In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2014, stond de verdachte terecht voor het telen en in bezit hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, alsook voor het witwassen van een geldbedrag van € 15.800,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2011 in een pand te [plaats] opzettelijk ongeveer 9120 gram hennep heeft gedroogd. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 10.000,-. De verdediging betwistte de beschuldigingen, vooral met betrekking tot het witwassen, en voerde aan dat het geld op legale wijze was verkregen.
Tijdens de zitting op 1 juli 2014 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen van het geldbedrag, aangezien de verdachte aannemelijk had gemaakt dat het geld afkomstig was uit eigen, niet-belast werk. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, maar achtte het eerste feit, het telen van hennep, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds de eerdere veroordeling voor een soortgelijk feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige strafmaat, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte.