ECLI:NL:RBMNE:2014:3308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
16-712235-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepdrogerij met vrijspraak van witwassen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2014, stond de verdachte terecht voor het telen en in bezit hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, alsook voor het witwassen van een geldbedrag van € 15.800,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2011 in een pand te [plaats] opzettelijk ongeveer 9120 gram hennep heeft gedroogd. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,-. De verdediging betwistte de beschuldigingen, vooral met betrekking tot het witwassen, en voerde aan dat het geld op legale wijze was verkregen.

Tijdens de zitting op 1 juli 2014 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen van het geldbedrag, aangezien de verdachte aannemelijk had gemaakt dat het geld afkomstig was uit eigen, niet-belast werk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, maar achtte het eerste feit, het telen van hennep, wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds de eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige strafmaat, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/712235-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een hoeveelheid van 9.120 gram hennep heeft gedroogd of in elk geval aanwezig heeft gehad;
Feit 2: een geldbedrag van € 15.800,- heeft witgewassen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat het geld geen legale herkomst kan hebben. Bovendien heeft verdachte wisselend verklaard over de herkomst van dit geld en is zijn verklaring niet verifieerbaar en ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde. Over feit 2 heeft verdachte verklaard dat hij dit geldbedrag bij elkaar heeft gespaard met verschillende werkzaamheden. Verdachte heeft een lange tijd als portier gewerkt. Daarnaast deed hij ook wel eens stukadoorsklussen, waarvoor geen factuur werd opgemaakt. Beide inkomsten werden niet opgegeven aan de belastingdienst.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Op grond van hetgeen verdachte heeft verklaard over de herkomst van het in zijn huis aangetroffen geld in combinatie met de inhoud van het dossier, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk geworden dat het geldbedrag van € 15.800,- door hem bijeen is gespaard uit verschillende inkomsten en dat hij die niet heeft opgegeven aan de belastingdienst.
Aan de orde is de vraag in hoeverre er sprake van is dat het geldbedrag van € 15.800,- afkomstig is van enig misdrijf. De rechtbank constateert allereerst dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft verkregen doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen ‘afkomstig (…) van enig misdrijf’ in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Hoge Raad 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774). Aangenomen kan worden dat hoogst waarschijnlijk niet het gehele geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is doordat verdachte geen belasting heeft betaald over het door hem verdiende bedrag. Slechts het gedeelte van dat bedrag waarover verdachte de beschikking heeft doordat hij de belasting heeft ontdoken, kan daar onder vallen. Van dat gedeelte van het geldbedrag kan vervolgens worden vastgesteld dat het van eigen misdrijf afkomstig is. Voor het overige gedeelte van het geldbedrag, te weten het gedeelte dat verdachte in geen geval zou hebben moeten afdragen aan de belastingdienst, geldt dat verdachte dit op legale wijze heeft verkregen zodat dat gedeelte in ieder geval niet is witgewassen. Het is in verband met de vraag of sprake is van witwassen niet relevant welk gedeelte van die € 15.800,- afkomstig is uit eigen misdrijf doordat dit bedrag niet aan de Belastingdienst is afgedragen. Reden is dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van het totale geldbedrag. Gelet op vaste jurisprudentie kan het enkele voorhanden hebben van een geldbedrag, wanneer het gaat om een eigen misdrijf, immers niet als witwassen worden aangemerkt. Zodoende geldt voor het totale geldbedrag van € 15.800,-, zowel linksom als rechtsom, dat dit niet als witwassen kan worden aangemerkt. Dat het geldbedrag is aangetroffen in het huis van verdachte in een hocker/poef, brengt niet mee dat verdachte de criminele herkomst van dit geldbedrag heeft getracht te verbergen of te verhullen, zodat ook om die reden geen sprake is van witwassen.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Het bewijs ten aanzien van feit 1
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [A] en [B], brigadiers van Politie Utrecht, d.d. 24 januari 2012; [2]
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [A], brigadier van Politie Utrecht, d.d. 9 december 2011; [3]
