ECLI:NL:RBMNE:2014:3088

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_4948
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van woningtype en individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van hulp bij het huishouden aan eiseres, die diverse medische klachten heeft. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, had aan eiseres zes uur hulp bij het huishouden per week toegekend, gebaseerd op de beleidsregels Wmo. Eiseres was het niet eens met deze toekenning en stelde dat zij recht had op meer uren hulp, met name voor zwaar huishoudelijk werk en het doen van boodschappen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onderscheid maakt tussen een appartement en een eengezinswoning bij de toekenning van hulp bij het huishouden. Dit onderscheid is gebaseerd op de aanname dat het schoonmaken van een ongelijkvloerse woning minder efficiënt is en daardoor meer tijd kost. De rechtbank oordeelde dat dit beleid niet kennelijk onredelijk is en dat verweerder binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft. De rechtbank heeft ook de medische adviezen van Van Brederode BV in overweging genomen, waaruit bleek dat eiseres adequaat werd gecompenseerd voor haar hulpbehoefte.

De rechtbank concludeerde dat de toekenning van zes uur per week voor hulp bij het huishouden door verweerder rechtmatig was en dat er geen noodzaak was voor extra uren, noch voor het doen van boodschappen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beslissing van verweerder werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van beleidsregels en de rol van medische adviezen in de beoordeling van hulp bij het huishouden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/4948

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: E.J.W. Bruinsma).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden toegekend voor zes uur per week, voor de periode van 10 maart 2013 tot en met 31 december 2014.
Bij besluit van 21 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 16 december 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te geven. Verweerder heeft dit bij brief van 22 januari 2014 gedaan. Eiseres heeft bij brief van 17 februari 2014 hierop gereageerd.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek heden, vóór het doen van deze uitspraak gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres heeft diverse medische stoornissen en klachten, zoals reumatologische aandoeningen, verminderde longcapaciteit, allergie, chronische pijnklachten van het bewegingsapparaat en incontinentie voor urine.
Aan eiseres is bij besluit van 29 april 2008 hulp bij het huishouden toegekend in klasse 3 (4 tot en met 6,9 uur per week) over een periode tot en met 9 maart 2013.
Omdat deze indicatie verliep heeft eiseres op 26 februari 2013 een aanvraag ingediend om verlenging van de indicatie. Op dezelfde dag heeft een intakegesprek plaatsgevonden waarvan op 28 februari 2013 een gespreksverslag is opgesteld. Verweerder heeft op 1 maart 2013 het primaire besluit genomen en aan eiseres zes uur per week hulp in het huishouden toegekend voor licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk en wasverzorging.
2.
Verweerder heeft tijdens de bezwaarprocedure medisch advies gevraagd aan Van Brederode BV. Op 1 juli 2013 is door de heer P.F.J. Donderwinkel, arts bij Van Brederode, een ‘Second opinion Wmo’ uitgebracht (hierna: het medisch advies). Bij de totstandkoming van dit medisch advies zijn (medische) gegevens betrokken en heeft op 27 juni 2013 een huisbezoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van de reactie van eiseres op dit medisch advies heeft verweerder de arts nog enkele vragen voorgelegd. Dit heeft geleid tot een aangevuld medisch advies, eveneens gedateerd 1 juli 2013, waarbij de arts zijn eerder advies nader heeft gemotiveerd.
Uit dit aangevuld medisch advies van 1 juli 2013 blijkt voor zover van belang, dat de noodzaak bestaat om eiseres te compenseren voor hulp in het huishouden zoals omschreven in de tabel, opgenomen in het medisch advies. Concluderend komt de arts tot een totaal aantal te indiceren uren voor hulp bij het huishouden van 5 uur en 45 minuten en eventueel 1 uur voor het doen van boodschappen. De arts licht in het medisch advies toe dat de ervaren toename van beperkingen geen noodzaak geeft tot uitbreiding van de indicatie, aangezien eiseres reeds adequaat wordt gecompenseerd. Overname van meer dan genoemde taken is gecontraïndiceerd wegens anti-revaliderende werking. Bij reumatologische en longaandoeningen is het van groot belang om voldoende lichaamsbeweging te houden. De arts stelt verder vast dat eiseres medisch fitness heeft voor behoud van conditie en mobiliteit. Het verrichten van minieme huishoudelijk taken kunnen dit bewegingsschema ondersteunen.
3.
In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat in het verleden de indicaties waren gebaseerd op klassen, maar dat de indicaties thans zijn gebaseerd op uren. Verder heeft verweerder, onder verwijzing naar het medisch advies, de toekenning van zes uur hulp bij het huishouden gehandhaafd, waarbij de 5,45 uur is afgerond naar zes uur omdat niet wordt geïndiceerd in kwartieren.
Verweerder heeft bij vaststelling van de omvang van de hulp bij het huishouden de woning van eiseres aangemerkt als een appartement als bedoeld in de door hem gehanteerde beleidsregels.
Aan eiseres is op grond van de gehanteerde normtijden één uur hulp toegekend voor lichte werkzaamheden, anderhalf uur voor zware werkzaamheden en één uur voor wasverzorging.
Daarbij is op grond van specifiek op eiseres betrekking hebbende individuele omstandigheden extra tijd toegekend, te weten één uur extra voor lichte werkzaamheden vanwege longproblemen en beperkte arm/hand functie, één uur extra voor zwaar huishoudelijk werk vanwege longproblemen/huisstofmijtallergie en een half uur extra voor de wasverzorging vanwege incontinentie.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat geen noodzaak bestaat om hulp voor het doen van boodschappen te indiceren.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder tot toekenning van meer uren hulp bij het huishouden had moeten komen. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat het haar nog gaat om 90 minuten per week extra voor hulp bij het zware werk en 60 minuten voor het doen van boodschappen. Ter motivering van deze beroepsgrond heeft eiseres als meest verstrekkende grond aangevoerd dat het beleid van verweerder waarbij voor het toekennen van hulp bij het huishouden onderscheid wordt gemaakt tussen een appartement en een eengezinswoning mank gaat en onredelijk is.
Subsidiair stelt eiseres dat haar woning voor de toekenning van het aantal uren huishoudelijke hulp gelijk moet worden gesteld met een eengezinswoning en niet met een appartement.
Meer subsidiair stelt eiseres dat verweerder gezien haar situatie van het beleid had moeten afwijken.
5.
Gelet op het verhandelde ter zitting beperkt de rechtbank zich tot de beoordeling van de geschilpunten of verweerder terecht tweeëneenhalf uur per week heeft gerekend voor hulp voor zwaar huishoudelijk werk en of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen noodzaak bestaat om hulp voor het doen van boodschappen te indiceren alsook de vraag of het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
6.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van de Wmo is bepaald, voor zover hier van belang, dat het college ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ter uitvoering van de in de Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2013 (Verordening) neergelegde bevoegdheid om voorzieningen te verstrekken heeft verweerder beleidsregels vastgesteld en neergelegd in de Beleidsregels Wmo voorzieningen 2013 van de gemeente Utrecht (beleidsregels Wmo).
In de beleidsregels Wmo staat in hoofdstuk 3 onder resultaat 1 ‘een schoon en leefbaar huis hebben’ voor zover van belang, het volgende:
‘Het schoonhouden van de woning blijft beperkt tot de ruimtes die in gebruik zijn en horen tot het niveau van de sociale woningbouw. Dit betekent ondermeer dat de grootte van de woning niet per definitie van invloed is op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin hoort niet bij dit resultaat en hoeft dus niet te worden gecompenseerd. Op grond van persoonlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
(…)

Afwegingskader

Het gaat om alle activiteiten die nodig zijn om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.”
Verder staat in de beleidsregels Wmo, hoofdstuk 3, onder het kopje ‘Werkzaamheden HBH 1’ het volgende opgenomen:
 Licht poetswerk (resultaat 1)
Hieronder wordt verstaan afwassen (als er geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), hand
en spandiensten, opruimen, stof afnemen en bedden opmaken. Het aantal uren hulp is
afhankelijk van persoonsgebonden problematiek, het aantal kinderen en de leeftijd van de
kinderen in het gezin, de aanwezigheid van huisdieren, bestaan van allergieën, ernstige
beperkingen en het aantal kamers dat in gebruik is.
 Huishoudelijke werkzaamheden (resultaat 1)
Hieronder wordt verstaan stofzuigen, schrobben en dweilen van sanitair en keuken, bedden
opmaken en verschonen en opruimen huishoudelijk afval. Het aantal uren hulp wordt bepaald
door de grootte van de woning, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen,
vervuilingsgraad en COPD problematiek
In de bij de beleidsregels Wmo horende bijlage 1 ‘Tabel normering huishoudelijke taken’ (normtijdentabel) wordt bij de vaststelling van de norm per week bij licht en zwaar huishoudelijk werk een onderscheid gemaakt tussen een appartement en een eengezinswoning. De eerste twee rijen van deze tabel zijn als volgt:
ActiviteitHBH1
Taken
Norm per week
Factoren meer/minder¹
Licht poetswerk in huis
Afwassen (handafwas of afwasmachine in- en uitruimen); Hand- en spandiensten;
Opruimen;
Stof afnemen/ragen;
Bedden opmaken.
