4.3.2.Ten aanzien van de feiten
Op de [adres] te [woonplaats] zijn onder andere de woningen met huisnummer [nummer] en [nummer] gelegen. [adres] betreft een hoekwoning met daarnaast gelegen de [adres]. Naast de [adres] is de woning [adres] gelegen. De bewoners van [adres] zijn aangevers/benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De bewoners van de [adres] zijn verdachten [verdachte] en [medeverdachte]. Het echtpaar [slachtoffer 1]/[slachtoffer 2] heeft de woning in augustus 2007 aangekocht en heeft deze na een verbouwing in maart 2008 betrokken.
Tussen het echtpaar [verdachte]/[medeverdachte] en het echtpaar [slachtoffer 1]/[slachtoffer 2] bestaat reeds jaren een burenruzie. In dat kader zijn over en weer meldingen en aangiftes gedaan. Gezien de gestelde aanhoudende overlast is het openbaar ministerie tot vervolging overgegaan.
De rechtbank heeft in verband met de leesbaarheid van het vonnis voor zover het betrokkenen betreft, verdachten steeds als [verdachte] en [medeverdachte] en aangevers als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weergegeven, ook als zij in de bewijsmiddelen “[verdachte] en [medeverdachte]”, dan wel “bewoners van nr. [nummer]” respectievelijk “[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]”, dan wel “bewoners van nr. [nummer]” worden genoemd.
Ten aanzien van feit 1 (belaging)
Op 3 juli 2012 heeft [slachtoffer 1], mede namens [slachtoffer 2], aangifte gedaan van belaging. [slachtoffer 1] heeft daarover bij de politie als volgt verklaard: Door de gedragingen en handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] voelen mijn vrouw en ik dat er een enorme inbreuk op onze privacy en persoonlijke levenssfeer is en wordt gemaakt, dat ons woongenot in hoge mate wordt aangetast, dat onze eer en goede naam wordt aangerand en ervaren wij zeer veel overlast. Hierdoor hebben zowel mijn vrouw als ik gezondheidsklachten, voelen wij ons niet meer vrij, voelt het alsof we in ons eigen huis gegijzeld worden en heeft mijn vrouw angstgevoelens.
Ook eerdere bewoners van de [adres] hebben (in het verleden) gesteld overlast van [verdachte] en [medeverdachte] te hebben ervaren.
Zo heeft getuige [getuige 1], die tot 1995/1996 op nr. [nummer] heeft gewoond, bij de politie verklaard dat zij en haar man (geluids)overlast van [verdachte] en [medeverdachte] hebben ondervonden. Daarover hebben verschillende gesprekken met de politie plaatsgevonden. Voor [getuige 1] werd de situatie onleefbaar en een reden om te verhuizen. Zij durfde haar woning niet meer uit uit angst om [verdachte] tegen te komen en zij ging haar tuin niet meer in, onder andere in verband met de muziek in de zomer.
Uit een gesprek van de politie met de familie [familie 2], voormalige bewoners van nr. [nummer], volgt dat ook zij overlast van [verdachte] en [medeverdachte] hebben ondervonden. Op advies van de politie hebben zij destijds een dossier opgebouwd. De overlast zou zijn gestopt nadat [verdachte] en [medeverdachte] door de politie waren opgepakt.De familie [familie 2] is in een civiele procedure vanwege verzwegen overlast een schikking van € 50.000,00 met de familie [slachtoffer 2] aangegaan.
Buurtbewoonster [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte] op 27 september 2007 in een gesprek over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen haar heeft gezegd: ”Ik zal ze net zo lang pesten tot ze ook weggaan”en “Ik krijg ze hier wel weg, net als de vorige”.
Getuige [getuige 3], voormalig ‘pleegdochter’ van [verdachte] en [medeverdachte], heeft bij de politie verklaard dat het contact met de buren een ernstig en eeuwig drama was. [verdachte] en [medeverdachte] hadden de vorige buren weggepest. [medeverdachte] ging hard de trap op en af, zodat het te horen was. Dat soort dingen. De trap 20 x op en neer hard stappen. [medeverdachte] deed ook in de kamer boven de radio hard aan en dan deed zij de deur dicht en ging naar beneden. Zij liet de radio de hele dag aan. [medeverdachte] bonkte ook met haar vuisten tegen de muur van de buren. [medeverdachte] was altijd bezig met kleine irritante dingen richting de buren. [verdachte] deed vaak wat [medeverdachte] hem vroeg. Als hij normaal de trap op liep dan riep [medeverdachte] dat hij hard moest stappen op de trap en dat deed hij dan ook.
Geluidsoverlast: radio, bonken/stampen (1 maart 2008 t/m 1 september 2009):
[slachtoffer 1] heeft bij de politie het volgende verklaard:
Sinds wij in onze woning zijn getrokken, zijn wij geconfronteerd met geluidsoverlast die door [verdachte] en [medeverdachte] veroorzaakt werd door de radio op luid volume aan te zetten. Ik hoorde dagelijks dat de radio in hun woning op luide toon aan stond en wel zodanig hard dat dit in onze woning keihard te horen was en onze muren zelfs meetrilden. Ik ben er in die tijd echt knettergek van geworden, als ik zat te werken en zo omstreeks 15.00 uur die geluidsinstallatie loeihard werd aangezet. Op 07 januari 2009 zijn door de politie twee luidsprekers van [verdachte] en [medeverdachte] in beslag genomen. Ik hoorde van de politieagenten dat er twee luidsprekers direct tegen de scheidingswand stonden. De luidsprekers stonden op de eerste verdieping in een kamer die zij als opslagruimte gebruikten en die ter hoogte was van mijn werkkamer. Tijdens de verbouwing van ons huis is [verdachte] bij ons in huis geweest. Toen is hem ook het gebruik van de kamers verteld.
Sinds dat wij onze woning betrokken, werd er steevast geluidsoverlast veroorzaakt als wij in de tuin gingen zitten of onze schuifpui open zetten. Als wij in de zomer onze achtertuin gaan zitten, al dan niet met familie of kennissen, dan wordt de radio bij [verdachte] en [medeverdachte] aangezet zodanig dat het geluid bij ons in de tuin te horen is. Het geluid kwam van een radio uit de tuin van [verdachte] en [medeverdachte]. Ik hoorde dat de radio echter aanbleef terwijl [verdachte] en [medeverdachte] doorgaans naar binnen gingen en ons met hun radio liet zitten.
Ik hoorde dat de radio niet altijd op zeer luid niveau aan stond, maar wel altijd op duidelijk hoorbaar volume. Ook hoorde ik dat de radio pas aanging nadat wij in de tuin gingen zitten of de schuifpui open deden en niet dat de radio al aan stond op het moment dat wij in de tuin gingen zitten of de schuifpui open deden. Ik hoor dan ook altijd dat de achterdeur die toegang geeft vanuit de woning naar de achtertuin open gaat, hard wordt dichtgeslagen, dan geluid van een radiozender die wordt aangezet, dan de achterdeur weer opengaat en daarna weer hard wordt dichtgeslagen. Hier maak ik uit op dat de persoon die deze radio aan zet zelf weer naar binnen gaat.
Sinds wij in onze woning zijn getrokken, zijn wij geconfronteerd met geluidsoverlast die door [verdachte] en [medeverdachte] veroorzaakt werd doordat er vanuit hun woning dagelijks
stamp- en bonkgeluiden kwamen die in onze woning te horen waren. Ik hoorde dat deze bonk- en stampgeluiden gemaakt werden op de trap, op de vloer, op de wanden en verwarming. Ik hoorde dat deze stamp- en bonkgeluiden dagelijks dag en nacht gemaakt werden.
