ontwikkeling baat kan hebben. Hierbij aansluitend kan worden gesteld dat verdachte zich nu in een kritische fase van zijn leven bevindt, de fase van jeugdige naar volwassene, wat het wenselijk en noodzakelijk maakt om middels gedwongen behandeling de opvoeding en verzorging te waarborgen die voor verdachte nodig wordt geacht om zijn ontwikkeling ten positieve te beïnvloeden. Op basis van de voorinformatie, waarin een lijn zichtbaar is in het afhouden van aangeboden hulp (op school) en zijn proceshouding, is de verwachting dat opnieuw onderzoeken van de criminogene factoren die een rol hebben gespeeld bij de delicten en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling niet binnen een gedwongen ambulant kader haalbaar zijn.
De Raad acht, gelet op de ernst van de feiten die verdachte heeft gepleegd, het instrumenteel gebruik van slachtoffers hierbij en het uit zijn op geldelijk gewin, het feit dat het kwetsbare slachtoffers betrof (jong en vermoedelijk geestelijk beperkt), dat verdachte deze feiten die verschillend van aard zijn in een kort tijdsbestek heeft gepleegd en de weigering van verdachte aan alle onderzoeken en hulpverlening, het feit dat verdachte voor de voorlopige hechtenis niet beschikte over een zinvolle dagbesteding, vrijetijdsbesteding en zelfstandig inkomen, een onvoorwaardelijke PIJ de meest passende strafrechtelijke reactie voor verdachte.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Alles afwegende overweegt de rechtbank dat het verhandelde ter zitting van 16 september 2014 geen aanleiding heeft gegeven van het oordeel in het (tussen)vonnis van 29 juli 2014 af te wijken, zoals hiervoor (cursief) is weergegeven. Ook het door de verdediging herhaalde verweer dat het ‘nieuwe’ artikel 77s Sr van toepassing is, wordt verworpen. Gezien immers verdachte zijn scholing tot dusver (doublure op de lagere school, speciaal onderwijs vanaf groep 4 en afwijzing mbo-niveau 1 (het laagste niveau)) en zijn resultaten op intelligentietests, zijn er voldoende concrete aanwijzingen om te kunnen spreken van een gebrekkige ontwikkeling. Dat verdachte zijn prestatie en zelfredzaamheid op een hoger niveau wordt ingeschat, doet aan die gebrekkige ontwikkeling niet af. Dit betekent dat het ‘nieuwe’ artikel 77s Sr van toepassing kan zijn, maar gezien de mogelijkheid van het omzetten van een PIJ-maatregel naar een TBS-maatregel voor verdachte ongunstiger is en derhalve het ‘oude’ artikel 77s Sr (van vóór 1 april 2014) zal worden toegepast. Dit leidt tot het volgende oordeel.
Toepasselijk recht
Hoewel de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten (net) 18 jaar was en derhalve meerderjarig was, zal de rechtbank, gelet de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, het jeugdstrafrecht toepassen.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte d.d. 4 juli 2014, volgt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Wel is aan verdachte in 2011 een transactie wegens een straatroof opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte rekening gehouden met het hiervoor genoemde strafadvies en de toelichtingen van de deskundigen ter zitting van 16 september 2014, waaruit blijkt dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel het meest passend is.
Oplegging straf en/of maatregel
De rechtbank houdt rekening met de persoon van verdachte, de ernst van de bewezen verklaarde feiten en met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is naar het oordeel van de rechtbank passend bij de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de persoon van de verdachte.
Gelet op hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om -zoals eerder door de rechtbank als mogelijkheid werd overwogen- verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de deskundigen hebben aangegeven dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel geen optie is. De reden is dat, gelet op het gebrek aan medewerking en de hardnekkig weigerende houding van verdachte, de Raad van de Kinderbescherming verwacht dat verdachte zich niet zal houden aan de in een dergelijk kader te stellen voorwaarden. Gelet op de conclusies van de deskundigen, welke de rechtbank overneemt, is er sprake van gevaar voor herhaling van het plegen van strafbare feiten indien de geadviseerde behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel niet wordt ingezet. Het gevaar voor herhaling betreft feiten waarbij de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen in het geding is, zodat de geadviseerde maatregel ook geëist wordt in het belang van de veiligheid van personen. Tenslotte is de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal, nu zij een PIJ-maatregel wenselijk acht en voldaan is aan de eisen die de wet daaraan stelt, naast de jeugddetentie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen. De maatregel bedraagt een periode van twee jaar onvoorwaardelijk en één jaar voorwaardelijk, en is verlengbaar.
De rechtbank bepaalt daarbij dat (hoewel verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd toen hij (net) meerderjarig was), gelet op het feit dat hij in de gelijktijdig behandelde jeugdstrafzaak tevens tot een PIJ-maatregel is veroordeeld, de uitvoering van de PIJ‑maatregel dient plaats te vinden in een Justitiële Jeugd Inrichting. De rechtbank realiseert zich dat in zowel de minderjarigen- als meerderjarigenzaak de PIJ-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank ziet zich daartoe genoodzaakt nu het opleggen van die maatregel in beide zaken gerechtvaardigd is en het voegen van de zaken niet mogelijk is. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de maatregel slechts één maal ten uitvoer zal worden gelegd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert een schadevergoeding van € 16.080,00 bestaande uit € 11.080,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor inzake parketnummer 16/703253-13 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank acht in redelijkheid toewijsbaar een bedrag van € 3.080,00 aan materiële schade, te weten € 1.080,00 aan abonnementskosten en € 2.000,00 aan afgestane inkomsten (2 weken x 4 dagen x € 250,00). De rechtbank waardeert de immateriële schade op
€ 2.000,00. De rechtbank acht derhalve totaal toewijsbaar een bedrag van € 5.080,00.
