ECLI:NL:RBMNE:2014:3611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3042
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim in projectmanagement

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die werkzaam was op de afdeling vastgoed van de gemeente Utrecht. Tijdens zijn vakantie ontstond er een probleem in een project waar hij als projectleider aan werkte. De gemeente schakelde Hoffmann Bedrijfsrecherche in om een onderzoek te doen naar de integriteit van de ambtenaar. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek werd de ambtenaar strafontslag verleend wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek door Hoffmann met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd en dat de ambtenaar gehouden kan worden aan zijn verklaringen tijdens het onderzoek. De rechtbank concludeert dat de gedragingen van de ambtenaar, waaronder het niet transparant onderhouden van contacten met aannemers en het verstrekken van onjuiste informatie aan de werkgroep, zeer ernstig plichtsverzuim opleveren. De rechtbank acht het ontslag niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim, ondanks de langdurige staat van dienst van de ambtenaar. Het beroep van de ambtenaar tegen het ontslag wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/3042

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: F. Verschuren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: A. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf opgelegd van ontslag als bedoeld in artikel 16:3, eerste lid, onder h, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU), met onmiddellijke tenuitvoerlegging op grond van artikel 16:5 van de ARU.
Bij besluit van 18 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. In het kader van een project inzake het verhuurklaar maken van een aantal panden (welzijnspanden) in Utrecht is een werkgroep gevormd bestaande uit eiser, mevrouw [A] en de heer [B]. Eiser fungeerde bij dit project als feitelijk projectleider en inhoudelijk technisch deskundige. Als aannemer bij dit project is aannemersbedrijf [aannemersbedrijf 1] B.V. ([aannemersbedrijf 1]) ingeschakeld. Op 30 juli 2013 komt er een melding binnen dat de bij de verbouwing in één van de welzijnspanden ten onrechte een muur is gesloopt en komt hier een vraag over. Eiser is op dat moment op vakantie. Mevrouw [C], eisers leidinggevende, kan op de computer van eiser niets vinden om de vraag te kunnen beantwoorden. Bij constatering ter plaatste blijkt er iemand aan het werk te zijn die stelt in opdracht van onderaannemer [onderaannemer] te werken. Op 2 augustus 2013 vindt een gesprek plaats met de heer [D], directeur van aannemersbedrijf [aannemersbedrijf 2] B.V. ([aannemersbedrijf 2]), omdat verweerder ervan uitgaat dat [aannemersbedrijf 2] bij de werkzaamheden betrokken is. Naar aanleiding van dit gesprek over de opdracht van de welzijnspanden, ontstaan er twijfels over de integriteit van eiser. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 6 augustus 2013 besloten Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (Hoffmann) in te schakelen voor het doen van een onderzoek. Op 26 augustus 2013, eisers eerste werkdag na zijn vakantie, heeft eiser een gesprek gehad met de heer [E] en mevrouw [C] en is hem meegedeeld dat is besloten hem gedurende het onderzoek buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging te verlenen. Hoffmann heeft op 14 november 2013 zijn rapport uitgebracht. Naar aanleiding van de bevindingen uit dit rapport heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven in het procesverloop van deze uitspraak.
2.
Aan het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim heeft verweerder - samengevat- de volgende gedragingen ten grondslag gelegd.
Eiser heeft op niet-transparante wijze contact gezocht dan wel onderhouden met [aannemersbedrijf 1]. Dit heeft geleid tot opdrachtverstrekking aan en bevoordeling van [aannemersbedrijf 1].
Eiser heeft offertes, contractafspraken, facturen en projectinformatie van andere bedrijven doorgestuurd aan [aannemersbedrijf 1], met als gevolg dat [aannemersbedrijf 1] in de gelegenheid is gesteld een gunstige aanbieding te doen. Eiser heeft de bedrijfsinformatie doorgestuurd vanaf zijn werkmail en heeft hiermee de indruk gewekt dat hij namens de gemeente handelde en heeft hierdoor de goede naam van de gemeente ernstige schade toegebracht.
