ECLI:NL:RBMNE:2014:3909

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
07.690605-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens schending van de redelijke termijn en onzorgvuldig handelen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet. De officier van justitie, mr. M. Kamper, was verantwoordelijk voor de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte was beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 26 juni 2011 te Nagele. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de redelijke termijn en onzorgvuldig handelen. De verdediging stelde dat de zaak al meer dan drie jaar oud was en dat er geen adequate communicatie was geweest van het openbaar ministerie naar de verdediging toe. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De officier van justitie erkende dat het een oudere zaak betrof, maar stelde dat de overschrijding van de redelijke termijn geen reden was voor niet-ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde echter dat de schending van de redelijke termijn, in combinatie met de onzorgvuldigheid van het openbaar ministerie, zodanig was dat de belangen van de verdachte ernstig waren geschaad. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit vonnis is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.690605-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1986] te [geboorteplaats],
Wonende te [adres], [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 14 januari 2014 en hervat en geschorst op 3 juni 2014. Het onderzoek ter terechtzitting is op 1 juli 2014 opnieuw aangevangen, op welke datum de behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G.C. van Riet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten van de officier van justitie,
mr. M. Kamper, en van de standpunten van de raadsvrouw van verdachte.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2011 te Nagele, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet éénmaal of meermalen
- (
(met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) tegen/op het hoofd, in elk geval tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer]heeft/hebben geslagen en/of gestompt

en/of

- (
(met kracht) met de (geschoeide) voet(en) tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer](terwijl deze op de grond lag) heeft/hebben geschopt en/of getrapt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2011 te Nagele, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, (in/bij een tankstation (Texaco) langs de Rijksweg A6), in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen[slachtoffer], welk geweld bestond uit het éénmaal of meermalen
- (
(met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) slaan en/of stompen tegen/op het hoofd, in elk geval tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer]

en/of

- (
(met kracht) met de (geschoeide) voet(en) schoppen en/of trappen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer](terwijl deze op de grond lag);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2011 te Nagele, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk[slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen
- (
(met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) slaan en/of stompen tegen/op het hoofd, in elk geval tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer]

en/of

- (
(met kracht) met de/een (geschoeide) voet(en) (terwijl voornoemde [slachtoffer]op de grond lag) schoppen en/of trappen tegen/op het hoofd, in elk geval tegen/op het lichaam van voornoemde Petrov,

waardoor voornoemde [slachtoffer]letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 1 juli 2014 als preliminair verweer aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden én wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, te weten het zorgvuldigheidbeginsel. Het betreft hier immers niet alleen een zeer oude zaak, de verdenking is meer dan 3 jaar geleden aangevangen, maar bovendien is op verzoeken van de verdediging om haar te informeren over de afhandeling van de zaak nooit gereageerd en is het dossier pas na zeer veel aandringen in een extreem laat stadium, gezien de geplande zitting op 14 januari 2014, verstrekt. Ook is de officier van justitie, ondanks het verzoek van 22 april 2014, nalatig gebleven in het toezenden van het proces-verbaal van 26 maart 2014 dat reeds op 9 april ingeboekt werd.
De verdediging is zich ervan bewust dat in beginsel schending van de redelijke termijn slechts tot strafvermindering kan leiden. Echter in het onderhavige geval gaat het naast overschrijding van de redelijke termijn ook om het feit dat het openbaar ministerie van meet af aan zeer traag en onzorgvuldig jegens verdachte en de verdediging heeft optreden. Dit ondanks het vreemdelingrechtelijke belang dat verdachte heeft bij een spoedige behandeling van zijn zaak, hetgeen ook bij het openbaar ministerie bekend was.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 30 januari 2014, vindplaats ecli:nl:rbnho:20 14:1128, heeft de raadsvrouw bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid in de vervolging niet aan de orde is. Zij heeft toegegeven dat het een oudere zaak is die pas in januari 2014 op de zitting is aangebracht, maar de overschrijding van de redelijke termijn die daarmee aan de orde is, is geen beletsel voor vervolging. Wel kan de overschrijding van de termijn worden meegenomen in de strafmaat. Het niet reageren op verzoeken en het niet dan wel te laat verstrekken van stukken is volgens de officier van justitie ook geen reden om haar niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Aan de onderzoekswensen is uiteindelijk voldaan en de ontbrekende stukken zijn aan het dossier toegevoegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Overschrijding van de redelijke termijn, welke in onderhavige zaak onmiskenbaar aan de orde is, is op zichzelf volgens de Hoge Raad onvoldoende om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Naast overschrijding van de redelijke termijn is in deze zaak voorts relevant dat het voor verdachte [verdachte]van groot belang was dat zijn strafzaak zo spoedig mogelijk zou worden afgedaan vanwege zijn status als ongewenst vreemdeling. Om die reden heeft zijn raadsvrouw (veelvuldig) getracht om snel duidelijkheid te krijgen omtrent de afdoening van de strafzaak tegen haar cliënt. Het openbaar ministerie heeft hierop echter een en andermaal niet, dan wel uiteindelijk in een naar het oordeel van de rechtbank veel te laat stadium, actie ondernomen. Er waren daarenboven twee terechtzittingen nodig om het dossier, dat in eerste instantie te laat aan de verdediging was verstrekt, te completeren en uiteindelijk zijn er zelfs voor de terechtzitting van vandaag nog stukken toegevoegd die al veel eerder beschikbaar waren en aan het dossier toegevoegd hadden moeten worden. Omtrent het bestaan van deze stukken zijn bovendien van de zijde van het openbaar ministerie op een vorige terechtzitting onjuiste mededelingen gedaan, waarvan pas ter terechtzitting van vandaag is gebleken.
Uit het samenstel van voorgaande constateringen concludeert de rechtbank dat er in dit geval sprake is van zodanige schending van de belangen van verdachte dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vervolging moet worden verklaard.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. drs. H. Vegter en
mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.