ECLI:NL:RBMNE:2014:4392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
16.659556-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel te Hilversum

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 16 mei 2014 in Hilversum de aangever heeft mishandeld. De verdachte heeft de aangever tegen het hoofd gestompt, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder blijvende blindheid aan het linkeroog. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijk opzet op het zware lichamelijke letsel. De rechtbank heeft echter wel het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard, namelijk de mishandeling van de aangever, en heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafrechtelijk verleden van de verdachte en de ernst van de gevolgen van zijn handelen. Daarnaast heeft de rechtbank een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schade is vastgesteld op € 15.511,34, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling aan de Staat ter waarborging van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659556-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 5 september 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 16 mei 2014 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere, althans één, schedelbreuk(en) en/of schedelbasisfractu(u)r(en) en/of een breuk in de oogkas en/of een hersenbloeding en/of (volledig) verlies van zicht in een oog en/of een ernstige hersenschudding / hersencontusie), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen en/of tegen het lichaam te duwen, waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 mei 2014 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen / gestompt en/of tegen het lichaam heeft geduwd, waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel ( te weten meerdere, althans één, schedelbreuk(en) en/of schedelbasisfractu(u)r(en) en/of een breuk in de oogkas en/of een hersenbloeding en/of (volledig) verlies van zicht in een oog en/of een ernstige hersenschudding / hersencontusie), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat verdachte een stap naar voren heeft gezet en een beweging met zijn armen heeft gemaakt. De getuige [getuige] heeft ook verklaard dat het leek alsof verdachte uithaalde en dat het slachtoffer vervolgens op de grond viel. In een proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat verdachte zelf verklaard heeft dat hij één klap heeft gegeven en dat het slachtoffer meteen knock-out ging.
Gelet op de letselverklaring is er sprake van zwaar lichamelijk letsel. Bij verdachte is sprake van dubbel opzet, wat nodig is voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam en daar heeft verdachte een harde gerichte vuistslag tegen gegeven terwijl hij in de richting van het slachtoffer stapte. Hiermee heeft hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Hij heeft hier dus het voorwaardelijk opzet op gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Uit het dossier kan niet vastgesteld worden waar verdachte aangever exact heeft geraakt, hoe hij hem heeft geraakt en hoe hard dat is geweest. Het enige dat vaststaat is dat hij aangever niet vaker dan één keer heeft geraakt. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de aard van het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever in het leven heeft geroepen.
Tevens heeft hij verzocht verdachte vrij te spreken van het subsidiair ten laste gelegde, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, waardoor de wederrechtelijkheid aan zijn handelen is komen te vervallen.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Het bewijs
Aangever [slachtoffer] heeft het volgende verklaard: “Ik zag dat [A] heel wild ging doen (…). Ik zag vervolgens dat [X] tussen [A] en mij ging staan. [2] Ik heb vervolgens [X] opzij geduwd om een eventuele confrontatie met [A] aan te gaan. (…) Voordat ik mij kon omdraaien naar [A] toe lag ik knockout op de grond. [3]
Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende verklaard: “Op vrijdag 16 mei 2014 (…) bevond ik mij (…) op de Stationsstraat te Hilversum. (…) Vervolgens zag ik een negroïde man, gekleed in een opvallend rood trainingspak, vooruit stappen. Hij stond in het midden van de groep. Ik zag dat hij een stap voorwaarts deed in de richting van het slachtoffer. Ik zag dat de jongen in het rode trainingspak met zijn rechterhand een snelle beweging maakte in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat zijn rechterhand tot een vuist gebald was. Het slachtoffer stond met zijn rug in mijn richting. Ik zag dat het hoofd van het slachtoffer achteruit bewoog. Ik zag dat het slachtoffer met zijn hele lichaam naar achteren viel. Ik zag dat het slachtoffer met een behoorlijke snelheid op de grond viel.” [4]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat aangever het volgende letsel heeft opgelopen: een bloeding binnen de schedel, meerdere schedel- en schedelbasisfracturen, totale blindheid van het linkeroog zonder kans op herstel en een ernstige hersenschudding/hersencontusie. De letsels passen volgens de arts bij een ernstige inwerking van buitenaf op de schedel. [5]
Bewijsoverweging
De verklaring van verdachte dat hij aangever heeft geraakt toen hij, verdachte, zich omdraaide wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien wordt deze weerlegd door de verklaring van verbalisant [verbalisant] die een klap met een tot vuist gebalde hand heeft waargenomen.
