ECLI:NL:RBMNE:2014:2957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
16-659123-13 en 16-652053-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en overtreding van de Opiumwet in Almere

Op 1 juli 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld en het overtreden van de Opiumwet. De zaak betreft een overval op een grillroom in Almere op 27 januari 2013, waarbij de verdachte samen met een mededader een kassalade heeft weggenomen. De overval werd gekenmerkt door geweld en bedreiging met een vuurwapen, dat op de medewerker van de grillroom was gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader de kassalade hebben gestolen, terwijl de medewerker werd bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als overtuigend beschouwd en heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bewezen geacht.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het aanwezig hebben van hennep. Tijdens een doorzoeking van zijn woning werd ongeveer 14 gram hennep aangetroffen, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte meer hennep in bezit had dan toegestaan volgens het gedoogbeleid. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact die de overval heeft gehad op de slachtoffers. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummers: 16/659123-13 en 16/652053-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres ].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden op 17 juni 2014 te Lelystad, waarbij de verdachte niet is verschenen. Ter terechtzitting is verschenen mr. R. Zwiers, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.E.M. van de Ven en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/659123-13
hij op of omstreeks 27 januari 2013 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassalade (met daarin een geldbedrag van ongeveer 500,- euro en/of een leeg parfumflesje), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of V.O.F. [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen, in ieder geval éénmaal,
- een vuurwapen, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, heeft gepakt en/of
- dat vuurwapen zichtbaar voor die [C] heeft vastgehouden en/of
- dat vuurwapen, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, op/in de richting van de romp, in ieder geval in de richting van het lichaam, van die [C] heeft gehouden en/of
- (vervolgens) dat vuurwapen, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, heeft doorgeladen, terwijl hij, verdachte, dat vuurwapen, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, gericht hield in de richting van de romp, in ieder geval in de richting van het lichaam, van die [C] en/of
- (daarbij/daarna) die [C] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Geld" en/of "Kassa" en/of "Meer geld" en/of "Nog meer geld, jouw zak" en/of "Telefoon", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zijn/hun gezicht en/of hoofd had(den) gecamoufleerd/bedekt door het dragen van (een) capuchon(s)/(bivak)muts(en) over/op het hoofd;
Parketnummer 16/652053-14
hij op of omstreeks 27 januari 2013 te Almere opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres ]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14 gram hennep en/of ongeveer 8 planten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 16/659123-13 en 16/652053-14 ten laste gelegde feiten als 1 en 2.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Feit 2
Door de raadsman is betoogd dat het openbaar ministerie niet tot strafvervolging van verdachte had mogen overgaan, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De bij verdachte aangetroffen hennep was immers afkomstig van 5 hennepplanten. Volgens een vervolgingsrichtlijn van het openbaar ministerie dient bij maximaal 5 planten sepot plaats te vinden.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verbalisanten op 27 januari 2013 in de woning van verdachte 1 zakje met 4,1 gram gedroogde plantendelen en 10 zakjes met in totaal
14 gram gedroogde plantendelen hebben aangetroffen.
Het gedoogbeleid waarnaar de raadsman verwijst, is neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet d.d. 2 november 2000 (Stcrt. 2000, 250), zoals gewijzigd bij de Aanwijzing Opiumwet van
6 februari 2002 (Stcrt. 2002, 46) en in de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs d.d. 2 november 2000 (Stcrt. 2000, 250). In het hoofdstuk "Opsporing en vervolging" van de Aanwijzing Opiumwet (hierna: de Aanwijzing) is in paragraaf 2 (titel: "Middelen vermeld op lijst II onderdeel b (hennepproducten), anders dan een hoeveelheid van minder dan 30 gram") onder meer vermeld:
2.2.1. Teelt van cannabis.
In verband met de inwerkingtreding van de wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt, behoort onderscheid te worden gemaakt tussen teelt en beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Voor de goede orde: onder teelt worden hier, behalve telen in de taalkundige zin van dit woord, ook verstaan de andere in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet genoemde handelingen. (...)
Ook bij telen is de hoeveelheid plantmateriaal van belang bij de afwegingen rond opsporing en vervolging. (...)
Prioriteit ligt bij de beroeps/bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps/bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
- de schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten; in ieder geval meer dan 5 (...)
Niet bedrijfsmatige teelt.
In geval van teelt van niet meer dan 5 planten wordt aangenomen dat sprake is van niet beroeps/bedrijfsmatige teelt. Er volgt dan bij ontdekking een politiesepot met afstand. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit.
