ECLI:NL:RBMNE:2014:4057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
3251864 MV EXPL 14-159
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige concurrentie, rectificatie en geheimhoudingsplicht in kort geding tussen ex-werknemer en werkgever

In deze zaak heeft een ex-werknemer een e-mail gestuurd naar zijn werkgever en diverse klanten, waarin hij denigrerende opmerkingen maakt over zijn werkgever en bedrijfseconomische gegevens openbaar maakt. De werkgever vordert rectificatie, maar deze wordt afgewezen omdat niet is aangetoond dat de geopenbaarde feiten onjuist zijn. De kantonrechter oordeelt echter dat de ex-werknemer de geheimhoudingsplicht heeft geschonden en legt een boete op van € 250,00. Daarnaast wordt de ex-werknemer verboden om klanten van de werkgever te benaderen en zich schuldig te maken aan onrechtmatige concurrentie, omdat aannemelijk is dat hij met de opgedane kennis klanten heeft benaderd om hen over te halen naar hem over te stappen. De vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige concurrentie wordt afgewezen, omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen het handelen van de werknemer en de schade van de werkgever. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werkgever grotendeels toe, maar matigt de boete en wijst de vordering tot rectificatie af, omdat niet is aangetoond dat de geuite beschuldigingen onjuist zijn. De proceskosten worden toegewezen aan de werkgever.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Almere
Zaak- en rolnummer: 3251864 MV EXPL 14-159
Datum vonnis: 10 september 2014
Vonnis in kort geding in de zaak van
[eiser],
(mede) h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. E.D. van Tellingen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [naam] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 31 juli 2014 met producties;
  • de brief d.d. 26 augustus 2014 met twee producties van de zijde van [naam];
  • de op voorhand toegestuurde reactie van [gedaagde] d.d. 21 augustus 2014 met producties;
  • de mondelinge behandeling op 27 augustus 2014;
  • de pleitnota van [naam].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam] is gevestigd in [vestigingsplaats] en houdt zich bezig met adviseren en begeleiden van klanten op het gebied van belastingzaken, boekhouding en administratie.
2.2.
[gedaagde] is per 1 mei 2011 voor de duur van een jaar in loondienst getreden van [naam] in de functie van boekhouder, administrateur en assistent-belastingadviseur, tegen een salaris van € 2.080,- bruto per maand, inclusief de opbouw van het vakantiegeld en vakantiedagen.
2.3.
Artikel 9 van de op 1 mei 2011 gesloten arbeidsovereenkomst luidt:
‘Artikel 9: geheimhouding
9.1
De werknemer erkent, dat aan hem door de werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden het bedrijf van de werkgever en de cliënten van de werkgever betreffende, of daarmee verband houdende.
9.2
Het is aan de werknemer verboden om hetzij tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst, hetzij erna op enigerlei wijze, direct of indirect in welke vorm ook, mededelingen te doen van of aangaande het bedrijf van de werkgever alsmede van of aangaande de cliënten van de werkgever.
9.3
Bij overtreding van de in 9.1 en 9.2 vervatte verboden verbeurt de werknemer aan de werkgever (zulks in afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek) een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete ad € 5.000 (zegge: vijfduizend euro) voor elke overtreding, zonder dat de werkgever gehouden zal zijn schade te bewijzen en onverminderd het recht van de werkgever om schadevergoeding te vorderen, indien en voor zover de schade het bedrag van de boeten overtreft.’
2.4.
In augustus 2011 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] zijn werkzaamheden zal gaan verrichten tegen een salaris van € 1.350,00 bruto per maand inclusief vakantiegeld en opbouw van vakantiedagen. De arbeidsovereenkomst is nadien stilzwijgend verlengd.
2.5.
Op 20 maart 2014 heeft [gedaagde] bij de Kamer van Koophandel een eenmanszaak geregistreerd onder de naam [eenmanszaak].
2.6.
Op 1 april 2014 heeft [gedaagde] aan [naam] de volgende email verzonden:
‘[eiser], je meest recente - nogal aanmatigende - berichtje aan mij dateert van vrijdag 28 maart jl.