Eiser heeft onjuiste informatie verstrekt aan de werkgroep en hij heeft de leden van de werkgroep op het verkeerde been gezet.
Eiser heeft niet de beste aanbieding geregeld voor verweerder nu hij over informatie beschikte waaruit hij had moeten concluderen dat aannemer [aannemersbedrijf 2] goedkoper zou zijn dan [aannemersbedrijf 1].
Eiser heeft zich bemoeid met de selectie van onderaannemers, bij aannemers met wie hij uit hoofde van zijn functie contact had. Verweerder wijst er in dit kader op dat eiser [aannemersbedrijf 2] heeft gevraagd of hij werkzaamheden had voor [onderaannemer] en dat hij de heer [F], mede-eigenaar van [onderaannemer], heeft aangeraden contact op te nemen met [aannemersbedrijf 1] om te vragen naar werk, in de periode dat de aanbesteding van de welzijnspanden speelde.
Eiser heeft voorts bij [aannemersbedrijf 2] informatie gevraagd over zijn privé-zolder en geïnformeerd naar het bestellen van een laptop.
Eiser heeft diverse malen niet naar waarheid verklaard tijdens het onderzoek van Hoffmann en heeft hierdoor niet open en volledig meegewerkt aan het onderzoek.
3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraken van 30 augustus 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD5050 en van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755) is het voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, noodzakelijk dat het bestuursorgaan op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging heeft verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan.
4.
De rechtbank stelt vast dat het besluit is gebaseerd op de bevindingen uit het onderzoek van Hoffmann. Hoffmann heeft zijn onderzoek gebaseerd op digitaal onderzoek, informatief onderzoek, het bestuderen van relevante documentatie en het interviewen van medewerkers
of informanten. Ook is eiser gehoord door Hoffmann. Hoffmann heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 14 november 2013.
5.
Eiser heeft - kort samengevat - gesteld dat hij niet gehouden kan worden aan de verklaringen die hij tijdens het gesprek op 25 september 2013 heeft afgelegd bij Hoffmann. Immers, hij heeft eerst weken in onzekerheid verkeerd en hij werd vervolgens zes uur lang verhoord op een intimiderende wijze. Dit is zeer onzorgvuldig.
6.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Uit het verslag van het gehoor blijkt niet van aanwijzingen dat eiser onder druk is gezet dan wel dat hij is geïntimideerd. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser niet onzorgvuldig lang in onzekerheid is gelaten. Verweerder heeft op 2 augustus 2013 een melding binnengekregen. Aangezien eiser op vakantie was en er ernstige twijfels waren ontstaan aan zijn integriteit, is op 5 augustus besloten om Hoffmann in te schakelen voor onderzoek. Hoffmann heeft tussen 22 augustus en 19 september onderzoeksmateriaal uit verschillende bronnen verzameld en bestudeerd. De rechtbank is van oordeel dat dit vooronderzoek nodig was, alvorens eiser te kunnen horen. Verweerder is gehouden om in het kader van plichtsverzuim een zorgvuldig onderzoek te doen en is vrij om te kiezen op welke wijze hij dit doet dan wel laat doen. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het onderzoek van Hoffmann niet met de vereiste zorgvuldigheid en objectiviteit is uitgevoerd. In dit kader wordt opgemerkt dat eiser tegen het besluit van verweerder van 26 augustus 2013 om hem buitengewoon verlof te verlenen met behoud van bezoldiging, geen bezwaar heeft gemaakt of naar aanleiding daarvan een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. In het kader van een dergelijk bezwaar en/of verzoek had eiser zijn bedenkingen tegen het onderzoek en de voortgang daarvan kenbaar kunnen maken. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser gehouden kan worden aan de verklaringen die hij heeft afgelegd tijdens het gesprek op 25 september 2013. Eisers stelling ter zitting dat het verslag niet weergeeft wat hij heeft gezegd kan evenmin slagen. De rechtbank stelt vast dat eiser het gesprekverslag met Hoffmann op elke pagina heeft geparafeerd en dat hij de verklaring op de laatste pagina heeft ondertekend. De omstandigheid dat eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, de verklaring zonder te lezen heeft getekend komt voor zijn rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of op basis van het onderzoek van Hoffmann genoegzaam is gebleken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De rechtbank stelt in dit kader allereerst vast dat eiser de in rechtsoverweging 2 onder a, b en f genoemde gedragingen en verwijten niet heeft betwist. Voor zover eiser hierover in beroep heeft gesteld dat de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat eiser hiermee de desbetreffende standpunten van verweerder in het bestreden besluit niet gemotiveerd heeft betwist. De enkele verwijzing naar de gronden van bezwaar biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op die standpunten heeft mogen stellen.