Buurtbewoner [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat hij op 11 november 2008 en in december 2008 omstreeks 5.30 uur, toen hij naar zijn auto liep, enorme harde klappen uit de woning van [verdachte] en [medeverdachte] hoorde, alsof ze op de muur aan het bonken waren. Daarna heeft hij het nog wel eens gehoord. Hij zag dat door de klappen de gevelbeplating trilde.
Buurtbewoner [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat er uit de woning van [verdachte] en [medeverdachte] zo hard gebons en gestamp kwam, dat hij de gevelleien aan de buitenzijde van de woning hoorde bewegen en rammelen.Hij heeft zijn eerdere verklaring van 14 januari 2009 bevestigd, inhoudende dat hij tussen 6.00-6.15 uur bijna altijd een enorm hard gebons en gestamp uit de woning van [verdachte] en [medeverdachte] hoort. Hij had dit de afgelopen weken op een 40-tal dagen waargenomen.
Buurtbewoonster [getuige 6] heeft bij de politie haar eerdere verklaring bevestigd, inhoudende dat zij op 11 januari 2009 tussen 0.00 uur en 2.05 uur in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] getuige is geweest van geluidsoverlast van [verdachte] en [medeverdachte], bestaande uit zeer hard stampen op de vloer, meerdere keren zeer hard de trap op stampen en meerdere keren 10 à 15 keer met vuist of hard voorwerp tegen scheidingswand tussen beide woningen bonzen.
Buurtbewoonster [getuige 7] heeft bij de politie haar eerdere verklaring bevestigd, dat zij, toen zij op 26 januari 2009 in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig was, tussen 6.30 en 7.35 uur zeer hard bonken en hard stampen hoorde.
Buurtbewoonster [getuige 8] heeft bij de politie haar eerdere verklaring bevestigd, erop neer komend dat zij, toen zij op 14 januari 2009 in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig was het volgende heeft waargenomen: bonzen (om 6.45 uur) en zeer hard stampen op de trap gevolgd door zeer hard bonzen tegen de muur, een soort van gerammel tegen de radiator (alsof er tegen de radiator werd geslagen) en weer heel hard stampen op de trap (om 7.00 uur).
Buurtbewoonster [getuige 9] heeft bij de politie haar eerdere verklaring bevestigd dat zij, toen zij op de ochtend van 14 januari 2009 rond 7.00 uur in het parkje voor de woningen [adres] en [nummer] liep, vanuit de woning van [verdachte] en [medeverdachte] heel hard gebons en gestamp hoorde, alsof iemand op een houten wand aan het slaan was. Zij heeft de afgelopen maanden dat harde lawaai uit deze woning op deze vroege tijd meerdere keren gehoord.
Buurtbewoonster [getuige 10], buurvrouw aan de andere zijde van de woning van [verdachte] en [medeverdachte], heeft bij de politie bevestigd, hetgeen zij in 2009 in een brief aan de burgemeester heeft geschreven, te weten dat [verdachte] en [medeverdachte] zo hard op de muren naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kloppen, dat zij het in haar woonkamer hoort. Het kloppen/rammen wordt meestal gehoord rond 22.30 23.00 23.30 24.00 en 0.30 uur.
[getuige 11], de schoonzoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft bij de politie verklaard dat hij de buren met deuren hoort klapperen en hard op de trap hoort bonzen. Hij hoort vaak de radio aanstaan in de achtertuin. Als hij in de tuin zit, hoort hij bij de buren de achterdeur opengaan, de radio aangaan en vervolgens weer met een harde klap de achterdeur dichtslaan. Het geluid is zodanig dat je het hoort als je binnen op de bank zit.
[getuige 12], schoonzoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft bij de politie verklaard dat hij op 29 augustus 2012 vanuit de woonkamer de radio hoorde aanstaan in de achtertuin van [verdachte]. Toen hij in de tuin op het terras zat, hoorde hij de achterdeur van [verdachte] en [medeverdachte] opengaan, vervolgens dat de radio harder werd gezet en vervolgens de achterdeur weer dichtgaan.
[getuige 13], dochter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft verklaard over overlast van de radio op 21, 23 en 30 augustus 2012. Zij verklaart dat je hoort dat de deur open gaat, de radio aangezet wordt en dat de deur weer dichtgaat. Vervolgens hoor je geen geluiden meer in de tuin, alleen de radio. Soms hoor je de achterdeur weer opengaan, dat de radio harder wordt gezet en dat de achterdeur weer wordt dichtgedaan.
De politie heeft op 7 januari 2009 omstreeks 14.00 uur in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerd dat er op de eerste verdieping luide muziek was te horen, die kennelijk afkomstig was van de woning van [verdachte] en [medeverdachte]. De politie voelde dat de muren trilden door de basgeluiden van de muziek. De politie heeft vervolgens in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] twee speakers in beslag genomen, die op de eerste verdieping in een rommelkamer en de slaapkamer direct tegen de scheidingsmuur waren geplaatst.
De politie heeft op 26 januari 2009 ‘s nachts in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van 23.40 tot 00.17 uur luide muziek gehoord. Van 00.17 tot 00.21 uur hoorde de politie zeer harde bonken, alsof er bij de buren hard tegen de muur werd geslagen. Voorts werd enkele malen een deur hard dichtgeslagen en waren er bonken te horen alsof er bij de buren hard op de vloer van de eerste verdieping werd gesprongen. Om 00.25 uur werden er wederom 20 harde bonken uit de woning van de buren gehoord.
[medeverdachte] en [verdachte] zijn door de kantonrechter in 2009 veroordeeld wegens door hen veroorzaakte geluidsoverlast op 26 januari 2009. Voor de geluidsoverlast op 7 januari is alleen [medeverdachte] veroordeeld.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 2 september 2009 [verdachte] en [medeverdachte] onder meer veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van het plegen van geluidsoverlast, bestaande uit het produceren van muziek anders dan op normaal luisterniveau in en om de woning van [verdachte] en [medeverdachte] met geen andere bedoeling dan onrechtmatig te handelen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het moedwillig bonken, stampen op trappen, vloeren, radiatoren en muren in zijn woning, althans het veroorzaken van geluidsoverlast met geen andere bedoeling dan onrechtmatig te handelen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], onder verbeurte van een dwangsom.
Geluidsoverlast: kliko’s (1 maart 2008 t/m juli 2012):
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] doorgaans na 23.00 uur en soms wel na
middernacht pas met veel lawaai de lege grijze vuilcontainer terughaalt. Door deze herrie zijn wij in de afgelopen jaren vaak wakker geworden omdat onze slaapkamer aan de voorzijde van onze woning gelegen is. Enkele gemaakte notities:
- Op 29 april 2011 omstreeks 23.16 uur hoorde ik dat iemand langs onze woning liep over het trottoir met een vuilcontainer nadat ik en mijn echtgenote wakker werden van de herrie.
- Op 06 mei 2011 omstreeks 00.30 uur hoorde ik dat iemand langs onze woning liep over het trottoir met een vuilcontainer nadat ik en mijn echtgenote wakker werden van de herrie. Zover ik weet was [verdachte] die dag, 05 mei 2011, de hele dag thuis geweest, maar koos bij er toch voor om pas na middernacht, dus inmiddels 06 mei, de vuilcontainer op te halen.
