ECLI:NL:RBMNE:2014:2927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
16.660090-13 (P
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer in strafzaak met bedreiging en afpersing

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing, bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging verworpen. De verdediging stelde dat de opsporingsambtenaren de beginselen van een behoorlijke procesorde hadden geschonden door bepaalde bevindingen niet of te laat te verantwoorden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de opsporingsambtenaren bevoegd waren om de aangever te vragen een sms-bericht te sturen naar de verdachte, en dat dit niet heeft geleid tot schending van de rechten van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van de aangever tot afgifte van een geldbedrag van 30.000 euro door middel van bedreiging en geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever meerdere keren heeft bedreigd en mishandeld, waaronder het geven van een kopstoot. De rechtbank achtte de poging tot afpersing en de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte een schadevergoeding van 1250 euro aan de benadeelde partij moest betalen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke procesorde en de bescherming van de rechten van de verdachte, terwijl ook de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging werden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.660090-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 21 maart 2014. Het onderzoek terechtzitting is gesloten en heropend en vervolgens hervat op 20 juni 2014. De verdachte is niet verschenen. Ter terechtzitting is verschenen mr. J.T.H.M. Mühren, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 tot en met 6 december 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van 30.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, aldus is/heeft verdachte en/of zijn mededader(s),
- naar de woning van die [slachtoffer] gegaan en/of
- een auto bij de woning van die [slachtoffer] achtergelaten en/of een sleutel van die auto aan die [slachtoffer] gegeven en daarbij gezegd ‘dat onbekenden die auto van hem, verdachte wilde stelen’, althans woorden van gelijke strekking en/of
- (nadat die auto verdwenen was) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij aan hem de sleutel had achtergelaten en/of ‘dat hij hem 30.000 euro moest terugbetalen’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- dat hij de woning van die [slachtoffer] ging vol zetten met hennepplanten en/of “ik wil je huissleutels” en/of “je hebt niets te willen” en/of “je snapt het niet he” en/of “je wilt zeker een kogel”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en strekking en/of
- die [slachtoffer] met kracht bij de kraag vastgepakt en/of die [slachtoffer] naar zich toe getrokken en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) (met kracht) tegen het voorhoofd een kopstoot gegeven en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “ik steek je zo dood in je eigen huis” en/of “je gaat echt je telefoon inleveren” en/of “ik kan ook gewoon een Albanees halen, ik wijs je aan, ik betaal 3.000 euro en ik laat je doodschieten”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of
- “ik maak je dood” en/of ‘ik steek een botte mes in jouw nek hoerenkind’ en/of ‘als je mijn geld niet geeft steek ik een botte mes in jouw hoerenkind’ en/of ‘ik maak je dood, ga maar geld pakken’ en/of ‘als jouw vader en jij komen, jullie komen direct in een vuurgevecht en gaan jullie kogels koppen’ en/of ‘ik zweer je, ik schiet meteen op jou’ en/of ‘als ik jou tegenkom, jij voelt gelijk nat van het bloed en/of ‘als ik je weer pak, doe ik het weer, maar nu pak ik je echt, nu steek ik je in je kankerbek, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

2. primair
hij op of omstreeks 2 december 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) tegen het voorhoofd een kopstoot gegeven,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 2 december 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], tegen het voorhoofd (met kracht) een kopstoot gegeven waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 tot en met 6 december 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “je hebt niet te willen” en/of “je snapt het niet he” en/of “je wilt zeker een kogel”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] net kracht bij de kraag vastgepakt en/of die [slachtoffer] naar zich toe getrokken en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens)(met kracht) tegen het voorhoofd een kopstoot gegeven en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “ik steek je zo dood in je eigen huis” en/of “je gaat echt je telefoon inleveren” en/of “ik kan ook gewoon een Albanees halen, ik wijs je aan, ik betaal 3.000 euro en ik laat je doodschieten”,
en/of
“ik maak je dood” en/of “ik steek een botte mes in jouw nek hoerenkind” en/of “als je mijn geld niet geeft, steek ik een botte mes in jouw hoerenkind” en/of “ik maak je dood, ga maar geld pakken” en/of “als jouw vader en jij komen, jullie komen direct in een vuurgevecht en gaan jullie kogels koppen” en/of “ik zweer je, ik schiet meteen op jou” en/of “als ik jou tegenkom, jij voelt gelijk nat van het bloed” en/of “als ik je weer pak, doe ik het weer, maar nu pak ik je echt, nu steek ik je in je kankerbek”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vervolging. Daartoe heeft hij aan de hand van het Zwolsman criterium gesteld dat de opsporingsambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor er doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De raadsman heeft onder meer gesteld dat de opsporingsambtenaren:
* de verbaliseringsplicht hebben geschonden;
* geen bevoegdheid hebben gehad voor het laten versturen van een sms-bericht door de aangever:
* onderling tegenstrijdig hebben verklaard en dat de verklaring van aangever hier ook van afwijkt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is van sturing en instrueren door de opsporingsambtenaren. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat van grove veronachtzaming door de opsporingsambtenaren geen sprake is. Weliswaar is er sprake van slordigheden met betrekking tot het opmaken van de processen-verbaal maar dit dient niet te leiden tot consequenties.