Gebleken is dat je volledig ongelijk had. Dat zou mij ook kunnen gebeuren, doch dan zou ik gezegd hebben “sorry, ik heb me vergist” of iets dergelijks. Jij daarentegen, laat gewoon niets meer van je horen. Dat nogal aanmatigende berichtje eindigt met “en begrijp hieruit dat we niet meer op eenzelfde lijn staan”.
Hieruit zou een passant kunnen concluderen dat wij voor 28 maart nog wel op dezelfde lijn stonden. Niets is minder waar en dat weet jij drommels goed. Als dat wel het geval zou zijn, zou ik veel van de normen en waarden welke ik van mijn ouders heb meegekregen en welke gelukkig ook maatschappelijk nog steeds breed gedragen worden, hebben moeten verloochenen. Het afgelopen jaar heb ik je wanneer daar gelegenheid voor was — weliswaar steeds in bedekte termen vanwege je overgevoeligheid als het om aanmerkingen op je gedrag gaat — laten weten dat je je zoals iedereen aan je afspraken moet houden; dat een beetje minder egoïsme geen kwaad zou kunnen; dat zelfdiscipline onontbeerlijk is voor een geslaagd ondernemerschap, dat de beroepsregels er niet alleen voor anderen zijn, dat eerlijkheid juist binnen onze beroepsgroep zeer hoog in het vaandel moet staan, dat ach laat maar.
Ik heb de jaarrekening 2012 van de [naam] ingezien en ben me werkelijk kapot geschrokken. De [naam] holt zijn ondergang tegemoet. In dit stadium zal ik zwijgen over de details, ook andere zaken betreffende, omdat deze e-mail door anderen gelezen gaat worden. Uiteraard kom ik daar wel mee in de openbaarheid als ik mij daartoe gedwongen voel. Je begrijpt toch wel dat ik, nu ik dit weet, met [naam] niets mee te maken wil hebben? [vet, toev. ktr] Desondanks loop je nog steeds rond alsof de wereld van jou is. Echter, het zijn vooral [A] en ik (tot een maand geleden ook [B]) die de kar moeten trekken. Begrijp je niet dat een klein bedrijfje als [naam] onmogelijk jouw ruime privé uitgaven kan dragen als daar van jouw kant geen ruime productie tegenover staat? Begrijp je niet dat dit gedrag uiteindelijk ook mij demotiveert? Begrijp je niet dat mensen op den duur geen respect meer voor je op kunnen brengen? Begrijp je niet dat mensen juist van jou geen kritiek meer kunnen verdragen?
Uit de eerdergenoemde jaarrekening 2012 van [naam] blijkt zonneklaar dat jou zelfs de basiskennis, noodzakelijk voor een middelmatig ondernemerschap, ontbreekt.[vet, toev. ktr]Helaas heb je mij nooit inzage gegeven in de cijfers of om raad gevraagd, dan hadden we er misschien iets aan kunnen doen. Nu kan ik alleen maar concluderen dat er geen redden meer aan is. Dat het al aan het misgaan is moge blijken uit dat je vorige maand wegens gebrek aan financiën het contract van [B] niet hebt verlengd. Hoezo gebrek aan financiën om [B] te betalen? Onze klanten betalen toch voor het werk dat [B] doet? Waar gaat dat geld naar toe? Ik ben altijd zeer te spreken geweest over [B], die op overzichtelijke en accurate wijze voor veel van onze klanten de boekhouding voerde. Dat het contract van [B] niet verlengd zou worden heb je mij op de valreep medegedeeld als een voldongen feit, ik had dus geen enkele inspraak. Wie gaat nu voor onze klanten dat essentiële werk doen? Daar spreek je met geen woord over. Op grond waarvan worden deze maand de btw-aangiften verzonden? Onze klanten zijn ondernemers, dus ze weten dat ze risico lopen. Weten ze ook dat ze risico lopen met jou als hun adviseur? Dat is dan wel een volstrekt zinloos risico omdat het nooit iets zal opleveren. Je bent een meester in het om je heen “verzamelen” van mensen die jou adoreren. Als die adoratie verandert in kritiek, zet je die mensen gewetenloos als oud vuil aan de kant. [eiser], jij hebt een ernstige persoonlijkheidsstoornis waar steeds anderen de dupe van worden. Mij is inmiddels duidelijk dat je niet voor verbetering vatbaar bent. Ik ben al dat gedoe van jou meer dan zat en daarom wil en kan ik niet meer met je samenwerken. I