De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 december 2013 en tot en met de dag der algehele voldoening.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 77v, 273f en 300, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- ten aanzien van parketnummer 16/661749-13mishandeling
- ten aanzien van parketnummer 16/703253-13mensenhandel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
- Legt op aan verdachte
de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
- De rechtbank bepaalt dat de uitvoering van de PIJ maatregel dient te geschieden in een Justitiële Jeugd Inrichting.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 5.080,00.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], € 5.080,00 aan de Staat te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 23 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalings-verplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 september 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
(parketnummer 16/661749-13, pv-nummer PL091A - 2013 169 762)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2013 tot en met 25 juli 2013 te Utrecht en/of Woerden, althans in het arrondissement Utrecht en/of Midden-Nederland en/of Gouda, althans in het arrondissement Den Haag,
(telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (meermalen) (met kracht)
- met de (tot vuist gebalde) hand(en) in het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen de schouder(s), althans op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- tegen het/de (onder)be(e)n(en) en/of kuit(en), althans op/tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of
- tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag),
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] (telkens) letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van ongeveer 01 oktober 2013 tot en met 11 december 2013 te Utrecht en/of Alphen aan den Rijn en/of Houten en/of Nieuwegein en/of Haarlem en/of elders in Nederland,
- een ander of anderen, te weten [slachtoffer 2],
A) (telkens)
(sub 1)
door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
door afpersing, fraude, misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht,
door misbruik van een kwetsbare positie
of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming
van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over [slachtoffer 2] heeft,
(sub 1)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 2] en/of
(sub 4)
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard)
(sub 4)
dan wel (onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden)
enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest
vermoeden dat die naam [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot
het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) en/of
(sub 9)
die [slachtoffer 2] (met de onder sub 1 genoemde middelen) heeft gedwongen dan wel bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 2]'s, seksuele handelingen met of voor een derde en/of
B)
(sub 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 2],
hebbende verdachte (telkens)
een (exclusieve) (liefdes)relatie aangegaan met die [slachtoffer 2] (onder zijn alias [A] /[A]), en/of
die [slachtoffer 2] gehuisvest en/of bij hem, verdachte, danwel bij een familielid/vriend/kennis van hem, verdachte, en/of
(telkens in persoon en/of telefonisch en/of per sms en/of via app-berichten en/of via andere communicatiemiddelen):
die [slachtoffer 2] instructies gegeven dat zij zich bij de Kamer van Koophandel (KvK) en/of de gemeente moest gaan inschrijven en/of
die [slachtoffer 2] instructies gegeven dat zij snel moet gaan werken en/of hoe zij moest werken en/of
die [slachtoffer 2] gezegd dat zij veel geld en/of meer geld moest verdienen en/of vervolgens die [slachtoffer 2] dat - met prostitutie verdiende – geld aan hem, verdachte, laten afgeven en/of dat geld van die [slachtoffer 2] afgepakt en/of
die [slachtoffer 2] instructies gegeven wat zij tegen derden over haar prostitutiewerkzaamheden moest zeggen ("zeg dat je voor jezelf werkt" of woorden van gelijke strekking) en/of hoe met haar telefoontoestel om te gaan ("maak je telefoon leeg" of woorden van gelijke strekking);
artikel 273f lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht en/of
artikel 273f lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht en/of
artikel 273f lid 1 ahf/sub 9 Wetboek van Strafrecht en/of
artikel 273f lid 1 ahf/sub 6 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummers PL091A-2013169762 Z (voorgeleiding), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 108 en PL091A-2013169762 Z (raadkamer), doorgenummerd van pagina 1 tot en met 43.
3.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van het onder 2 genoemde proces-verbaal voorgeleiding, p. 17.
4.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van het onder 2 genoemde proces-verbaal voorgeleiding, p. 18.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2013, onderdeel van het onder 2 genoemde proces-verbaal voorgeleiding, p. 10.
6.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2013, voornoemd, p. 12.
7.Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 juli 2013, voornoemd, p. 13.
8.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van het onder 2 genoemde proces-verbaal voorgeleiding, p. 56.
9.Proces-verbaal van bevindingen, voornoemd, bijlage (letselfoto’s) p. 18-19:
10.Proces-verbaal verhoor van[verbalisant], onderdeel van onder 2 genoemd proces-verbaal raadkamer, p. 4.
11.Proces-verbaal verhoor van[verbalisant], voornoemd, p. 5.
12.Proces-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummer 2013270716E, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 442.
13.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 87.
14.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 87.
15.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 88.
16.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 88.
17.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 362.
18.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 134.
19.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 60.
20.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 61.
21.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 62 en foto p. 64.
22.Proces-verbaal van verhoor (rechter-commissaris) d.d. 5 juni 2014.
23.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 419.
24.Proces-verbaal van verhoor van [Y], onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 423.
25.Proces-verbaal van verhoor van [Y],
26.Proces-verbaal van verhoor van [Y],
27.Proces-verbaal van verhoor van [K] bij de rechter-commissaris.
28.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 97.
29.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 98-102.
30.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 62 en foto p. 64.
31.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 183.
32.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 112.
33.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 114.
34.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 115.
35.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 230-265.
36.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 231.
37.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 233.
38.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 234.
39.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 235.
40.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 238.
41.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 241.
42.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 239-240.
43.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 240.
44.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 241.
45.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 242.
46.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 244-245.
47.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 245.
48.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 246.
49.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 247.
50.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 247-248.
51.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 249.
52.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 136.
53.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 121-122.
54.Proces-verbaal van verhoor (rechter-commissaris) d.d. 5 juni 2014
55.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 15 juli 2014.
56.Proces-verbaal van bevindingen, onderdeel van onder 12 genoemd proces-verbaal, p. 61.