Het oordeel van de rechtbank
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 30 maart 2004 [1] bepaald dat de sanctie van de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde is. Daarvoor is volgens de Hoge Raad alleen plaats ingeval er sprake is van een vormverzuim dat er in bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De door deze normen te beschermen waarborgen voor een eerlijk proces, en de integriteit van overheidshandelen, weerspiegeld in de artikelen 6 en 13 EVRM, dwingen de zittingsrechter tot een strikte toetsing van de rechtmatigheid van het handelen en nalaten van de met de opsporing en vervolging belaste autoriteiten in deze zaak. De mogelijkheid daartoe is evenwel in hoge mate afhankelijk van de controleerbaarheid van de aangewende opsporingsmethoden en -bevoegdheden.
Daarbij dient wel steeds rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de opsporingsambtenaren in deze zaak op grond van de algemene bevoegdheid genoemd in artikel 2 van de Politiewet bevoegd waren om [slachtoffer] te vragen een sms-bericht te sturen naar verdachte. De rechtbank merkt hierbij op dat het versturen van dit sms-bericht niet heeft geleid tot de aanhouding van verdachte en dat daarom ook niet valt in te zien dat door de verzending van het bericht hij in zijn belangen is geschonden.
Met betrekking tot de verbaliseringsplicht genoemd in artikel 152 Sv overweegt de rechtbank dat dit artikel voorschrijft dat de in de artikelen 141 en 142 Sv genoemde opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal opmaken van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. In dit gevalis er sprake van het niet verbaliseren van het ophalen van goederen bij aangever. De rechtbank is van oordeel dat dit wel geverbaliseerd had moeten worden. Dit betreft een verzuim in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet een dusdanig verzuim is dat hier consequenties uit voort dienen te vloeien, te meer nu de rechtbank thans vast kan stellen dat het niet geverbaliseerde niet relevant is voor de bewijsoverweging. De rechtbank volstaat dus met de constatering van het verzuim.
Tevens is er sprake van het pas op een laat tijdstip verbaliseren van het door de opsporingsambtenaren laten sturen van een sms-bericht door aangever aan verdachte. Weliswaar had dit zo spoedig mogelijk geverbaliseerd moeten worden, maar uit een aanvullend proces-verbaal blijkt dat dit, door het uitblijven van enige reactie van de zijde van de verdachte, niet rechtens relevant is geweest.
Met betrekking tot de ter terechtzitting van 20 juni 2014 afgelegde getuigenverklaringen van de opsporingsambtenaren overweegt de rechtbank dat de daarin door de raadsman geconstateerde tegenstrijdigheden niet van dien aard zijn dat dit een schending van enig vormvoorschrift oplevert. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om de betrouwbaarheid van die verklaringen in twijfel te trekken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de onder 2 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling en het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen te verklaren. Daartoe heeft zij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], de tapgesprekken, de letselverklaring, de verklaring van verdachte dat hij en [slachtoffer] hoofd tegen hoofd stonden en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de bedreigingen heeft geuit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij voor het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte ontkent en dat de verklaring van [slachtoffer] en de tapgesprekken onvoldoende overtuigend bewijs zijn voor een bewezenverklaring van het proberen te dwingen tot afgifte van € 30.000, -.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman primair aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het geven van een kopstoot niet zonder meer een poging tot zware mishandeling oplevert en dat het letsel dat [slachtoffer] op heeft gelopen niet direct past bij het geven van een kopstoot.
Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van de eerste vier liggende gedachtestreepjes. Met betrekking tot het ten laste gelegde onder het vijfde liggende gedachtestreepje heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [2]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de periode van 2 tot en met 6 december 2013 in Hilversum meermalen heeft gepoogd [slachtoffer] af te persen. Daartoe overweegt zij het navolgende.
Op 4 december 2013 deed [slachtoffer] aangifte. Hij verklaarde dat hij op 2 december 2013 rond 19:00/20:00 uur gebeld werd door “[verdachte]” of hij langs kon komen. “[verdachte]” kwam langs in zijn woning in Hilversum, sprak op een agressieve toon en schreeuwde tegen aangever dat de auto gestolen was of total-loss was. “[verdachte]” schreeuwde dat hij de sleutel aan aangever had gegeven en dat hij € 30.000, - moest terug betalen. “[verdachte]” schreeuwde dat ze het huis van aangever vol zouden zetten met planten, dat aangever niets te willen had, dat hij het niet snapte en of hij een kogel wilde. Vervolgens pakte “[verdachte]” aangever vast bij zijn kraag en trok hem naar zich toe, zei meerdere malen tegen aangever of hij een kogel wilde en gaf aangever een kopstoot. Aangever had pijn en was erg bang en vroeg aan “[verdachte]” wat hij ging doen. “[verdachte]” antwoordde daarop dat hij aangever dood zou steken in zijn eigen huis, dat aangever zijn telefoon moest inleveren en dat hij een Albanees zou halen, aangever aan zou wijzen en dat hij € 3000, - zou betalen om aangever dood te laten schieten. [3]
Op 6 december 2013 werd aan [slachtoffer] een foto getoond van verdachte. Aangever reageerde op deze foto dat dit de man was die hem afperste. [4]
Op 6 december 2013 werder een spoedtap aangesloten op het telefoonnummer van verdachte. [5] Uit een gesprek om 18:24:56 uur dat [slachtoffer] voerde met verdachte komt naar voren dat verdachte tegen aangever zegt:
….”Je hebt mijn auto van 31 ruggen totalloss gereden, ik…die auto staat gesignaleerd….dat meisje is gewond….je hebt dat meisje uitgescholden….je bent uitgestapt…je bent uitgescholden…je hebt haar uitgescholden…
Als aangever vervolgens tegen verdachte zegt:
“Je geeft me ook een kopstoot toch?”, antwoordt verdachte:
“ Klaar he gab, luister dat was agressie ja, dat was agressie, luister vriend, luister vriend, je moet mij nu heel goed gaan begrijpen….” [6]
Uit een gesprek op 6 december 2013 om 21:11:53 uur dat [slachtoffer] met verdachte voerde, komt naar voren dat verdachte tegen aangever zegt:
….”ik maak jou dood! Ik steek een botte mes in jouw nek hoerenkind! Als jij mijn geld niet geeft.
….”Als jij mijn geld niet geeft, steek ik een botte mes in jouw hoerenkind, in je kankermoer, hoerenkind, ik maak je dood, ga maar geld pakken.” [7]
Uit een gesprek op 6 december 2013 om 21:15:37 uur dat [slachtoffer] met verdachte voerde, komt naar voren dat verdachte tegen aangever zegt:
….”als jouw vader en jij komen, jullie komen gewoon in een vuurgevecht en gaan jullie kogels koppen, ik zweer het je, is schiet meteen op jou, daarom zeg ik ga je tegenkomen, ik ga niet praten, ik hoef geen geld, maar als ik jou tegenkom? Jij voelt gewoon nat worden van de bloed.