- Op 12 mei 2011 zag en hoorde ik dat [verdachte] de vuilcontainer om 23.58 uur ophaalde. Mijn vrouw lag al op bed te slapen en werd wakker door het ratelende geluid van de vuilcontainer zoals ik zag en hoorde.
- 15 juli 2011 zag en hoorde ik dat [verdachte] de grijze vuilcontainer om 00.20 uur ophaalde en met ratelende wielen langs onze woning reed. Mijn vrouw lag al geruime tijd te slapen en werd wakker door het lawaai van de vuilcontainer.
In de afgelopen vier jaar zag en hoorde ik dat [verdachte] vrijwel elke week zijn lege vuilcontainer zeer laat van de openbare weg haalde. Ook in de periode van april 2010 tot april 2011 toen [verdachte] dagelijks thuis was en hij in de gelegenheid was om de vuilcontainer overdag of vroeg in de avond op te halen deed hij dat toch zeer laat in de avond, of vroeg in de nacht. Sinds ongeveer oktober 2011 hebben wij ons leefritme aangepast. Wij gaan pas naar bed op de ophaaldagen van het afval, nadat [verdachte] zijn geleegde vuilcontainer heeft opgehaald. Het lijkt overigens zo dat [verdachte] met het plaatsen van zijn vuilcontainer aan de zijkant van onze woning ons bewust wil provoceren omdat de geplande opstelplek voor de bewoners is gelegen op het trottoir aan de voorzijde van het appartementencomplex [adres]. De buren van [verdachte] op nummer [nummer] en [nummer] bieden hun vuilcontainer wel aan op de genoemde geplande opstelplek.
Er is geen enkele reden voor [verdachte] om zijn kliko zo laat op de halen. Doorgaans is hij om 19.00 thuis, maar ook als hij vakantie heeft of vrij is, wacht hij tot ’s avonds heel laat met de kliko ophalen, terwijl de kliko al rond 12.00-14.00 geleegd is.
Buurtbewoner [getuige 14] heeft bij de politie zijn eerdere verklaring bevestigd dat [verdachte] veel overlast veroorzaakt door zijn kliko aan de [adres] te zetten, aan de zijkant van het huis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in plaats van voor het appartementengebouw op de [adres] en deze pas ‘s nachts met veel lawaai op te halen, waardoor zij wakker schrikken.
Buurtbewoners [getuige 14] en [getuige 15] hebben bij de politie verklaard dat [verdachte] de kliko vrijdagochtend tussen 0.00-0.30 uur met een hoop herrie ophaalt. Ik heb dezelfde kliko en weet dat je deze stil weg kan rollen.
[getuige 14] verklaart dat hij het zat is. [verdachte] verstoort zijn nachtrust al jaren.
Buurtbewoonster [getuige 16] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] de vuilcontainers altijd heel laat binnen haalt. Hij maakt daarbij altijd enorm veel herrie. Zij hoort dat hij de container heen en weer beweegt en dan voortbeweegt. [getuige 16] weet dat je de container ook zonder herrie kan voortbewegen. [verdachte] moet altijd langs de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lopen, die aan de voorzijde van de woning slapen.
Buurtbewoner [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat hij elke donderdagavond tussen 23.30-24.00 hoort dat met veel geweld de vuilcontainer opgehaald wordt. Daarbij wordt veel herrie gebruikt. [getuige 4] vermoedt dat dit de container van [verdachte] en [medeverdachte] betreft.
Stank en rookoverlast (1 juni 2010 t/m augustus 2011)
[slachtoffer 1] heeft hierover bij de politie het volgende verklaard:
Sinds de zomer van 2010 merkten wij dat [verdachte] en [medeverdachte] een nieuw wapen aan hun pest- en treiterassortiment hadden toegevoegd. Het gebeurde dan dat als wij bij mooi weer onze schuifpui open zetten of in de tuin gingen zitten al dan niet met familie of kennissen, een stinkende en walmende rook werd geproduceerd in de tuin van [verdachte].
Ik zag en rook dat deze stinkende, walmende en prikkende rook vanuit de tuin van [verdachte] en [medeverdachte] afkomstig was. Ik zag en rook dat de rookontwikkeling telkens ongeveer tien tot twintig minuten duurde en dan stopte. Ik hoorde dat direct nadat de rook werd geproduceerd de achterdeur van [verdachte] en [medeverdachte] keihard werd dichtgeslagen. Dit ervaarden wij als pure provocatie. De stank en rookoverlast was zo hevig dat wij niet meer in onze tuin konden zitten of onze schuifpui open konden houden. Wij deden zelfs de ventilatieroosters dicht. Wij voelden ons op deze warme dagen door de gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte] gegijzeld in onze eigen woning. In de zomer van 2010 zijn er vijf incidenten geweest met de genoemde stankoverlast. Wij hebben hiervan ook melding gemaakt bij de politie. In de zomer van 2011 werd de stank en rookoverlast opnieuw door ons geconstateerd. Opnieuw konden wij door de rook en stankoverlast niet in onze tuin zitten. In de periode van 5 juli 2011 tot en met 30 augustus 2011 heb ik gezien en geroken dat op maar liefst 15 dagen door [verdachte] en [medeverdachte] genoemde stank en rookoverlast werd veroorzaakt. Wij hebben weer melding gemaakt bij de politie.
Getuige [getuige 13], dochter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft verklaard dat zij een paar keer heeft meegemaakt dat een zwarte rookwolk uit de tuin van [verdachte] kwam. Zij zijn toen met zijn allen naar binnen gegaan omdat de stank ondraaglijk was. Elke keer als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de schuifdeur opendeden, kwam er zwarte rook over de schutting. Dat stonk verschrikkelijk, dus moest de schuifdeur weer dicht. Getuige [slachtoffer 1] heeft ook meerdere keren iets anders geroken, dat op haar longen sloeg. Haar ogen en keel begonnen te prikkelen. Het was met name in 2010 en in 2011. In 2012 heeft zij niet meer in de tuin gegeten.
Getuige [getuige 11], schoonzoon van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft verklaard dat hij onder andere op 22 augustus 2011 stankoverlast heeft ervaren. Het was net of er iets chemisch stond te branden. Het sloeg op zijn ogen en luchtwegen. Zij zijn toen naar binnen gegaan. Het was één van de zovele keren. Hij heeft verder verklaard dat als het zo stinkt, je naar binnen wordt getrokken.
Buurtbewoner [getuige 5] heeft verklaard dat zijn eerdere verklaring juist is, inhoudende dat er in de zomer van 2011 enkele keren een vreselijke brandlucht hing rond de woningen op nr. [nummer] en [nummer]. Op 22 augustus 2011 was het heel erg. Hij zag rond 19.45 uur een dikke rookwolk opstijgen vanaf de achterkant van nr. [nummer], naar de voorkant van het huis verder de wijk in. De stank was enorm. Het leek of er een huis in brand stond. Het was niet de lucht van een bbq of houtkachel.
Buurtbewoonster [getuige 6] heeft verklaard dat zij in de zomer van 2011 een aantal keren een vieze lucht heeft geroken. Het stonk echt. Het was geen open haard lucht of bbq lucht.
Buurtbewoonster [getuige 10] heeft op 9 augustus 2012 verklaard dat zij dit jaar of vorig jaar 2 à 3 x iets heeft geroken dat echt stonk, toen zij in de tuin zat.
Buurtbewoner [getuige 14] heeft verklaard dat hij met name in de zomer regelmatig een vieze penetrante lucht ruikt. Hij ruikt het overal, zowel buiten als binnen in de slaapkamer. Het is een soort chemische stank. Als hij langs nr. [nummer] loopt is de geur het sterkst.