k houd er met onmiddellijke ingang mee op en dus was gisteren mijn laatste werkdag voor [naam].[vet, toev. ktr] Ik heb goed over deze beslissing nagedacht en zij is onherroepelijk. Typerend voor jou stoornis is dat je, dit lezende, nu zo ongeveer uit elkaar barst van woede. Reden waarom ik je nu reeds waarschuw om mij privé niet lastig te vallen. Ik heb maatregelen getroffen voor het geval je meent mijn waarschuwing in de wind te kunnen slaan. Dat zeg ik niet omdat ik bang ben, dat zeg ik om mijn 75-jarige vrouw te beschermen. Indien jij nog vragen hebt voor mij, stel ik voor dat we [A] verzoeken om als tussenpersoon tussen jou en mij te fungeren. Ik bel hem daar morgenmiddag over, zeg hem dus voor die tijd of je het hier mee eens bent. Als je het hier niet mee eens bent, dan hebben wij geen contact meer met elkaar.
Ik weet dat klanten ernstig gedupeerd kunnen raken door mijn besluit. Ik denk dan met name aan de klanten [nummer];[nummer] en [nummer]. Zij hebben zeer recent betaald voor werk dat binnenkort verricht moet worden. Als jij 50% (= € 1.990) van het door jou ontvangen geld op mijn bankrekening overmaak, zal ik dat werk in april alsnog uitvoeren. Tot slot: Ik ben niet van plan om nu achter de geraniums te kruipen. Ik ga gewoon door met het werk dat ik de afgelopen 3 jaar met heel veel plezier voor mijn klanten heb gedaan en ook de komende 7 jaar nog wil blijven doen.
[A] is mijn maatje vanaf het eerste uur. Ik zou niet willen dat hij mijn vertrek via jou moest
vernemen. Daarom staat [A] niet alleen in hoog aanzien bij mij, maar ook in CC
[gedaagde]
2.7.
Op 1 april 2014 antwoord [naam] aan [gedaagde] het volgende:
‘Beste [gedaagde],
Dank voor je ontslagbrief. Je hebt mij hier enorm mee geholpen. Wij zullen verder geen contact meer hebben.
Met vriendelijke groet, […]

3.Het geschil

3.1.
[naam] vordert – samengevat – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
 [gedaagde] te gebieden om, op straffe van een dwangsom, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis:
  • zich te onthouden van het benaderen van, het doen onderhouden van, contacten met het verlenen van diensten aan klanten van eiser gedurende één jaar;
  • zich te onthouden van (onrechtmatige) concurrentie jegens eiser;
  • zich te onthouden van het doen van negatieve uitlatingen over eiser in welke zin dan ook;
  • het meegenomen CRM bestand en dossiers van klanten aan [naam] terug te geven;
  • een schriftelijke rectificatie op te stellen dat de door hem geuite beschuldigingen in de email van 1 april 2014 niet juist zijn en dat gedaagde daarvoor nadrukkelijk zijn excuses aanbiedt;
 [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 36.591,- te betalen als voorschot op schade.
 [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 5.000,00 te betalen als boete wegens het in strijd handelen met het geheimhoudingsbeding;
 [gedaagde] te veroordelen om een bedrag van € 1.102,33 netto te voldoen, als gefixeerde schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn;
 [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, zijnde de eigen bijdrage van € 196,00 en het griffierecht van € 77,00.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Nu [naam] stelt dat hij schade lijdt door onrechtmatige concurrentie door [gedaagde], is zijn spoedeisend belang bij het gevorderde in voldoende mate gebleken.
Onrechtmatige concurrentie
4.2.
In onderhavig geschil gaat het allereerst om de vraag of [gedaagde] op onrechtmatige wijze [naam] beconcurreert, en daarom gehouden is zich te onthouden van het benaderen van klanten, het onderhouden van contacten en het verlenen van diensten aan klanten van [naam] gedurende één jaar, alsmede zich te onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens [naam].