Appartement 60 min
Eengezinswoning 90 min
PG problematiek; Communicatieproblemen;
Aantal kinderen onder de 12; Allergie voor huisstofmijt; COPD in gesaneerde woning; Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.
Zwaar huishoudelijk werk
Stofzuigen; schrobben; dweilen soppen sanitair en keuken; Bedden opmaken/verschonen; Opruimen huishoudelijk afval.
Appartement 90 min. Eengezinswoning 180 min.
Woningen met hoge bezettingsgraad;
Ernstige vervuilingsgraad; COPD problematiek; Aanwezigheid van jonge kinderen. Verzorgen van huisdieren valt onder eigen verantwoordelijkheid en telt dus niet mee.
¹ Het totaal van de meer/minder factoren per activiteit leidt maximaal tot een verdubbeling of halvering van de norm.
7.
Verweerder heeft in een brief van 22 januari 2014 aan de hand van vragen die de rechtbank heeft gesteld naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, een nadere toelichting gegeven op de beleidsregels Wmo. Hierin heeft verweerder, voor zover van belang en samengevat, toegelicht dat bij het onderscheid tussen een appartement en eengezinswoning, geen concrete maatvoering wordt gehanteerd. Met het onderscheid in de beleidsregels tussen een eengezinswoning en appartement is bedoeld: het onderscheid tussen een gelijkvloerse en een ongelijkvloerse woning. Daarbij is de aanname dat het schoonmaken van een ongelijkvloerse woning minder efficiënt is en daardoor relatief meer tijd kost. Verweerder acht het om die reden gerechtvaardigd om voor een ongelijkvloerse woning extra tijd toe te kennen. Wat betreft het niveau van de sociale woningbouw stelt verweerder dat dit in de Verordening noch in de beleidsregels Wmo nader gedefinieerd is. Met de term ‘het niveau van de sociale woningbouw’ is bedoeld aan te geven dat de compensatieplicht rond hulp bij het huishouden zich beperkt tot het algemeen aanvaard niveau qua woonoppervlak en gebruiksruimten.
8.
Gelet op wat hiervoor onder 6. en 7. staat, voert verweerder het beleid dat voor de vaststelling van de omvang van de verstrekking hulp bij het huishouden allereerst het woningtype van belang is, waarbij verweerder een onderscheid maakt tussen een appartement (een gelijkvloerse woning) en een eengezinswoning (een ongelijkvloerse wonging). Verweerder gaat hierbij uit van de aanname dat het schoonmaken van een ongelijkvloerse woning minder efficiënt is en daardoor relatief meer tijd kost. Gelet op de beleidsregels Wmo en verweerders toelichting in de brief van 22 januari 2014 begrijpt de rechtbank de beleidsregels voorts zo dat verweerder bij het onderscheid tussen een appartement en eengezinswoning geen concrete maatvoering hanteert maar dat de grootte van een woning relevant is, in die zin dat voor het vaststellen van de omvang van de compensatieplicht wordt aangesloten bij het algemeen aanvaard niveau qua woonoppervlak en dat bij de indicatie hulp bij het huishouden wordt gekeken naar de ruimtes die in gebruik zijn. Daarnaast kunnen individuele factoren leiden tot het toekennen van meer of minder uren hulp bij het huishouden, zoals persoonsgebonden problematiek, het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de aanwezigheid van huisdieren, allergieën, ernstige beperkingen, vervuilingsgraad en COPD problematiek.
De rechtbank is van oordeel dat dit beleid blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Dit beleid is ook anderszins niet onjuist of kennelijk onredelijk te achten. De rechtbank acht het daarbij, anders dan eiseres heeft gesteld, niet onredelijk dat met het in de beleidsregels gemaakte onderscheid tussen een eengezinswoning en een appartement is bedoeld onderscheid te maken tussen een gelijkvloerse woning en een ongelijkvloerse woning. Naar het oordeel van de rechtbank sluit verweerder hiermee aan bij wat in het algemeen spraakgebruik over het algemeen wordt opgevat als appartement of eengezinswoning.