Overweging ten aanzien van de verklaringen van de getuigen
[verdachte] en [medeverdachte] hebben met betrekking tot de verschillende in het dossier bevindende getuigenverklaringen het volgende betoogd. Zij zijn het slachtoffer geworden van stemmingmakerij door voormalige buurtbewoners, die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en andere buurtbewoners daarin hebben meegezogen. De getuigenverklaringen zijn op verzoek van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgesteld en bevatten onjuistheden. Voorts hebben de getuigen onjuiste verklaringen afgelegd in hun enthousiasme om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te willen helpen. [getuige 3] heeft uit wraak belastend jegens [verdachte] en [medeverdachte] verklaard.
De rechtbank overweegt dat de getuigenverklaringen op sommige specifieke onderdelen weliswaar niet geheel overeenstemmen, maar dat de talloze verklaringen de aangifte op relevante onderdelen ondersteunen. Verder is er -het gehele dossier lezend- geen aanwijzing voor de aantijging van [verdachte] en [medeverdachte] dat de getuigen alles hebben verzonnen, dan wel (op verzoek van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) belastende verklaringen hebben afgelegd om [verdachte] en [medeverdachte] zwart te maken, bijvoorbeeld zoals door de verdediging gesuggereerd vanwege de huidskleur van [medeverdachte] of vanuit financieel gewin. Bovendien is de geluidsoverlast ook op twee verschillende momenten door de politie geconstateerd.
Overweging ten aanzien van de verklaringen van verdachte
[verdachte] en [medeverdachte] hebben ter terechtzitting betwist dat er sprake was van geluids- en stankoverlast. Er zou sprake zijn van normale leefgeluiden en van normaal bbq-gebruik.
De rechtbank heeft geconstateerd dat deze verklaring geen vindt in het dossier. Integendeel, de strafrechtelijke veroordelingen, het kort gedingvonnis en de vele getuigenverklaringen -alle in onderling verband en in de context van de zaak bezien-, weerspreken niet alleen het standpunt van verdachte, maar leiden tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte] de overlast bewust veroorzaken, teneinde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lastig te vallen. Deze conclusie vindt steun in de hiervoor reeds genoemde verklaring van buurtbewoonster [getuige 2], inhoudende dat [medeverdachte] op 27 september 2007 in een gesprek over [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen haar heeft gezegd: ”Ik zal ze net zo lang pesten tot ze ook weggaan”. Ook wordt deze conclusie ondersteund door het feit dat [verdachte] en [medeverdachte] wisten dat het door hen veroorzaakte geluid door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de vorige buren en de buren daarvoor als zeer storend werd ervaren. Door ondanks deze wetenschap door te gaan met het veroorzaken van (geluids)overlast, hebben [verdachte] en [medeverdachte] bewust hun buren gedwongen die overlast te ondergaan.
Voorts hebben [verdachte] en [medeverdachte] de gestelde geluidsoverlast door de kliko betwist. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij altijd rustig met zijn kliko loopt. Hij heeft als reden voor het late binnen halen van de kliko gegeven dat hij de kliko binnen haalt als hij terug komt van zijn werk, en dat [medeverdachte] niet voor de woning van de buren durft te komen en daarom overdag de kliko niet kan ophalen.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] niet aannemelijk geworden. Deze verklaring vindt namelijk op geen enkele wijze steun in het dossier. Integendeel, uit de bewijsmiddelen volgt dat het ook mogelijk is om de kliko’s zonder lawaai op te halen, alsmede dat [verdachte] ook op dagen dat hij thuis is, de kliko pas ’s avonds laat ophaalt. De rechtbank komt op grond van het voorgaande -bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen en de context van de zaak- tot de conclusie dat [verdachte] het op een laat tijdstip en met veel lawaai ophalen van de kliko, bewust inbreuk heeft gemaakt op de levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard over de volgende beschuldigingen door [verdachte], die volgens [slachtoffer 1] onjuist zijn:
-aangifte van vernieling van een fietsenrek en een bouwzeil op 24 juli 2008
-aangifte van beschadiging van een voordeur op 28 januari 2009
Ten aanzien van de aangifte van vernieling van een fietsenrek en een bouwzeil
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] op 24 juli 2008 aangifte heeft gedaan van vernieling: ik zou een fietsenrek uit de grond getrokken hebben. Dit is onjuist. Het fietsenrek staat dicht tegen een boomsingel. De boomsingel wordt zelden gemaaid, waardoor het onkruid hoog opgroeit en het fietsenrek aan het oog onttrekt. Meerdere malen, en specifiek ook op 24 juli 2008, is een maaimachine van de gemeente met volle vaart tegen die fietsklem gebotst en heeft deze eruit gereden. Ik heb dat zien gebeuren, mijn vrouw ook, en waarschijnlijk ook [medeverdachte], want zij heeft het wijkcentrum gemeld dat de fietsklem eruit ligt en weer in het trottoir geplaatst moet worden. Dat is door de gemeente de volgende dag ook gedaan. Toch doet [verdachte] aangifte wegens vernieling en zegt dat hij zeker weet dat ik de fietsklem uit de grond getrokken heb.
[verdachte] doet eveneens op 24 juli 2008 aangifte van vernieling omdat ik met geweld het door hem hoog opgehangen blauwe bouwzeil nabij de erfgrens zou hebben losgetrokken. Het bouwzeil was door [verdachte] met een dun binddraadje vastgemaakt aan een 2 cm groot schroefoogje in het raamkozijn. We hebben bemerkt dat in juni 2008 en in voorjaar 2009 het zeil door de wind geheel of gedeeltelijk was losgeraakt. De laatste keer lag het zelfs grotendeels in onze tuin, tengevolge van hevige rukwinden. Midden op de dag is [verdachte] thuisgekomen en heeft het zeil weer vastgezet, terwijl het toen nog behoorlijk waaide. Hij wist dus dat het zeil niet erg vastzit en door rukwinden losraakt. Toch verklaart hij in de aangifte dat ik op zijn dak moet zijn gegaan en het zeil heb losgetrokken, iets wat hij dus niet heeft gezien. En ik heb dit ook niet gedaan. Overigens heeft rapporteur [A] die ter plaatse is geweest dit (beschadiging) niet kunnen constateren.
Politiemutatie d.d. 27 juni 2008: [slachtoffer 1] zou haken uit het kozijn hebben getrokken waardoor schade was veroorzaakt. Rapporteur [A] heeft dat niet kunnen constateren.
[verdachte] heeft op 24 juli 2008 aangifte van vernieling van een fietsenrek en van een bouwzeil gedaan: Op 24 juli 2008 heeft mijn buurman [rb: [slachtoffer 1]] het fietsenrek dat voor mijn woning staat uit de grond getrokken. Ik weet zeker dat de buurman het moet zijn geweest omdat hij al heel lang bij de gemeente en de politie hierover had geklaagd. Op 28 juni 2008 zag ik dat één van de zeilen in mijn achtertuin van mijn woning los hingen. Deze zeilen hangen daar vanwege privacy redenen. Mijn buurman [rb: [slachtoffer 1]] heeft het stuk zeil losgemaakt. Ik zag dat de verbinding van de ophang was vernield met geweld. Het oog aan de muur was opengebogen. De buurman moet op mijn dak zijn gaan staan om daarbij te kunnen komen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer 1] het bouwzeil heeft vernield en het fietsenrek uit de grond heeft getrokken.