4.3.
Voorop staat dat het een ex-werknemer, die in zijn handelingen niet wordt beperkt door een relatie of concurrentiebeding, in beginsel vrij staat zijn voormalig werkgever te beconcurreren. Van onrechtmatige concurrentie is pas sprake wanneer gebruik wordt gemaakt van bij de voormalige werkgever opgedane kennis en gegevens omtrent klanten, waardoor stelselmatig en substantieel duurzaam bedrijfsdebiet wordt afgebroken (HR 9 december 1955, NJ 1956/157, Boogaard/Vesta). Ook andere bijzondere omstandigheden, zoals misbruik van bedrijfsgeheimen, concurrentie tijdens dienstverband of het doen van schadelijke mededelingen over de voormalige werkgever kunnen leiden tot onrechtmatigheid. (Hof Den Haag, 26 maart 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:890).
4.4.
Vaststaat dat [gedaagde] op 1 april 2014 een email (zie 2.6) heeft verzonden waarin hij zich op negatieve en niet op een zakelijk weergegeven wijze uit over [naam] en waarbij hij klanten oproept om zich tot hem te wenden. Vast is komen te staan dat [gedaagde] deze email in elk geval naar twintig klanten van [naam] heeft verzonden, vanaf zijn emailadres bij [naam]. De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat [gedaagde] met de bij [naam] opgedane gegevens omtrent klanten en met denigrerende mededelingen over [naam] klanten heeft benaderd met het oogmerk om hen over te halen om naar [gedaagde] over te stappen. Dit acht de kantonrechter vooralsnog onrechtmatig. De vordering [gedaagde] verbieden om nog klanten van [naam] te benaderen voor de duur van één jaar, is daarom toewijsbaar, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor de klanten voor wie [gedaagde] reeds werkzaamheden verricht. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd.
4.5.
De vordering om [gedaagde] te verbieden contacten te onderhouden met en diensten te verlenen aan klanten van [naam] is niet toewijsbaar. In de adviesbranche is het gebruikelijk dat klanten hun adviseur volgen, ook indien deze zich elders vestigen. Zoals reeds overwogen staat het [gedaagde], nu hij niet gebonden is aan een relatie- en/of concurrentiebeding, vrij [naam] te beconcurreren en voormalig klanten van [naam] te bedienen, indien die klanten zich tot [gedaagde] wenden.
4.6.
Wel dient [gedaagde] zich te onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens [naam], en zich als ex-werknemer te onthouden van handelingen die in het concurrentieverkeer algemeen als onbetamelijk worden gezien, zoals het doen van denigrerende, (d.w.z. minachtend en kleinerende) mededelingen over de ander. De daartoe strekkende vordering zal worden toegewezen, gelet op hetgeen overwogen is in 4.4. De kantonrechter zal aan de veroordeling zich te onthouden van onrechtmatige concurrentie geen dwangsom verbinden omdat de vordering onvoldoende specifiek is geformuleerd om aan de overtreding het verbeuren van een boete te verbinden. Toewijzing van de dwangsom zal tot executieproblemen kunnen leiden.
4.7.
De vordering om [gedaagde] te verbieden zich negatief uit te laten over eiser zal de kantonrechter afwijzen omdat die vordering te ruim is geformuleerd. [gedaagde] heeft immers gesteld dat zich bij [naam] – samengevat – zaken afspelen die in strijd zijn met de Belastingwet, zoals het opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting. [naam] heeft die beweringen van [gedaagde] niet ontkracht. Gelet hierop is een algemeen verbod zich negatief over [naam] uit te laten niet toewijsbaar. Voor zover er van mistanden sprake is, staat het [gedaagde] in beginsel vrij om daarover mededelingen te doen.
Geheimhoudingsbeding
4.8.