De Aanwijzing vermeldt in dit verband in de inleiding dat de situatie waarbij 5 planten of minder worden aangetroffen en waarbij aldus geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen, gelijk wordt behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
In paragraaf 4 van het hoofdstuk Opsporing en vervolging van de Aanwijzing is als algemeen uitgangspunt ten aanzien van de middelen vermeld op lijst II onderdeel b (hennepproducten) verwoord:
De grens van wat gedoogd wordt ten aanzien van de verkoop van hennepproducten door coffeeshops is gesteld op 5 gram. Het ligt in de rede in beginsel eenzelfde grens te hanteren ten aanzien van het bezit van hennepproducten. Tot en met 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, wordt derhalve politiesepot toegepast. Bij hoeveelheden tussen de 5 en de 30 gram volgt bij ontdekking een strafrechtelijke reactie maar geen gerichte opsporing en bij hoeveelheden vanaf 30 gram volgt gerichte opsporing.
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat men maximaal 5 gram hennep in bezit mag hebben, al dan niet geoogst van de eigen planten. In de woning van verdachte is in totaal 18,1 gram hennep aangetroffen, aanmerkelijk meer dan de toegestane 5 gram.
De conclusie is dan ook dat verdachte meer hennep in bezit had dan op grond van de Aanwijzing wordt gedoogd. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Overig
De rechtbank stelt voorts vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, nu wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is die bij de overval betrokken is geweest, ontbreekt.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat met terughoudendheid kennis moet worden genomen van het vermoeden dat verdachte die dag een zelfde kleur shirt heeft gedragen als door de aangever aangeduide persoon dader 1. De kans is groot dat de kleur van het shirt van dader 1 niet goed door aangever is waargenomen. Dit is te wijten aan het zogenaamde weapon focus-effect. Daarnaast is de interpretatie van een kleur erg persoonsgebonden.
De omstandigheid dat er twee vingerafdrukken van de rechterhand van verdachte zijn aangetroffen op de bij de overval weggenomen kassalade, zegt niets over enige betrokkenheid van verdachte bij de overval. Zijn vingerafdrukken zijn waarschijnlijk op de kassalade terecht gekomen op het moment dat hij de groene boodschappentas met daarin de kassalade in zijn woning wilde verplaatsen waarbij hij onbewust de kassalade heeft aangeraakt.
Het aangetroffen muntgeld in zijn woning was bestemd voor de aanschaf van een nieuwe voorband. Ook is het vrij gebruikelijk dat er kleingeld in een woning aanwezig is.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 1 [1]
In het dossier bevindt zich een aangifte van [C]. Hij verklaarde bij de politie onder meer het volgende:
Ik ben werkzaam bij [naam] in de functie van bedrijfsmedewerker. (..) Het pand is gelegen aan een plein, genaamd [adres ]. (..) Op zondag 27 januari 2013 omstreeks 01:40 uur, bevond ik mij, gekleed in voornoemde kleding, in het kookgedeelte achterin de zaak. (..) Ik hoorde dat de voordeur open ging. (..) Ik zag een persoon, vanaf nu genoemd dader 1, degene was die deze voordeur opende. (..) Ik zag dat dader 1 was gekleed in een grijskleurige tot zwarte lange stoffen jas met capuchon. (..) Ik zag dat dader 1 een capuchon van zijn jas en een dondergroene bivakmuts over zijn hoofd droeg. Deze bivakmuts bedekte vrijwel zijn hele gezicht. (..) Ik zag dat dader 1 onder deze jas een donker roodkleurig tot auberginekleurig shirt droeg. (..) Ik zag dat dader 1, uit het niets, een voorwerp te voorschijn pakte met zijn rechterhand, vanuit de linkervoorzijde van zijn broeksband. (..)