8.
Over de gedraging onder e heeft eiser gesteld dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van onderaannemers bij het project. Het was aan [aannemersbedrijf 1] om te beslissen of hij overging tot het inhuren van onderaannemers, eiser is hier niet voor verantwoordelijk. Als iets misging bij het project door een onderaannemer, lag het op de weg van mevrouw [C] om contact op te nemen met [aannemersbedrijf 1], aldus eiser.
9.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze stelling miskent dat hij niet wordt aangesproken op het resultaat van het inhuren van [aannemersbedrijf 1], maar dat hem wordt verweten dat hij zich heeft bemoeid met de selectie van onderaannemers bij aannemers waarmee hij uit hoofde van zijn functie contact had. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiser de heer [F], mede-eigenaar van [onderaannemer] en een kennis van eiser uit de moskee, heeft aangeraden bij [aannemersbedrijf 2] en bij [aannemersbedrijf 1] en dat hij de heer [F] heeft getipt dat hij contact kon opnemen met [aannemersbedrijf 1]. Dit wordt door eiser niet betwist. Dat eiser [onderaannemer] heeft aangeraden bij [aannemersbedrijf 1] in de periode dat de aanbesteding van de welzijnspanden speelde, klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer nu de werkzaamheden aan het project voornamelijk zagen op bouwwerkzaamheden en [onderaannemer] voornamelijk kennis en kunde heeft op het gebied van gevelreiniging, terwijl de bouwtak van het bedrijf nog in oprichting was. Deze handelwijze van eiser ten aanzien van de heer [F] van [onderaannemer] heeft zelfs tot gevolg gehad dat deze meende eiser een gunst te moeten verlenen. Dit blijkt uit de sms van de heer [F] aan eiser van 25 juli 2013. Dat de heer [F] eiser uiteindelijk de gunst niet heeft verleend, maakt niet dat geen sprake is geweest van belangenverstrengeling. Verweerder heeft dan ook de gedraging onder e aan het besluit ten grondslag kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
10.
Voorts heeft eiser - kort samengevat - gesteld dat de gedragingen onder c en d hem niet kunnen worden tegengeworpen. Eiser stelt dat hij de werkgroep niet heeft misleid door het verstrekken van onjuiste informatie. Voorts stelt hij dat de gehele werkgroep verantwoordelijk is voor afwijking van het beleid met betrekking tot de aanbesteding van het werk aan de welzijnspanden.