Ten aanzien van de aangifte van beschadiging van een voordeur
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] op 28 januari 2009 meldt dat door mijn toedoen zijn voordeur beschadigd zou zijn. [verdachte] en [medeverdachte] waren de nacht ervoor wegens nachtelijke geluidsoverlast aangehouden door de politie, vastgezet en verhoord. Na heenzending begon ‘s nachts het stampen en slaan op trap, vloer en wanden gewoon opnieuw. Wij waren dit helemaal zat, zaten er door heen en hebben telefonisch gemeld bij de politie dat wij bij [verdachte] en [medeverdachte] zouden aanbellen om hen hierover aan te spreken. Op aanbellen werd niet opengedaan, dus is door mij enkele malen hard op de deur geklopt, maar er werd met opengedaan. [verdachte] en [medeverdachte] bleken hierop de politie gebeld te hebben met de melding dat wij tegen de voordeur geschopt zouden hebben en daarbij mogelijk de deur beschadigd hebben. De gearriveerde politie heeft echter geen schade geconstateerd, getuige mutatie politiedossier 28 januari 2009. [verdachte] heeft op 3 februari 2009 echter toch aangifte gedaan van vernieling en beweert daarin dat er toch schade is, namelijk de volgende ochtend bemerkte hij dat het slot van de voordeur stroef gaat. (Dat was niet opgemerkt toen hij ‘s nachts de voordeur opende voor de gebelde politie).
Politiemutatie d.d. 28 januari 2009: Volgens [medeverdachte] en [verdachte] zouden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen de voordeur hebben getrapt en zou daarbij mogelijk de deur beschadigd hebben. Rapporteurs hebben geen schade geconstateerd.
[verdachte] heeft op 3 februari 2009 aangifte gedaan van vernieling van de voordeur.
Nadere bewijsoverweging
Op grond van de stukken en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, overweegt de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte] niet hebben gezien dat de door hen genoemde vernielingen werden gepleegd.|
Ten aanzien van de vermeende vernieling van het bouwzeil en van de voordeur overweegt de rechtbank voorts dat er door de politie geen schade aan de ophanghaak van het bouwzeil en ook geen schade aan de voordeur is geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank was er voor [verdachte], nu hij niet heeft gezien dat de vermeende vernielingen van het bouwzeil en de voordeur hebben plaatsgevonden en niet is gebleken van enige schade, geen gerechtvaardigde grond om aangifte te doen.
Ten aanzien van de vermeende vernieling van het fietsenrek overweegt de rechtbank voorts dat [verdachte] kennelijk enkel op grond van het feit dat [slachtoffer 1] niet blij zou zijn met het fietsenrek, het vermoeden ontleende dat [slachtoffer 1] het fietsenrek omver had getrokken. Het enkele feit dat iemand niet blij is met een fietsenrek, geeft naar het oordeel van de rechtbank niet een gerechtvaardigd vertrouwen dat diegene het fietsenrek ook heeft vernield, laat staan dat dit, zonder enkele nadere motivering of onderbouwing, een reden is om aangifte jegens die persoon te doen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande, bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen en de context van deze zaak, tot de conclusie dat de aangiftes jegens [slachtoffer 1] uitsluitend zijn gedaan om [slachtoffer 1] (en [slachtoffer 2]) lastig te vallen en/of zwart te maken.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] in de aangifte van de woninginbraak de naam van [slachtoffer 1] hebben genoemd (uitsluitend) met het doel om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lastig te vallen dan wel in een kwaad daglicht te stellen.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] en [medeverdachte], nu er was ingebroken in hun woning, uiteraard gerechtigd waren om daarvan aangifte te doen. Voorts is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de vraag naar een eventuele dader door de politie kan worden gesteld en volgt uit de inhoud van de aangifte niet meer dan dat [verdachte] het vermoeden heeft geuit dat zijn buurman [slachtoffer 1] er meer van zou weten. Verdachte wordt dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Het versturen van brieven aan officiële instanties
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 6 januari 2012 aangifte bij de politie heeft gedaan omdat [verdachte] 4 klachtbrieven heeft gestuurd aan diverse diensten van de gemeente Utrecht. Deze brieven bevatten volgens [slachtoffer 1] onder andere valse meldingen.
Ten aanzien van de brieven van [verdachte] d.d. 17 september 2009 en 11 december 2009
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte over een brief van [verdachte] aan de gemeente Utrecht d.d. 17 september 2009 -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard. In die brief heeft [verdachte] geschreven dat er tijdens de verbouwing zonder vergunning twee dragende muren zouden zijn verwijderd. Relevant in deze is dat [verdachte] en [medeverdachte] deze onjuiste klacht reeds eerder tegen de politierechter hebben geuit op 13 augustus 2009 en tegen de voorzieningenrechter inzake het kort geding met vonnis van 2 september 2009. Beiden hebben, mede op basis van de bouwtekeningen, onomwonden geoordeeld dat de beweringen van [verdachte] en [medeverdachte] terzake van de verbouwing onjuist zijn. Desalniettemin stuurt [verdachte] op 17 september 2009, dus nadat hij ook al door de Voorzieningenrechter in het ongelijk is gesteld, een brief met dezelfde klacht naar de gemeente met uiteraard geen ander doel dan de gemeente op ons dak te sturen.
Voorts heeft [slachtoffer 1] - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard over een brief van [verdachte] d.d. 11 december 2009 aan het college van Burgermeester en Wethouders. In deze brief is geschreven dat wij een erfscheiding hebben geplaatst aan de straatzijde, een schoorsteen op het dak hebben staan en een schuur aan de zijkant van onze woning hebben gebouwd, alle zonder daar een vergunning voor te hebben, en voorts een schutting op de erfscheiding hebben laten plaatsen die te hoog is om zonder vergunning te mogen plaatsen. Voorts worden wij in de brief aansprakelijk gesteld voor een lekkage in de woning van [verdachte], welke door de al eerder genoemde valse melding m.b.t. het verwijderen van dragende muren zou zijn ontstaan.
Uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 september 2009 blijkt dat [slachtoffer 1] in de onderliggende procedure heeft betwist dat er bij de verbouwing dragende muren zijn verwijderd. Ter onderbouwing hiervan heeft [slachtoffer 1] in die procedure een brief van 13 augustus 2009 van [B] (hierna: [B]) overgelegd, die de verbouwing destijds heeft verricht. Volgens [B] blijkt uit de bouwtekeningen van de woning dat de te verwijderen muurgedeeltes geen draagfunctie hadden en dus niet van invloed waren op de stabiliteit van de woning. [B] heeft op 13 augustus 2009 de woning van[familie 1] c.s. gecontroleerd op eventueel toch ontstane schade als gevolg van de gewijzigde indeling van de woonruimte en heeft geconstateerd dat dit niet het geval is.
Op 5 januari 2009 is aan [slachtoffer 1] een bouwvergunning voor het bouwen van een bijgebouw aan de zijkant van zijn woning verleend.
Op 17 september 2009 heeft [verdachte] een brief aan de gemeente Utrecht verzonden met als onderwerp: “woningschade als gevolg van verbouwing”. Hij schrijft daarin onder andere het volgende: “Daarbij is op de eerste etage voor een groot deel de dragende houtconstructie waarop het dak rust verwijderd. Deze bestond uit een tweetal muren van 5 meter lengte. Daarvan is rond 3 meter verwijderd in het gedeelte dat aan mijn woning grenst.” En “navraag heeft mij geleerd dat er geen bouwvergunning is aangevraagd noch afgegeven voor het verwijderen van de dragende muren”.