De rechtbank onderschrijft niet de stelling van eiseres dat het beleid de redelijkheidstoets niet kan doorstaan omdat verweerder tot een ander afwegingskader is gekomen dan het Protocol indicatiestelling huishoudelijke verzorging van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005 (CIZ-protocol) en de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van januari 2011 van de MO-zaak (MO-richtlijn), met name bij het indiceren van hulp bij het zware werk. Verweerder heeft ter zitting immers toegelicht dat het protocol wel als uitgangspunt is genomen bij de opstelling van het beleid maar niet één op een is overgenomen. Evenmin was verweerder gehouden om in zijn beleid hetzelfde afwegingskader te hanteren als neergelegd in de MO-richtlijn. Deze richtlijn is als een handreiking aan gemeenten verstrekt en kan gebruikt worden bij het opstellen van het beleid. Bij de toepassing van het beleid blijven echter de specifieke afwegingspunten en het beleid van de individuele gemeenten leidend, zoals ook is vermeld in de MO-richtlijn.
9.
Voornoemde marginale beleidstoetsing door de rechter laat echter onverlet dat elk individueel besluit de volle toets die voortvloeit uit de vaste jurisprudentie inzake de in artikel 4 Wmo neergelegde compensatieplichtmoet moet kunnen doorstaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de toekenning van zes uur per week voor hulp bij het huishouden op de wijze zoals verweerder dat heeft gedaan als weergegeven onder 3. heeft voldaan aan zijn compensatieplicht. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
10.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op wat hiervoor onder 8. is overwogen, bij de toepassing van zijn beleid de gelijkvloerse benedenwoning van eiseres heeft kunnen aanmerken als een appartement. In de grootte van de woning, volgens de berekening van eiseres zo’n 73,18 m², dan wel het aantal kamers, heeft verweerder, anders dan eiseres heeft betoogd, geen aanleiding hoeven zien om de woning voor de toepassing van het beleid gelijk te stellen met een eengezinswoning. Verweerder heeft bij de vaststelling van de indicatie daarom terecht de bij een appartement horende normtijden als uitgangspunt genomen en op grond daarvan anderhalf uur gerekend voor zwaar huishoudelijk werk.
Op grond van specifiek op eiseres betrekking hebbende individuele omstandigheden als blijkt uit het medisch advies heeft verweerder bovenop de normtijden één uur extra voor hulp bij zwaar huishoudelijk werk geïndiceerd.
In wat eiseres heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om meer uren toe te kennen voor zwaar huishoudelijk werk dan de reeds in totaal geïndiceerde tweeëneenhalf uur, dan wel anderszins in positieve zin af te wijken van de normtijden. Verweerder heeft zich bij het afgeven van de indicatie gebaseerd op het medisch advies wat moet worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Als een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De rechtbank overweegt dat het medisch advies er blijkt van geeft dat bij de totstandkoming ervan de stoornissen en beperkingen van eiseres in relatie tot alle elementen van huishoudelijke verzorging zijn beoordeeld. Eiseres heeft haar stelling dat verweerder extra tijd had moeten indiceren voor zwaar huishoudelijk werk niet met medisch geobjectiveerde stukken onderbouwd. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat een contra-expertise niet nodig is omdat zij het eens is met het medisch advies. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat in het medisch advies door de arts gemotiveerd is gesteld dat voor de zware werkzaamheden voor het extra stofvrij maken van de woning wegens huisstofmijtallergie 45 minuten extra zwaar werk nodig is, maar dat een volledige verdubbeling van de indicatie voor het zware werk niet nodig is omdat er geen noodzaak is voor het extra reinigen van ramen, sanitair en keuken. In het medisch advies zijn geen aanknopingspunten te vinden dat de grootte van de woning aanleiding zou moeten zijn tot meer uren hulp bij het zware werk, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat in het kader van de totstandkoming van het medisch advies een huisbezoek is afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door tussenkomst van de arts, voldoende onderzoek gedaan naar de medische en feitelijke situatie van eiseres.
11.
Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat op grond van het medisch advies één uur extra hulp toegekend had moeten worden in verband met overname van boodschappen.
12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hierover op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen medische noodzaak/indicatie is voor de overname van boodschappen in het kader van de Wmo, omdat eiseres gebruik kan maken van de boodschappenservice. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2205).
13.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn artikel 4, tweede lid, van de Wmo neergelegde compensatieplicht.
14.
De beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb, de rechtbank begrijpt artikel 7:12 van de Awb, omdat niet is aangegeven welke werkzaamheden eiseres nog wel zou kunnen verrichten waarvan de overname antirevaliderend is, faalt. Immers, verweerder het ter motivering en onderbouwing van het bestreden besluit verwezen naar de inhoud van het medisch advies, waarin de arts heeft aangegeven dat eiseres beperkt in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verzorgen; eiseres kan licht opruimwerk doen en zij kan niet-vochtig stof afnemen.
15.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.