….”Als ik je weer pak doe ik het weer maar nu pak ik je echt, nu steek ik je echt in je kankerbek. [8]
De rechtbank achtop grond van voorgaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van € 30.000, -. Verdachte heeft gebruik gemaakt van geweld en bedreiging met geweld om zo te proberen [slachtoffer] af te persen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Zoals hiervoor uit de onder 1 opgesomde bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte aangever [slachtoffer] een kopstoot gegeven. Dat aangever later verklaart over een veeg doet daar niet aan af nu verdachte in het tapgesprek op 6 december 2013 om 18:24:56 uur zelfop het woord kopstoot reageert met de woorden: “gab, dat was agressie ja….” Uit de GGD-verklaring blijkt dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel past bij een kopstoot. [9]
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst hoe dit handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden.
Primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe dat het geven van een kopstoot niet zonder meer een poging tot zware mishandeling oplevert. In het dossier ontbreken specifieke gegevens op basis waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat in onderhavig geval wel sprake zou zijn van de mogelijkheid van zwaar lichamelijk letsel.
Subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte – het geven van een kopstoot aan [slachtoffer] – gekwalificeerd dient te worden als mishandeling. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij ten gevolge van de kopstoot door verdachte pijn voelde. [10]
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 2 tot en met 6 december 2013 in Hilversum [slachtoffer], meermalen heeft bedreigd.
Voor de bewijsmiddelen verwijst de rechtbank naar de hiervoor onder 1 genoemde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte, afgelegd op 7 december 2013, inhoudende dat hij uit woede dingen gezegd heeft tegen [slachtoffer]. [11] De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de onder de eerste vier gedachtestreepjes opgesomde bewoordingen niet bewezen kunnen worden. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, alsmede uit de aangifte en de tapgesprekken blijkt dat verdachte de bewoordingen zoals opgenomen onder het eerste, vierde en vijfde gedachtestreepje tegen aangever heeft geuit en dat die woorden bij aangever [slachtoffer] tot redelijke vrees voor zijn leven hebben geleid. De rechtbank zal verdachte evenwel (partieel) vrijspreken van de handelingen die onder het tweede en derde gedachtestreepje zijn opgenomen, aangezien deze handelingen, in de vorm waarin ze zijn gedaan, in redelijkheid niet kunnen bijdragen aan het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, laat staan aan diens dood.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 2 tot en met 6 december 2013 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van 30.000 euro), toebehorende aan die [slachtoffer], aldus heeft gehandeld, immers is/heeft verdachte
- naar de woning van die [slachtoffer] gegaan en
- (nadat die auto verdwenen was) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij aan hem de sleutel had achtergelaten en ‘dat hij hem 30.000 euro moest terugbetalen’, en
- dat hij de woning van die [slachtoffer] ging vol zetten met hennepplanten en “ik wil je huissleutels” en “je hebt niets te willen” en “je snapt het niet he” en “je wilt zeker een kogel”, en
- die [slachtoffer] met kracht bij de kraag vastgepakt en die [slachtoffer] naar zich toe getrokken en
- die [slachtoffer] (vervolgens) tegen het voorhoofd een kopstoot gegeven en
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “ik steek je zo dood in je eigen huis” en “je gaat echt je telefoon inleveren” en “ik kan ook gewoon een Albanees halen, ik wijs je aan, ik betaal 3.000 euro en ik laat je doodschieten”,
en
- “ik maak je dood” en ‘ik steek een botte mes in jouw nek hoerenkind’ en ‘als je mijn geld niet geeft steek ik een botte mes in jouw hoerenkind’ en ‘ik maak je dood, ga maar geld pakken’ en ‘als jouw vader en jij komen, jullie komen direct in een vuurgevecht en gaan jullie kogels koppen’ en ‘ik zweer je, ik schiet meteen op jou’ en ‘als ik jou tegenkom, jij voelt gelijk nat van het bloed en ‘als ik je weer pak, doe ik het weer, maar nu pak ik je echt, nu steek ik je in je kankerbek’, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2. subsidiair

hij op 2 december 2013 te Hilversum, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], tegen het voorhoofd een kopstoot heeft gegeven waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

3.