Op 11 december 2009 heeft [verdachte] een bezwaarschrift tegen de beslissing op een aanvraag lichte bouwvergunning ingediend.Hij heeft daarin het volgende vermeld (onder 4). “Waar ik mij over verbaas is de selectieve handhaving van de regels van het bestemmingsplan en de bouwvoorschriften, Terwijl ik mij altijd aan de wettelijke bepalingen heb - danwel dacht te hebben gehouden - zie ik toch wel heel erg veel situaties in een straal van nog geen 100 meter rond mijn woning. a. [adres], dezelfde erfscheiding, een schoorsteen op het dak, zonder vergunning, een nevengebouw gelegen aan de openbare straatzijde, erfscheiding tussen de woningen > 2 meter hoog; alle zonder vergunning. Een brief aan de gemeente Utrecht van 17 september 2009 over het zonder vergunning slopen van een dragende muur waardoor schade aan mijn woning is ontstaan - inmiddels ook een lekkage- is nog steeds niet in behandeling genomen.
Stadsontwikkeling heeft op 9 december 2011 aan [slachtoffer 1] bericht dat tijdens een inspectie op 7 november 2011 de inspecteur niet heeft kunnen constateren dat er een dragende Hout Skelet Bouw wand is verwijderd en dat voorts op de door [slachtoffer 1] overhandigde tekening is af te leiden dat het een separatie- en geen constructiewand betreft.
Stadsontwikkeling heeft op 9 december 2011 aan [verdachte] bericht dat er geen sprake was van een overtreding door [slachtoffer 1], nu er geen sprake was van verwijdering van een constructieve wand en er dus geen vergunning was vereist.
Nadere bewijsoverweging
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, inhoudende dat hij een gegronde reden had om te vermoeden dat er dragende muren in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren verwijderd, omdat de muren van de woning van [verdachte] en [medeverdachte] iets naar buiten weken en het dak was verzakt, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Hiervoor is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze door verdachte afgelegde verklaring.
De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, dat hij de gemeente niet om handhaving van de gestelde onregelmatigheden bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verzocht, maar de gemeente enkel heeft willen laten weten dat er in de omgeving meer mis was, acht de rechtbank evemin aannemelijk geworden.
De rechtbank overweegt op grond van de inhoud van het kort geding vonnis en de brief van Stadsontwikkeling aan [slachtoffer 1] -in onderlinge samenhang bezien- dat reeds uit de bouwtekening van de woning blijkt dat de bij de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verwijderde muren, geen constructieve wand betroffen, zodat daarvoor geen vergunning was vereist. Dit had [verdachte] en [medeverdachte], nu zij in een vergelijkbare woning wonen, bekend moeten zijn.
Voorts overweegt de rechtbank dat, in tegenstelling tot [verdachte] in zijn brief vermeldt, voor het plaatsen van het bijgebouw aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wel degelijk een vergunning was verleend, hetgeen [verdachte] en [medeverdachte] ook bekend had kunnen zijn.
Op grond van het voorgaande, en bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen en de context van de zaak, is de rechtbank van oordeel dat het zonder nader onderzoek en zonder nadere onderbouwing tot twee maal toe richting de gemeente melding maken van evident onjuiste klachten (het verwijderen van dragende muren en het zonder vergunning plaatsen van een bijgebouw) naar het oordeel van de rechtbank kennelijk slechts met de bedoeling is gedaan om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lastig te vallen, dan wel in een kwaad daglicht te stellen.
Ten aanzien van de brieven d.d. 21 maart 2011 aan de Gemeente Utrecht en augustus 2011 (datum ontvangstbevestiging) aan de FIOD
Voorts heeft [slachtoffer 1] in zijn aangifte onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard over brieven d.d. 21 maart 2011 en augustus 2011 (datum ontvangstbevestiging
)van [verdachte] aan de gemeente Utrecht respectievelijk de belastingdienst
.In die brieven insinueert [verdachte] dat wij in overtreding zijn omdat “wij geen melding aan huis hebben gedaan” voor detailhandelsactiviteiten. Dit betreft echter in werkelijkheid hobbymatige activiteiten welke verband houden met het verzamelen van een vintage wandmeubelsysteem. [verdachte] beschuldigt ons er verder van dat wij geen onttrekkingsvergunning hebben aangevraagd voor deze activiteiten, dat wij de veiligheid in de woning in gevaar zouden brengen door de opgeslagen grote hoeveelheden brandbaar materiaal, dat wij door het mogelijk overschrijden van de vloerbelasting eveneens de veiligheid van zijn woning in gevaar brengen, dat wij voor de opslag een loods aan de zijkant van onze woning geplaatst hebben, dat wij geen vergunning zouden hebben voor de aan de zijkant van onze woning geplaatste schuur. Voorts insinueert [verdachte] dat wij arbeidsongeschikt zijn en middels deze activiteiten steunfraude zouden plegen, dat hij geconstateerd heeft dat deze activiteiten niet bekend zijn bij de K.v.K en daarmee de activiteiten als “illegaal” bestempelt, en [verdachte] stelt verder dat de activiteiten daarmee waarschijnlijk niet bij de Fiscus bekend zijn en insinueert daarmee dat hier sprake zou zijn van belastingontduiking /zwart werken.
[verdachte] heeft op 21 maart 2011 een brief aan de gemeente Utrecht, sector Publieke Diensten en/of de gemeente Utrecht, Stadswerken, gestuurd met als titel: “melding bedrijf aan huis”. De brief vermeldt het volgende: Wij ondervinden in toenemende mate overlast van detailhandelsactiviteiten vanuit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Hiervoor worden dagelijks, ook in de avonduren en in de weekenden goederen gebracht en geleverd en daarbij wordt doorgaans op straat contant afgerekend. Deze handel vindt al ruim drie jaar plaats en neemt steeds grotere vormen aan. Voor deze activiteiten is -voor zover bekend- geen vergunningen afgegeven, het bedrijf is niet bekend bij de Kamer van Koophandel of de belastingdienst en het is de vraag of voor deze activiteiten een melding bedrijf aan huis is gedaan bij de gemeente Utrecht. Ten behoeve van de handel is onder meer een opslagruimte naast de woning geplaatst, waarvoor -zover bekend- geen vergunning is afgegeven. Ook is (een groot deel) van de bovenetage is in gebruik als opslag. Aangezien het brandbare materialen betreft levert dit een gevaarlijke situatie in een woonomgeving op. Bovendien leidt het transport van al deze goederen in de woning tot geluidshinder. Gezien het grootschalige karakter van de handel leidt dit ook tot ongewenste neveneffecten. Het is niet ongebruikelijk dat klanten auto’s op de stoep parkeren of staan te laden en lossen in het plantsoen dat tegenover het huis ligt. Wij hopen dat aan deze ongewenste situatie snel een einde wordt gemaakt. Gezien het agressieve karakter van genoemde buren verzoeken wij u onze identiteit niet bekend te maken.
[verdachte] heeft voorts een brief gestuurd aan de belastingdienst, met als titel melding illegaal bedrijf en BTW-fraude. De brief vermeldt - zakelijk weergegeven - het volgende:
[slachtoffer 1] heeft activiteiten verricht waarvan het gegronde vermoeden bestaat dat hierover geen belasting wordt afgedragen. [verdachte] en zijn gezin worden geterroriseerd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Er is sprake van voortdurende belaging, van stelselmatige belastingfraude en overlast die de daarmee gepaarde activiteiten veroorzaken.