Ik zag meteen dat dit voorwerp een op een vuurwapen gelijkend voorwerp was. (..) Ik zag dat het een geheel licht zilverkleurig, niet glimmend, vuurwapen gelijkend voorwerp betrof. Ik zag dat het vuurwapen gelijkende voorwerp best lang was. Ik vermoed dat het ongeveer twintig centimeter lang was over de gehele loop gezien. (..) Ik zag dat dader 1, dit vuurwapen gelijkende voorwerp op mijn romp richtte. (..) Ik zag dat dader 1, welke nog steeds het vuurwapen gelijkende voorwerp op mij richtte, naar mij keek en met luide stem tegen mij zei: ‘Geld. Kassa’. (..) Ik heb hierop de kassa geopend. Ik heb direct heel de zwarte kassalade uit de kassa gehaald en op de bar gelegd voor dader 1. (..) Ik hoorde dat dader 1 hierop tegen mij schreeuwde: ‘Meer geld.’ Ik zag dat dader 1, nog steeds het vuurwapen gelijkende voorwerp op mij gericht had. Ik hoorde dat dader 1, wederom het vuurwapen gelijkende voorwapen doorlaadde (..) Ik hoorde da dader 1 daarop tegen mij riep: ‘Nog meer geld, jouw zak jouw zak’ of woorden van gelijke strekking. (..) Ik antwoordde de dader 1: ‘Ik heb helemaal niets, kijk maar’. (..) Ik hoorde daarop dader 1 tegen mij schreeuwen: ‘Telefoon, telefoon’. (..) Ik pakte daarop mijn telefoon en liet deze aan dader 1 zien. Ik zag dat dader 1 naar deze telefoon keek en tegen mij over deze telefoon zei: ‘Nee, nee. Hoeft niet. Terug.’ Ik zag dat dader 1, nog steeds het vuurwapen gelijkende voorwerp op mij gericht hield. Ik zag dat dader 1, vervolgens met zijn linkerhand, welke hij vrij had, naar de kassalade reikte en deze pakte met zijn linkerhand. (..) Toen ik zag dat dader 1 de kassalade vastpakte met zijn linkerhand, zag ik vlak daarna dader 2 in het pand staan. (..) Ik zag dat dader 1, vervolgens van mij wegliep richting deze toegangsdeur. In de richting van waar dader 2 stond. Ik hoorde dat dader 2 mij aankeek en zei: ‘Sorry, sorry meneer.’(..) Ik zag dat dader 1 en dader 2 wegreden, rechtsaf richting [naam]. (..)
Weggenomen goederen:
De kassaslade van ijzerachtig materiaal, zwart van kleur en ongeveer dertig centimeter breed bij ongeveer veertig centimeter lang en ongeveer 10 centimeter hoog. (..) Ik heb van te voren niet geteld wat er precies in de kassalade zat op dat moment. Ik vermoed ongeveer vijfhonderd euro. (..) In ieder geval ongeveer 70 euro aan twee euro munten. En in ieder geval maar een (1) vijftig eurobiljet, dat zag ik ook. Ook zaten er meerdere biljetten van vijf euro, tien euro en twintig euro in deze kassalade zag ik. (..) Opvallend was dat er een glazen potje parfum in deze kassalade zat. (..)
Ik kan de twee daders voor u omschrijven:
Dader 1 gedurende de overval:
- man
- blanke huidskleur
- leeftijd tussen 25-30 jaar oud. Niet ouder dan 30 jaar oud.
- 185 – 190 centimeter lang
- normaal postuur; niet gespierd (..)
- lichtgroen/grijskleurige ogen (..)
- Nederlands gesproken
- geen accent (..)
- donkergrijs tot zwarte stoffen lange jas tot op bovenbeenhoogte
- grijze tot zwarte jas met lange capuchon zelfde kleur als jas. (..) Capuchon over de bivakmuts heen getrokken over het hoofd.
- groenkleurige katoenachtige bivakmuts over het gezicht tot in de nek. Het was een bivakmuts waarvan het stuk tussen de ogen zichtbaar was. Ik zag de ogen, een stukje huid van de neus. En de mond bij een afzonderlijke opening. (.)
Dader 2 gedurende overval:
- man (..)
- leeftijd tussen 25-30 jaar oud. Wellicht ouder dan dader 1.
- 170 – 175 centimeter lang
- dikker postuur dan dader 1 (..)
- accent/stem klonk donder. Het kan zijn dat deze dader van buitenlandse komaf is. (..)