hij in de periode van 2 tot en met 6 december 2013 te Hilversum [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “je hebt niet te willen” en “je snapt het niet he” en “je wilt zeker een kogel”, en
-
- tegen die [slachtoffer] gezegd: “ik steek je zo dood in je eigen huis” en “ik kan ook gewoon een Albanees halen, ik wijs je aan, ik betaal 3.000 euro en ik laat je doodschieten”,
en
“ik maak je dood” en “ik steek een botte mes in jouw nek hoerenkind” en “als je mijn geld niet geeft, steek ik een botte mes in jouw hoerenkind” en “ik maak je dood, ga maar geld pakken” en “als jouw vader en jij komen, jullie komen direct in een vuurgevecht en gaan jullie kogels koppen” en “ik zweer je, ik schiet meteen op jou” en “als ik jou tegenkom, jij voelt gelijk nat van het bloed” en “als ik je weer pak, doe ik het weer, maar nu pak ik je echt, nu steek ik je in je kankerbek”.
Van het onder 1, 2. subsidiair en 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank heeft in de bewezenverklaring een aantal kennelijke schrijffouten verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
De voortgezette handeling van:
Onder 1:
Poging tot afpersing, meermalen gepleegd.
Onder 2. subsidiair:
Mishandeling.
Onder 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd op te leggen reclasseringstoezicht inclusief een meldplicht en een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf primair verzocht een gevangenisstraf conform het voorarrest op te leggen. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat er tevens een voorwaardelijk strafdeel opgelegd kan worden. Met betrekking tot eventuele op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft meerdere malen geprobeerd het slachtoffer af te persen en heeft hem meerdere malen bedreigd. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer, die blijkens zijn verklaring ter terechtzitting als gevolg van de bewezenverklaarde feiten nog steeds onder extreme angst en met grote gevoelens van onveiligheid leeft, mishandeld. Verdachte heeft een doordacht plan gemaakt en dit zeer ver doorgevoerd door meerdere keren naar de woning van het slachtoffer te gaan, ernstige doodsbedreigingen te uiten en geweld toe te passen, in een poging het slachtoffer te dwingen 30.000 euro af te geven. Dergelijk handelen levert in het algemeen en ook in dit geval ernstige gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers op..
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het feit dat het een kwetsbaar slachtoffer betreft dat nog steeds ernstige gevolgen ondervindt van het gebeurde, dat er meerdere malen geprobeerd is het slachtoffer af te persen en dat er sprake was van een “professionele” en in ieder geval doordachte werkwijze, waarbij fysiek geweld en bedreigingen als instrumenten zijn ingezet. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 mei 2014. Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis d.d. 14 april 2014 ter zake van belediging van een politieambtenaar is opgelegd.
Tevens houdt de rechtbank rekening met de eendaadse samenloop bepaling vermeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is, nu aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen nu verdachte niet heeft meegewerkt aan het opmaken van een reclasseringsrapport.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank redenen om een gevangenisstraf op te leggen die hoger is dan de officier van justitie heeft geëist. Een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest acht de rechtbank passend en geboden.
Gelet op deze strafoplegging zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1570, -.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, nu het feit met betrekking tot de gevorderde materiële schade is geseponeerd, gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen toe een bedrag van € 1250, - en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden gelet op de bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het bedrag voor de gevorderde immateriële schade te matigen omdat niet is gebleken dat aangever bang is.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1, 2.subsidiar en 3 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1250, -, vermeerderd met de wettelijke rente en met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade geheel toewijsbaar is nu er vergelijkbare uitspraken zijn waarin dergelijke schadebedragen zijn toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in zoverre toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 56, 63, 285, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2. primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2. subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1, 2. subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Hilversum, van een bedrag van € 1250, - (immateriële schade) (zegge: twaalfhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij is aangevangen, te weten 2 december 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1250, -, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A. van Holten en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2014.

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1405-2013051220, doorgenummerd van 1 tot en met 105.
3.Pagina’s 8 en 9.
4.Pagina 32.
5.Pagina 37.
6.Pagina 41.
7.Pagina 46.
8.Pagina’s 50 en 51.
9.Pagina 16.
10.Pagina 9.
11.Pagina 70.