[verdachte] vermoedt dat voor de verbouwingswerkzaamheden geen factuur aanwezig is en daarover ook geen BTW is afgedragen, noch omzetbelasting door [B], die de werkzaamheden heeft verricht. Er zijn werkzaamheden verricht als het verwijderen van een dragende muur, waarvoor geen vergunning bij de gemeente is aangevraagd of verleend.
Vanuit de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt op grote schaal en stelselmatig handel gedreven. Ten behoeve van de handel is naast de woning een opslagruimte geplaatst waarin een deel van de handelsvoorraad is geplaatst. Hiervoor is geen bouwvergunning afgegeven. Daarnaast wordt een deel geplaatst op de bovenetage van de woning en hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naast deze opslag ook elders nog een voorraad goederen gestald.
[verdachte] heeft nagetrokken of er sprake is van een legale handel. [slachtoffer 1] is echter niet te vinden in het register van de Kamer van Koophandel en ook bij de gemeente heeft hij geen melding gedaan van deze bedrijfsactiviteiten vanuit een woonhuis. Detailhandelsactiviteiten zijn overigens in deze vorm in Utrecht ook niet toegestaan. [verdachte] sluit niet uit dat de inkomsten uit bedrijfsmatige activiteiten worden verkregen naast een (arbeidsongeschiktheid)uitkering. Met het inkomen zoals gemeld in de aangifte is het vrijwel onmogelijk om een dergelijke woning te financieren in combinatie met de waargenomen levensstijl.
[verdachte] hoopt dat de FIOD met deze informatie de vinger achter deze langdurige belastingfraude kan krijgen.
Op 28 juli 2011 werd verbalisant [verbalisant 1] door [C] van de belastingdienst geïnformeerd dat zij een brief van [verdachte] had ontvangen, waarin [verdachte] verklaarde dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermoedelijk handelden in goederen en dat de inkomsten daarvan vermoedelijk niet werden opgegeven bij de belastingdienst. Bijgevoegd waren foto’s van personen en van een auto. [C] deelde mede dat de Belastingdienst geen actie zou ondernemen omdat er bij de fiscale controle was gebleken dat er geen enkele onregelmatigheid te constateren was.
Nadere bewijsoverweging
[verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij voornoemde brieven aan de gemeente en de belastingdienst heeft geschreven ter vaststelling van door hun gesignaleerde onrechtmatigheden en strafbare gedragingen.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden en daartoe wordt overwogen dat er door de belastingdienst geen onregelmatigheid is geconstateerd en dat ook overigens op geen enkele wijze is gebleken van de aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in voornoemde brieven verweten illegale gedragingen (detailhandelsactiviteiten, steunfraude, belastingontduiking), noch van de andere daarin gemaakte verwijten (brandgevaar door opslag, geluidsoverlast door transport, parkeeroverlast, contant op straat betalen). Verder maakt [verdachte] in een van de brieven wederom melding van evident onjuiste feiten (het verwijderen van dragende muren en het plaatsen van een bijgebouw, beide zonder vergunning). Tot slot worden in de brieven onjuiste insinuaties gedaan (arbeidsongeschiktheid, levensstijl) en onjuiste, suggestieve en niet relevante informatie opgenomen (over het terroriseren en belagen van [verdachte] en [medeverdachte] door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en over het agressieve karakter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]).
Op grond van het voorgaande, en bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen en de context van de zaak, is de rechtbank van oordeel dat het zonder redelijke grond en zonder nadere onderbouwing bij zowel de gemeente als de belastingdienst doen van dergelijke ernstige aantijgingen, kennelijk slechts met de bedoeling is gedaan om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een kwaad daglicht te stellen, dan wel te beschadigen.
Fotograferen (1 maart 2011 t/m 1 april 2012)
[slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] in ieder geval vanaf 21 februari 2009 foto’s hebben gemaakt van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van personen die bij hen op bezoek komen en van hun woning. De meest intensieve periode van fotograferen lag tussen maart 2011 en maart 2012. In bijlage 403 staat een opsomming vermeld van verschillende situaties waarbij gefotografeerd is.[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat door [verdachte] en/of [medeverdachte] foto’s gemaakt worden die betrekking hebben op een hobby van [slachtoffer 1], het verzamelen van onderdelen van een vintage wandmeubelsysteem. [verdachte] meent in deze hobbyactiviteiten een grootschalige handelsactiviteit te zien.
Voorts heeft [verdachte] op 20 april 2011 foto’s gemaakt van de familie [familie 3] die bij [slachtoffer 1] op bezoek kwam, op 24 april 2011 foto’s gemaakt van [D] die bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] langs kwam en op 13 december 2011 foto’s gemaakt van [E] die onderdelen bij [slachtoffer 1] op kwam halen. Verder hebben [verdachte] en/of [medeverdachte] op 25 maart 2011 aan de achterzijde van de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] foto’s gemaakt van een gedeelte van de achtertuin en de woonkamer. Met deze foto’s wilde [verdachte] de overlast aantonen van schijnwerpers die op zijn woning gezet zouden zijn. Dit zijn echter tuinspotjes van 20 watt om de tuin te verlichten. Ook is er door [verdachte] een foto gemaakt waarop een gedeelte van de achtertuin en huiskamer met interieur te zien is.Op 18 april 2011 omstreeks 19.20 uur heeft [verdachte] een ladder geplaatst tegen de voorgevel van de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [verdachte] stond op de ladder en kreeg vanuit een raam van zijn woning een fotocamera aangereikt en maakte foto’s door het raam van de slaapkamer op de eerste verdieping van de woning van [slachtoffer 1].
Op de bij [verdachte] en [medeverdachte] in beslag genomen computer heeft de politie 26 foto’s van omgeving [adres] aangetroffen, waarvan 16 stuks kennelijk waren gemaakt vanuit de woning van [verdachte] en [medeverdachte]. Foto 3 betrof twee vrouwen op straat ter hoogte van de woning van [slachtoffer 1]. Foto’s 14, 20, 21, 22, 23 betroffen kennelijk afbeeldingen van een gedeelte van de woning van [slachtoffer 1], waarbij op foto 23, langs takken en bladeren, een gedeelte van de woonkamer van [slachtoffer 1] zichtbaar was.
Bij de klachtbrief van 21 maart 2011 aan de gemeente Utrecht (bijlage 388) heeft [verdachte] 21 foto’s gevoegd van [slachtoffer 1] en overige personen. De foto’s zijn opgenomen in bijlage 396. Een aantal foto’s bevat de datum 2011-6-18.
Op 3 augustus 2011 ontving verbalisant [verbalisant 1] een afschrift van een brief met foto’s die [verdachte] aan de Belastingdienst had gezonden. Volgens datering waren de foto’s gemaakt in mei en juni 2011. Het was zichtbaar dat deze in de directe woonomgeving van nr [nummer] waren gemaakt. Op een foto herkende verbalisant [verbalisant 1] de heer [slachtoffer 1], op een andere foto zag hij een personenauto waarvan het model overeenkomt met de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Bij de brief van [verdachte] aan de FIOD zijn als bijlage meerdere foto’s met de datum 2011/6/12 gevoegd.
