ECLI:NL:RBMNE:2014:3435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
AWB-13_4058
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging noodopvang en procesbelang in verband met voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die geen Nederlandse nationaliteit heeft en in voorlopige hechtenis verkeert, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had in 2013 een beroep ingesteld tegen het besluit van de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen Utrecht (SNDVU) om zijn opvang en ondersteuning per 19 juni 2013 te beëindigen. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, waarop de eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 4 juli 2014 werd de situatie van de eiser besproken, die sinds de beëindiging van de opvang in voorlopige hechtenis zit.

De rechtbank overwoog dat de eiser belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, omdat hij duidelijkheid wilde over zijn recht op opvang. Echter, de rechtbank stelde vast dat de beëindiging van de opvang door de SNDVU niet in geschil was. De eiser had op dat moment onderdak en de rechtbank concludeerde dat het door de eiser beoogde resultaat, namelijk opvang, pas feitelijke betekenis kan hebben als hij niet langer in voorlopige hechtenis is. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang had, omdat het recht op opvang geen feitelijke betekenis had zolang hij in voorlopige hechtenis zat.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. V.E. van der Does, in aanwezigheid van griffier mr. D. de Vries. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/4058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: E. Bruinsma).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2013 (het primaire besluit) heeft de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen Utrecht (SNDVU) de opvang en ondersteuning van eiser per 19 juni 2013 beëindigd.
Bij besluit van 3 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Kruseman, als waarneemster van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser is niet in het bezit van de Nederlandse nationaliteit en heeft geen verblijfsvergunning. Eiser verblijft sinds 2011 in de noodopvang, welke met ingang van 19 juni 2013 is beëindigd omdat eiser zich niet aan de opvangovereenkomst en de daarbij geldende huisregels van de SNDVU heeft gehouden. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiser sinds juni 2013, kort nadat de opvang is beëindigd, in voorlopige hechtenis is genomen in het kader van een strafrechtelijke procedure, en thans nog steeds in voorlopige hechtenis zit.
2.
Tussen partijen is in geschil of verweerder het besluit van 18 juni 2013 van de SNDVU terecht niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangemerkt, en het bezwaar van eiser daartegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.
Voordat de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan komen, ziet de rechtbank zich gelet op het feit dat eiser in voorlopige hechtenis is geplaatst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser voldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
4.
Eiser voert aan belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling om duidelijkheid te krijgen over zijn recht op opvang. Eiser heeft hier belang bij omdat hij, gelet op de lange duur van de voorlopige hechtenis en het feit dat in september de zitting bij de strafrechter is gepland, verwacht op korte termijn vrij te komen. Eiser beoogt te bereiken dat er aansluitend op de tijd dat hij in voorlopige hechtenis of detentie zit in opvang wordt voorzien.
5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft. Wanneer eiser vrij komt is volgens verweerder een vooralsnog onzekere toekomstige gebeurtenis. Daarbij is niet duidelijk in welke gemeente eiser vervolgens eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor een voorziening in het (buiten wettelijk) kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Een nieuwe aanvraag op het moment dat eiser vrij is ligt daarom in de rede. Verder heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid dat er stappen gericht op terugkeer worden ondernomen door de Dienst Terugkeer en Vertrek, waaronder mogelijk detentie in het kader van het vreemdelingenrecht.
6.
Volgens vaste rechtspraak wordt voldoende procesbelang aangenomen als het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. Een voorbeeld is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1546).
7.
De rechtbank stelt voorop dat uit hetgeen door eiser is aangevoerd niet blijkt dat de beëindiging van de opvang door de SNDVU in geschil is. Het is eiser te doen om het recht op opvang in het algemeen. Eiser beoogt met zijn beroep opvang te verkrijgen aansluitend op de periode dat hij in voorlopige hechtenis en eventueel detentie zit.
Daargelaten de vraag of sprake is geweest van een besluit van verweerder en vervolgens daargelaten de vraag of eiser aanspraak kan maken op opvang in het kader van de Wmo in samenhang met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kan het door eiser beoogde resultaat, opvang, pas feitelijk betekenis hebben als eiser niet langer de vrijheid is ontnomen. Niet alleen omdat op dit moment een recht op opvang geen feitelijke betekenis kan hebben omdat eiser niet de vrijheid heeft daar vervolgens gebruik van te maken. Ook omdat een recht op opvang pas feitelijke betekenis kan hebben als eiser geen opvang heeft. De rechtbank stelt vast dat eiser nu onderdak heeft en daarom geen opvang op grond van de Wmo behoeft. Daarbij is niet bekend wanneer eiser vrij zal komen en of het dan verweerder is die verantwoordelijk is voor het beoordelen van het verzoek om maatschappelijke opvang van eiser.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het door eiser beoogde resultaat geen feitelijke betekenis kan hebben en eiser daarom geen procesbelang heeft. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2014.
(De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.