11.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser onder meer heeft verweten dat hij de werkgroep per mail van 12 juni 2013 te kennen heeft gegeven dat [aannemersbedrijf 1] op de groslijst stond en dat hij hiermee de suggestie heeft gewekt dat [aannemersbedrijf 1] een goede keuze was als aannemer. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser aldus onjuiste informatie aan de werkgroep heeft verstrekt. Immers, los van de vraag of er een groslijst bestond, heeft eiser zelf op 25 september 2013 tegenover Hoffmann verklaard dat hij [aannemersbedrijf 1] niet van de groslijst heeft gehaald, maar dat hij de heer [G] heeft benaderd, toen hij erachter kwam dat hij bij [aannemersbedrijf 1] werkte. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor de werkgroep op het verkeerde been heeft gezet. Eisers stelling dat hij dit enkel deed om de beste aanbieding te krijgen voor de gemeente, is geen rechtvaardiging voor dit handelen. Voorts heeft verweerder eiser in dit kader terecht tegengeworpen dat hij ten onrechte in zijn communicatie met de werkgroep storingstarieven heeft gebruikt bij de vergelijking van de uurtarieven, waardoor [aannemersbedrijf 1] de goedkoopste leek. Deze tarieven waren, gelet op de verklaring van de heer [H], evident onjuist. De rechtbank volgt verweerder dan ook in zijn standpunt dat het niet geloofwaardig is dat eiser zich hierin vergist zou hebben. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser bewust de verkeerde tarieven heeft weergegeven om zo [aannemersbedrijf 1] te bevoordelen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de werkgroep door eiser op onjuiste wijze is geïnformeerd en hierdoor op het verkeerde been is gezet. Dat de werkgroep als geheel gezamenlijk verantwoordelijk is voor de gemaakte keuzes, doet niet af aan eisers eigen verantwoordelijkheid om de juiste gegevens te verstrekken. De leden van de werkgroep hebben vertrouwd op de juistheid van de door eiser verstrekte informatie en hebben hiernaar gehandeld. Verweerder heeft dit dan ook aan eiser kunnen tegenwerpen. Nu eiser voorts beschikte over informatie waaruit hij had kunnen afleiden dat [aannemersbedrijf 2] goedkopere tarieven hanteerde, hetgeen hij niet heeft betwist,
is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij niet de beste aanbieding heeft geregeld voor verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de eiser verweten gedragingen zeer ernstig plichtsverzuim opleveren.
13.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of het plichtsverzuim eiser ten volle kan worden toegerekend.
14.
Eiser heeft in dit kader gesteld dat verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen. Bij veel gemeenten kunnen externen alleen contact hebben met medewerkers van de gemeente via één mailadres en is het ambtenaren niet toegestaan vanuit hun eigen mailbox berichten naar buiten te sturen. Bij verweerder bestaat een dergelijke werkwijze niet. Daardoor kan in verband met een aantal van de verweten gedragingen de schuld voor het feit dat eiser via zijn mailadres bij de gemeente contact heeft gehad met derden, niet alleen bij hem worden gelegd, aldus eiser.
15.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling. Van iemand met de positie en de werkervaring van eiser mag verwacht worden dat hij zelf op integere wijze handelt. Hij had zich van de verweten gedragingen als hiervoor overwogen dan ook dienen te onthouden. Dit staat los van de omstandigheid dat er direct extern mailverkeer mogelijk was. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen.
16.
Eiser heeft geen overige gronden aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat zijn gedragingen hem niet of verminderd kunnen worden toegerekend. Er is voor de rechtbank, gelet hierop, geen aanleiding het plichtsverzuim niet toerekenbaar te achten zodat verweerder bevoegd was om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
17.
Verweerder heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om een straf op te leggen, gekozen voor de zwaarste sanctie van strafontslag. De rechtbank onderkent dat deze disciplinaire maatregel voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu eiser door deze maatregel zijn dienstbetrekking heeft verloren en daarmee zijn inkomen. De rechtbank acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard, de ernst en de terecht gestelde eisen aan betrouwbaarheid en integriteit, echter niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. De langdurige staat van dienst van eiser doet niet af aan de conclusie van verweerder dat eiser het in hem te stellen vertrouwen ernstig heeft geschonden en zo aan het eigen aanzien en aan dat van verweerder schade heeft toegebracht. Om die reden kan het belang van eiser om een minder zware disciplinaire straf te krijgen, niet doorslaggevend zijn en rechtvaardigen de verweten gedragingen, gezien de concrete omstandigheden, het gegeven strafontslag.
18.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. M.N. Noorman en mr. M. Stapels-Wolfrat, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.