Buurtbewoner [getuige 14] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat [verdachte] elke keer foto’s maakte als [slachtoffer 1] aan het klussen was of buiten iets aan het doen was. Hij zag ook dat [verdachte] ’s avonds laat vanuit zijn tuin foto’s maakte van de woonkamer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].Er werd door [verdachte] van alles gefotografeerd: als [slachtoffer 1] iets uit zijn auto haalde, toen [slachtoffer 1] zijn schuurtje bouwde, toen [slachtoffer 1] een dakraam plaatste.Hij heeft verder verklaard dat zijn eerdere verklaring, inhoudende dat hij op 18 juni 2011 had gezien dat de bewoner een foto van [slachtoffer 1] maakteen dat hij op 25 maart 2012 had gezien dat de bewoner een foto over de schutting maakte van het nieuwe afdak aan de schuur van [slachtoffer 1], juist is.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij en [verdachte] beiden foto’s van [slachtoffer 1] maken.
[verdachte] heeft ter terechtzitting bekend de in de stukken genoemde foto’s te hebben gemaakt. Voorts heeft hij verklaard dat het ongeveer 200-300 foto’s betreffen.
Nadere bewijsoverweging
[verdachte] heeft ter terechtzitting aangevoerd dat [verdachte] en [medeverdachte] uitsluitend foto’s hebben gemaakt ter vaststelling en onderbouwing van door hun gesignaleerde overlast en onregelmatigheden, zoals hen ook door de politie was geadviseerd.
De rechtbank volgt [verdachte] en [medeverdachte] daarin niet. Het is goed mogelijk dat de politie [verdachte] en [medeverdachte] (net als overigens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) hebben geadviseerd om bewijsmateriaal van (vermoedelijke) strafbare gedragingen of onregelmatigheden te verzamelen. Zoals hiervoor overwogen, is er echter in het geheel niet gebleken van enig door [slachtoffer 1] en of [slachtoffer 2] gepleegd strafbaar feit of onregelmatigheid, noch bestond daarvan een gegrond dan wel een door [verdachte] en [medeverdachte] onderbouwd vermoeden. Naar het oordeel van de rechtbank was er dan ook geen enkele redelijke grond voor het maken van een dergelijke hoeveelheid foto’s. Gezien de hoeveelheid van de foto’s en de aard daarvan, bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen en de context van de zaak, acht de rechtbank de door [verdachte] en [medeverdachte] gestelde motieven om te fotograferen niet aannemelijk, althans ongegrond. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat deze foto’s enkel zijn gemaakt om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lastig te vallen, dan wel om hen (zonder grond) in een kwaad daglicht te stellen.
Juridisch kader en conclusie
In de Memorie van Toelichting, zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Raad van State (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 768, nr. 5, p. 2) bij het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van belaging, het huidige artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, wordt belaging, ook wel “stalking” genoemd, als volgt omschreven:
“Bij belaging wordt iemand opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen en wordt daardoor een inbreuk gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen, zoals bijvoorbeeld het op straat achtervolgen, bedreigingen uiten, telefonisch of schriftelijk ongewenst benaderen, voor de woning of werkplek posten, het ongewenst bestellen van goederen en diensten op naam en op rekening van de benadeelde partij, het laten bezorgen van grafkransen en het plaatsen van overlijdensadvertenties, het ongevraagd geven van opdrachten op naam van de benadeelde partij, het verspreiden van valse geruchten over het benadeelde partij, het bekladden van de woning, het beschadigen, vernielen of verplaatsen van goederen, het onder valse voorwendselen informatie inwinnen bij instanties over het benadeelde partij, het telkenmale nodeloos aanspannen van gerechtelijke procedures etc. De gedragingen behoeven zich niet louter tot de benadeelde partij uit te strekken, ook familieleden, de werkgever, collega’s, vrienden en kennissen kunnen door de belager worden geterroriseerd. Als gevolg van de diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt de benadeelde partij vaak bang of onzeker. Een normaal functioneren is in veel gevallen onmogelijk. De benadeelde partij kan zich genoodzaakt voelen een geheim telefoonnummer te nemen, zich niet onbeschermd op straat te begeven, op het werk voorzieningen te treffen, buren en anderen in te schakelen om alert te zijn etc. Veel slachtoffers voelen zich gevangene in eigen huis.”
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of in het ten laste gelegde geval sprake is geweest van belaging, de verschillende ten laste gelegde gedragingen niet ieder op zich moeten worden bezien, maar in de context van de gehele ten laste gelegde periode en in de context van het gehele dossier.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben zich gedurende een periode van jaren jegens hun buren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schuldig gemaakt aan een variëteit aan gedragingen, zoals het veroorzaken van geluidsoverlast in de woning, het veroorzaken van geluids- en stankoverlast zodra de familie [slachtoffer 2] de tuindeur opendeed of in de tuin ging zitten, het maken van foto’s van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zelf, van hun woning en van hun bezoek, het doen van aangiftes en het schrijven van (klacht)brieven aan diverse instanties, met onterechte beschuldigingen jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], onder meer inhoudende dat zij zich schuldig zouden maken aan steunfraude en belastingontduiking, alsmede van het verrichten van illegale bouwactiviteiten in de woning. [verdachte] en [medeverdachte] hebben hierdoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] herhaaldelijk lastig gevallen en daarmee een inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer.
Dat de opzet van [verdachte] en [medeverdachte] er ook op was gericht om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lastig te vallen, blijkt wel uit het feit dat [medeverdachte] reeds in september 2007, nog voordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de buurwoning woonden, tegen een buurtbewoonster heeft gezegd dat zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] net als de vorige bewoners weg zou pesten. Ook blijkt die opzet uit de verklaring van [getuige 3] over wat [medeverdachte] allemaal (opzettelijk) deed om de buren te irriteren en lastig te vallen. Bovendien zijn de gedragingen (deels in gewijzigde vorm) voort blijven duren, ook nadat de voorzieningenrechter op 2 september 2009 had geoordeeld dat [verdachte] en [medeverdachte] zich moesten onthouden van (geluids)overlast jegens hun buren.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [medeverdachte] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk een inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Ten aanzien van feit 2 (mishandeling)
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat zij op 29 januari 2011 [verdachte] tegenkwam in de winkel. Hij liep dreigend op haar af. Toen [slachtoffer 2] haar telefoon pakte om haar man te bellen, gaf [verdachte] een klap tegen haar rechterpols en bovenkant van haar rechterhand. Zij voelde dat hij dit met kracht deed. Zij voelde dat het pijn deed en zij verloor de controle over haar hand. De telefoon werd door de klap uit haar hand geslagen en viel ongeveer 3 meter verder op de grond.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 29 januari 2011 wat rode plekjes op de rechterhand van het slachtoffer en een wat opgezwollen hand aan de bovenkant geconstateerd.
De huisarts heeft op 31 januari 2011 bij [slachtoffer 2] een kneuzing van de rechterpols vastgesteld, en als geschatte duur van genezing 2 weken genoteerd.
Nadere bewijsoverweging
[verdachte] heeft ter terechtzitting ontkend [slachtoffer 2] te hebben geslagen. [verdachte] heeft verklaard dat hij de telefoon die [slachtoffer 2] in haar hand had heeft weggeduwd, omdat zij hem met haar telefoon heeft gefilmd.De rechtbank overweegt dat deze verklaring van [verdachte] de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteunt dat er een aanraking tussen hem en [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het in het licht van het geconstateerde letsel niet aannemelijk dat [verdachte] de hand van [slachtoffer 2] en/of de telefoon uitsluitend heeft weggeduwd. Integendeel, het letsel bevestigt de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij met kracht tegen de bovenzijde van haar hand en haar pols is geslagen. De rechtbank acht het overigens ook niet aannemelijk dat [slachtoffer 2] [verdachte] in de supermarkt zou hebben gefilmd. Hiervoor is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] [slachtoffer 2] heeft mishandeld.