- donkere stoffen jas tot op bovenbeenhoogte
- vermoedelijk capuchon over het hoofd. [2]
Op korte afstand van de grillroom waren twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], aanwezig. [getuige 1] verklaarde:
Op zondag 27 januari 2013 omstreeks 01:36 uur zat ik samen met [D], mijn buurman, in een auto. Wij waren onderweg naar huis en reden op dat moment de busbaan over bij het [adres ]. (..) Aldaar zag ik een personenauto geparkeerd staan. Ik zag dat het een zwarte auto was. (..) Ik zag dat er twee mannen bij deze auto stonden. (..) Ik zag dat een van de mannen welke uitstapte een negroïde man was. Dit was de persoon die schrok. Ik zag dat hij donker gekleed was. De ander was een blanke man. Ik zag dat de mannen hierop via de zijde van de busbaan het [adres ] opliepen. (..) Kort hierop zag en hoorde ik dezelfde zwarte auto snel onze richting op komen rijden. (..) Vervolgens zag ik twee mannen vanaf het [adres ] aan komen rennen. Ik zag dat de langste van de twee iets in zijn hand hield. Ik vermoed dat dit een tas was. Ik zag dat deze man een slank postuur had. Ik zag dat zij in de genoemde zwarte auto sprongen. (..) Ik kan u verklaren dat het kenteken [kenteken] was. Het tijdstip was toen 01:41 uur. [3]
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie onder meer:
Ik ben in de nacht van zaterdag 26 op zondag 27 januari 2013 samen met mijn buurmeisje [E] van een feestje thuis gekomen. In de [adres ] zagen we een VW Golf staan. (..) twee stapten uit de auto. De negroïde man schrok van ons. (..) Daarna zag ik dezelfde auto de straat in rijden. Ze parkeerden op de stoep en de verlichting werd uit gedaan. (..) Het duurde ongeveer 2 à 3 minuten en er kwamen twee mannen aan rennen. Ze hadden capuchons op. (..)
V: Omschrift u beide mannen eens? (..)

1. Negroïde man. Droeg een capuchon. Zwarte jas. (..) Geen dik persoon. (..) Lengte ongeveer 175-178 cm lang.

2. Blanke man. Iets korter van lengte dan de negroïde man. Droeg ook een capuchon. [4]
De rechtbank overweegt dat op grond van voornoemde aangifte en getuigenverklaringen bewezen kan worden dat de overvallers de kassalade hebben gestolen en dat deze diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [C]. Overvaller 1 heeft een wapen op [C] gericht terwijl overvaller 2 in de zaak aanwezig was en samen met overvaller 2, nadat overvaller 1 in het bezit was van de kassalade, naar een auto zijn gevlucht waarin zij later samen zijn weggereden. De twee overvallers hebben dusdanig gehandeld dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. De rollen van overvaller 1 en 2 getuigen immers van een feitelijke samenwerking.
De vraag waar de rechtbank zich thans voor gesteld ziet, is of verdachte betrokken is geweest bij de overval op [naam] op 27 januari 2013 in [plaats]. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De rechtbank acht daarbij van belang dat kort na de overval de auto met het kenteken
[kenteken] werd aangetroffen in de nabijheid van de woning van verdachte aan de [adres ] in [plaats] waarbij meerdere voetstappen in de sneeuw van de auto naar de woning van verdachte liepen. [5] Geconstateerd werd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zich in de woning bevonden en dat medeverdachte [medeverdachte 2] de woning via de voordeur wilde verlaten.
Tijdens doorzoeking van de woning vond de politie in de kruipruimte een zwarte kassalade. [6] Deze kassalade werd door de aangever herkend als de kassalade die tijdens de overval was weggenomen uit de grillroom. [7] Op deze kassalade waren vingerafdrukken zichtbaar [8] die afkomstig waren van verdachte. [9] De door de raadsman geschetste alternatieve mogelijkheid - de vingerafdrukken op de kassalade zijn terecht gekomen doordat verdachte een groene boodschappentas met daarin die kassalade die zich in zijn woning bevond heeft verplaatst - , acht de rechtbank niet aannemelijk, nu de kassalade tijdens de doorzoeking in de kruipruimte werd aangetroffen en de groene boodschappentas tijdens de doorzoeking niet is gezien door de verbalisanten.
Tevens acht de rechtbank van belang dat verdachte op het moment van aanhouding onder andere gekleed was in een bordeaux/auberginekleurig shirt [10] , hetgeen overeenkomt met de door aangever beschreven kleding van dader 1. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de aangever de kleur van het T-shirt wellicht niet goed heeft waargenomen, nu aangever hierover uitdrukkelijk heeft verklaard en hij goed zicht moet hebben gehad op het shirt omdat de overvaller zijn jas opende op het moment dat hij het wapen pakte.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte één van de overvallers is geweest en dat verdachte degene is geweest die aangever heeft bedreigd met het wapen en de kassalade heeft aangepakt.