Ten aanzien van de gevorderde boete van € 5.000,00 wegens het in strijd handelen met het geheimhoudingsbeding overweegt de kantonrechter het volgende. Partijen zijn in artikel 9 van de op 1 mei 2011 gesloten arbeidsovereenkomst een geheimhoudingsbeding met boeteclausule overeengekomen. Het verweer van [gedaagde] dat die schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen niet meer geldt, wegens een nieuwe (lagere) salarisafspraak in augustus 2011, gaat niet op. Die nieuwe salarisafspraak maakt namelijk niet dat de overige arbeidsvoorwaarden per definitie vervallen. [naam] heeft betwist dat zij in dat gesprek zou hebben verklaard dat met die salariswijziging de overige bepalingen vervielen, en [gedaagde] heeft dit verder ook niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop gaat de kantonrechter uit van de geldigheid van het geheimhoudingsbeding, zoals neergelegd in artikel 9 van de overeenkomst d.d. 1 mei 2011. In de email van 1 april 2014 heeft [gedaagde] bedrijfseconomische gegevens geopenbaard aan derden. Dit heeft [gedaagde] ook niet weersproken. Hiermee heeft hij in strijd gehandeld met genoemd beding en is de gevorderde boete in beginsel toewijsbaar.
4.9.
In artikel 7:650 lid 6 BW is bepaald dat de kantonrechter bevoegd is een boete verschuldigd door een werknemer op grond van een boetebeding in een arbeidsovereenkomst, op een kleinere som te bepalen, indien de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Van belang hierbij is dat tot op heden [naam] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij door de schending van het geheimhoudingsbeding schade heeft geleden, die niet was ontstaan indien het geheimhoudingsbeding niet geschonden zou zijn (zie ook hierna in 4.15). Daarnaast bepaalt artikel 7:650 lid 5 BW dat een afzonderlijke boete niet hoger mag zijn dan zijn in geld vastgesteld loon voor een halve dag. Het minimumloon bedraagt thans
€ 69,01 per dag en de maximale boete in dat geval dus € 34,50. Indien de werknemer meer verdiend dan het minimumloon, mag van artikel 7:650 lid 5 worden afgeweken. [gedaagde] verdiend thans € 1.350,= bruto per maand, maar dit is inclusief vakantiegeld en opbouw vakantiedagen. Dit komt uitgaande van een standaard 36-urige werkweek neer op circa € 80,56 bruto per dag, exclusief vakantiegeld en opbouw vakantiedagen. Gelet hierop is afwijking van lid 5 weliswaar toegestaan maar staat de thans gevorderde boete van
€ 5.000,= in geen enkele verhouding tot het salaris, dat maar in geringe mate afwijkt van het minimumloon. De kantonrechter zal daarom de gevorderde boete matigen tot € 250,00.
Rectificatie
4.10.
[naam] vordert om een schriftelijke rectificatie op te stellen dat de door [gedaagde] geuite beschuldigingen in de email van 1 april 2014 niet juist zijn en dat gedaagde daarvoor nadrukkelijk zijn excuses aanbiedt. Ter zitting heeft [naam] desgevraagd verklaard dat niet tot uitdrukking hoeft te worden gebracht dat de beweringen in de email van 1 april 2014 niet juist zijn doch dat daarin tot uitdrukking komt dat gedane beweringen op deze wijze niet hadden gemogen.
4.11.
Om een vordering tot rectificatie te kunnen toewijzen is noodzakelijk dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicaties van gegevens van feitelijke aard. De kantonrechter is weliswaar tot de conclusie gekomen dat [gedaagde] met de email van 1 april 2014 onrechtmatig heeft gehandeld (zie 4.4.) maar niet dat het onrechtmatige karakter is ontstaan door onjuiste of onvolledige misleidende publicatie van gegevens. Het oordeel dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie is namelijk gegrond op de combinatie van de denigrerende opmerkingen over de persoon [eiser], het openbaar maken van feiten in strijd met de bestaande geheimhoudingsplicht en de oproep om klanten te werven. [naam] heeft onvoldoende gesteld dat de in strijd met de geheimhoudingsplicht geopenbaarde feiten/mededelingen van [gedaagde] onjuist zijn, hetgeen wel een vereiste is om tot rectificatie over te gaan. Ook de door [gedaagde] in die email weergegeven diskwalificatie van het functioneren van [eiser] is voor de kantonrechter niet op juistheid te toetsen. Dat gedane mededelingen schadelijk zijn voor [naam] acht de kantonrechter aannemelijk, doch is gelet op het bepaalde in artikel 6:167 BW onvoldoende om de vordering toe te wijzen.