Hoewel het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, is de rechtbank van oordeel dat het geven van één enkele klap met de vuist tegen het hoofd van aangever nog geen (voorwaardelijk) opzet op het zwaar lichamelijk letsel oplevert. Dit temeer nu over de kracht van de klap niets bekend geworden is. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bewijs het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Noodweer
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit het dossier is gebleken dat er sprake was van een dreigende situatie omdat aangever [X] aan de kant duwde om een eventuele confrontatie met verdachte aan te kunnen gaan. Verdachte bevond zich echter in een open ruimte, waardoor hij gemakkelijk weg had kunnen lopen. Bovendien was hij daar samen met zijn vrienden, bij wie hij bescherming had kunnen zoeken. De verdachte heeft er echter voor gekozen om de confrontatie aan te gaan met aangever. Hij mocht zich niet op deze wijze verdedigen.
De rechtbank wijst het beroep op noodweer af.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Subsidiair
hij op 16 mei 2014 te Hilversum, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt, waarbij die [slachtoffer] ten val is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere schedelbreuken en schedelbasisfracturen en een hersenbloeding en volledig verlies van zicht in een oog en een ernstige hersenschudding / hersencontusie heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden. Zij heeft hierbij rekening gehouden met het strafrechtelijk verleden van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht deze gelijk te laten zijn aan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft aangever mishandeld door hem tegen het hoofd te stompen, waardoor aangever gevallen is. Aangever heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is blijvend blind geraakt aan zijn linkeroog. De gevolgen van de handeling van verdachte zijn dan ook zeer ernstig.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 juli 2014 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten. De rechtbank heeft hier ten nadele van verdachte rekening mee gehouden.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte op 19 juni 2014 door de meervoudige kamer van deze rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden wegens (kort gezegd) diefstal met geweld, poging tot afpersing en het omkopen van een ambtenaar.
Uit het reclasseringsadvies van Inforsa d.d. 26 mei 2014 blijkt dat verdachte problemen heeft op een aantal leefgebieden. Ook blijkt dat hij een negatieve houding heeft ten opzichte van begeleiding en dat eerdere toezichten geretourneerd zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door mr. O. Emre – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 23.854,46.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde kosten voor het rijbewijs en de huishoudelijke hulp acht de officier van justitie niet toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft hij verzocht rekening te houden met de eigen schuld van aangever en de vordering daarom te matigen.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de reiskosten voor het verschijnen als getuige bij de rechter-commissaris af te wijzen omdat deze kosten al zijn vergoed. Voorts heeft de raadsman verzocht ook de kosten voor vervanging van het rijbewijs en de kosten voor huishoudelijke hulp af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder subsidiair bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor het rijbewijs en de huishoudelijke hulp onvoldoende vast zijn komen te staan. De reiskosten die zijn gemaakt om als getuige bij de rechter-commissaris te verschijnen zijn reeds vergoed, zodat deze kosten niet meer voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze schade gematigd kan en dient te worden in verband met de gedeeltelijk eigen schuld van aangever.
De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 15.511,34, bestaande uit € 511,34 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in zoverre toewijsbaar.
De benadeelde partij zal voor wat betreft het meer gevorderde niet ontvankelijk worden verklaard en de rechtbank bepaalt dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 15.511,34 (zegge: vijftienduizend vijfhonderdelf euro en vierendertig eurocent), bestaande uit € 511,34 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 16 mei 2014 voor de immateriële schade en 29 augustus 2014 voor de materiële schade, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.511,34 vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 16 mei 2014 voor de immateriële schade en 29 augustus 2014 voor de materiële schade, tot die van de voldoening, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 112 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mrs. S.M. van Lieshout en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2014122197, doorgenummerd 1 tot en met 46.
2.Pagina 3.
3.Pagina 4.
4.Pagina 16.
5.Pagina 14.