Het onder 1 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij [11] , het proces-verbaal Opiumwet [12] en de bekennende verklaring van verdachte. [13]
Op grond van het bepaald in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank volstaan met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank zal het aanwezig hebben van ongeveer 14 gram hennep bewezen verklaren, nu in de woning van verdachte 1 zakje met 4,1 gram gedroogde plantendelen en 10 zakjes met in totaal 14 gram gedroogde plantendelen zijn aangetroffen. [14]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 27 januari 2013 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kassalade (met daarin een geldbedrag van ongeveer 500,- euro en een leeg parfumflesje), toebehorende aan
[A] of V.O.F. [B], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond en dat hij, verdachte en zijn mededader meermalen,
- een vuurwapen, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, heeft gepakt en
- dat vuurwapen zichtbaar voor die [C] heeft vastgehouden en
- dat vuurwapen, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, op/in de richting van de romp, in ieder geval in de richting van het lichaam, van die [C] heeft gehouden en
- (vervolgens) dat vuurwapen, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, heeft doorgeladen, terwijl hij, verdachte, dat vuurwapen, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, gericht hield in de richting van de romp, in ieder geval in de richting van het lichaam, van die [C] en
- (daarbij/daarna) die [C] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Geld" en "Kassa" en "Meer geld" en "Nog meer geld, jouw zak" en "Telefoon", terwijl hij, verdachte, en zijn mededader hun gezicht of hoofd hadden gecamoufleerd/bedekt door het dragen van capuchons/(bivak)mutsen over/op het hoofd;
2.
hij op 27 januari 2013 te [plaats] aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres ]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken , terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2
Handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 30 maanden
gevangenisstraf, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat verdachte zijn woning en inkomsten zal kwijt raken indien hij weer de gevangenis in moet.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van een overval. Bij deze overval is een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikt. Het is algemeen bekend dat een overval voor slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring is, waarvan zij veelal nog langere tijd na het voorval de gevolgen ondervinden. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan. Daarbij komt dat het handelen van verdachte in de maatschappij zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte eveneens aan.
Uitgangspunt voor een op te leggen straf vormen de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor het plegen van een overval op een winkel, met licht geweld, is een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en met ander geweld, een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 januari 2014 eerder veroordeeld in verband met geweldsmisdrijven. Op grond van artikel 63 houdt de rechtbank rekening met een veroordeling van de rechtbank Utrecht d.d. 23 december 2013 terzake een inbraak waarbij aan verdachte 90 dagen gevangenisstraf waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren is opgelegd.
De rechtbank is derhalve, gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten, de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel, dat noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding is om af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd en welke (duur van de straf) tevens door de officier van justitie bij requisitoir is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van
30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal minder dan 30 gram hennep (feit 2). Laatstgenoemd strafbaar feit is een overtreding waarvoor een aparte straf moet worden bepaald. In de omstandigheid dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte zal opleggen, ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van het bewezen verklaarde feit onder 2 toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9a, 10, 27, 57, 63, 91, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van feit 2
- bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. H. Vegter en
mr. L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Mrs. E.W. Akkerman en L.G. Wijma waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met nummer 2013006951, doorgenummerd 1 tot en met 249.
2.Pagina 21 tot en met 28
3.Pagina 32 en 33
4.Pagina 40 tot en met 45
5.Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2542-2013006951-100, opgemaakt door [F], brigadier van Politie Flevoland, en gesloten op 29 augustus 2013.
6.Pagina 70 en 71
7.Pagina 29 en 30
8.Het in wettelijke vorm opgemaakt aanvullend proces-verbaal met nummer PL2562 2013006951-73 opgemaakt door [G], Laborant Forensisch Onderzoek tevens Buitengewoon Opsporingsambtenaar van politie met aktenummer van beëdiging 6029275/0 in dienst van Politie Midden Nederland Forensische Opsporing, en gesloten op 27 mei 2013
9.Een geschrift, zijnde een Rapport Dactyloscopisch sporenonderzoek opgemaakt door [L], expert D. Dactyloscopie
10.Pagina 91
11.Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer 2013006951, opgemaakt door [H], brigadier van Politie Flevoland, en gesloten op 27 januari 2013 (met bijlagen).
12.Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer Pl2562 2013006951-58, opgemaakt door
13.Het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer PL2543 2013006951-68 opgemaakt door [K], aspirant van Politie Flevoland, en gesloten op 13 maart 2013.
14.Zie voetnoot 12