 het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], d.d. 10 december 2011. [4]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 08 december 2011 te [plaats], gemeente [plaats], opzettelijk heeft bewerkt (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van in totaal ongeveer 9120 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft betoogd dat de eis van de officier van justitie veel te hoog is en voor een groot deel is gebaseerd op het witwassen, wat niet kan worden bewezen. Daarnaast heeft verdachte aangevoerd dat het gaat om een oud feit en dat hij in de tussenliggende tijd veel nadeel heeft ondervonden van het feit dat hij een hennepdrogerij heeft gehad.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet door in zijn woning ruim 9 kilo hennep te laten drogen. Door zo een grote hoeveelheid hennep te drogen heeft verdachte willens en wetens de regelgeving met betrekking tot softdrugs overtreden. De regulering van het telen, verwerken, vertrekken, voorhanden hebben etc. van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - beoogt de risico's voor de gezondheid van onder meer jonge gebruikers te beperken. Verdachte heeft gedreven door financieel gewin dat ondermijnd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Deze veroordeling dateert echter uit 2003. Sindsdien is dus meer dan tien jaar verstreken.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat voor het door verdachte gepleegde feit in beginsel een gevangenisstraf passend en geboden is. Gelet echter op de omstandigheden van het geval - zoals de omstandigheid dat het gaat om een korte periode van hooguit enkele weken - en de omstandigheid dat het gepleegde feit ruim tweeënhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank deze gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen. De duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf is drie maanden met een proeftijd van twee jaar, in de hoop dat dit verdachte ervan zal weerhouden de komende tijd opnieuw strafbare feiten te plegen.
Mede gelet op de motivatie die verdachte heeft gedreven tot het begaan van het bewezen verklaarde feit, te weten het verruimen van zijn financiële mogelijkheden, acht de rechtbank het passend om aan verdachte daarnaast een geldboete op te leggen van € 10.000,-. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Het beslag

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 15.800,- verbeurd te verklaren, aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit met behulp van dit geldbedrag heeft gepleegd. Met betrekking tot de in beslag genomen Audi heeft de officier van justitie opgemerkt dat hiervoor een zekerheidstelling is betaald van € 9.000,-. De officier van justitie heeft gevorderd dit bedrag terug te geven aan de rechthebbende.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft betoogd dat het in beslag genomen geld door hem eerlijk is verdiend en er geen reden is dit geld verbeurd te verklaren. Daarnaast heeft verdachte opgemerkt dat de zekerheidstelling van de in beslag genomen Audi door zijn vader is betaald.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De voorwerpen, genoemd op de aangehechte beslaglijst, zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven.
De rechtbank constateert dat op beide voorwerpen conservatoir beslag rust op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal op dit beslag derhalve geen beslissing nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur 3 (drie) maanden;
- beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelt verdachte voorts tot
een geldboete van € 10.000,- (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 dagen.
Beslag
- verstaat dat op de voorwerpen zoals genoemd op de aangehechte beslaglijst, conservatoir beslag, ex artikel 94a Wetboek van Strafvordering, is gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2014.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 december 2011 te [plaats], gemeente [plaats],
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 9120 gram hennep, althans een grote
hoeveelheid hennep en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 08 december 2011, te [plaats], gemeente [plaats], althans
in Nederland,
van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 15.800,- euro, althans enig
geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verbergt en/of verhult, dan wel verbergt
en/of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag
van 15.800,- euro, althans enig geldbedrag, is of het voorhanden heeft,
en/of
een voorwerp, te weten een geldbedrag van 15.800,- euro, althans enig
geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag
van 15.800 euro, althans enig geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, danwel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit geld -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420quater Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal (Einddossier onderzoek 09Drooghok), nummer 2011279953, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 270). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 17 tot en met 21.
3.Pagina 53 en 54.
4.Pagina 199 tot en met 201.