Afgifte spullen
4.12.
[naam] heeft gevorderd dat [gedaagde] het meegenomen CRM bestand en de dossiers van klanten teruggeeft. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat hij in het bezit is van genoemde zaken. [naam] heeft geen omstandigheden geteld waaruit het tegendeel volgt. Nu niet is gebleken dat [gedaagde] in het bezit is van genoemde zaken, zal de vordering tot teruggave van die zaken worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.13.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding wegens het niet in achtnemen van de opzegtermijn overweegt de kantonrechter dat thans onvoldoende vast staat dat [gedaagde] schadeplichtig is. Ten eerste omdat de reactie van [naam] op de door [gedaagde] gedane opzegging kan worden opgevat als een ‘toestemming in de opzegging’. [naam] schrijft immers: ‘Dank voor je ontslagbrief. Je hebt mij hier enorm mee geholpen. ‘ Dit heeft tot gevolg dat de opzeggende partij niet schadeplichtig is indien de opzegging onregelmatig heeft plaatsgevonden. Ten tweede beroept [gedaagde] zich op een dringende reden - kort gezegd - gelegen in de wetenschap die hij heeft na het zien van de jaarrekening 2012. Onderhavig kort geding leent zich er niet voor om uitvoerig onderzoek te doen naar de feiten. Niet uit te sluiten valt dat de door [gedaagde] aangevoerde feiten en omstandigheden zijn opzegging wegens een dringende reden rechtvaardigen. Ook in dat geval is [gedaagde] niet schadeplichtig. De gevorderde fixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging zal derhalve in het kader van dit kort geding worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens onrechtmatige concurrentie
4.14.
[naam] heeft een voorschot op schade gevorderd wegens onrechtmatige concurrentie ter hoogte van € 36.591,=. De [naam] niet heeft onderbouwd dat de schade die zij lijdt het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Vast is komen te staan dat tien voormalig klanten van [naam] thans klant zijn van [gedaagde]. Daarmee is echter nog niet gezegd dat die klanten - indien de email van 1 april 2014 niet zou zijn verzonden - klant bij [naam] waren gebleven. Temeer nu het in de belastingadviesbranche niet ongebruikelijk is om de adviseur te volgen indien deze elders gaat werken. Daarbij heeft [gedaagde] gewezen op de vele opzeggingen die hebben plaatsgevonden op het moment dat hij nog voor [naam] werkzaam was. Een kort geding leent zich niet om nader onderzoek te doen naar het causale verband tussen door de [naam] geleden schade en de door [gedaagde] geschreven email. De gevorderde schade staat derhalve niet vast en is dan ook om die reden niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde] zal als de in het meest ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam] worden begroot op:
- in debet gestelde explootkosten € 70,28 (gerechtsdeurwaarder Janet Bronsvoort)
- betaalde explootkosten € 23,42
- informatiekosten € 1,63
- griffierecht € 77,00
- salaris gemachtigde
€ 400,00
Totaal € 572,34
Aangezien aan [C] een toevoeging is verleend, dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank, aangezien deze kosten door de rechtbank aan de deurwaarder zijn of worden voldaan.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
gebied [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis zich te onthouden van het benaderen van klanten van [naam], zoals omschreven in 4.4. gedurende één jaar op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat [gedaagde] deze veroordeling niet nakomt, met een maximum van € 5.000,=.
5.2.
gebied [gedaagde] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis zicht e onthouden van onrechtmatige concurrentie jegens [naam].
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [naam] van een bedrag van € 250,00 wegens handelen in strijd met het geheimhoudingsbeding,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [naam] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 572,34 waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde en bepaalt dat [gedaagde] van het hiervoor genoemde bedrag aan totale proceskosten een bedrag van € 70,28 dient te voldoen aan de griffier nadat zij een nota van de rechtbank daarvoor heeft gekregen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier J.N. Pracht op 10 september 2014.