ECLI:NL:RBMNE:2014:2888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
C-16-333296 - HA ZA 12-1278
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zorgplicht en renteswap tussen Deutsche Bank en gedaagden

In deze zaak vordert Deutsche Bank betaling van een bedrag van € 52.163,73 van gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die als advocaten werkzaam zijn. De vordering is gebaseerd op een kredietovereenkomst en een renteswap die zijn afgesloten met ABN AMRO, waarvan Deutsche Bank de rechtsopvolger is. Gedaagden betwisten de vordering en stellen dat er geen overeenkomst met Deutsche Bank tot stand is gekomen, en dat zij niet correct zijn geïnformeerd over de risico's van de renteswap. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van Deutsche Bank en de zorgplicht van ABN AMRO. De rechtbank oordeelt dat Deutsche Bank ontvankelijk is, omdat de rechtsverhouding tussen ABN AMRO en gedaagden onder algemene titel is overgegaan op Deutsche Bank. Gedaagden hebben niet voldoende bewijs geleverd dat zij niet correct zijn geïnformeerd over de risico's van de renteswap. De rechtbank stelt gedaagden in de gelegenheid om bewijs te leveren van hun stellingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechtbank houdt iedere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/333296 / HA ZA 12-1278
Vonnis van 23 juli 2014
in de zaak van
naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.J. Gerritsma te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. K.J. Ter Wisch-de Nijs te Utrecht.
Partijen zullen hierna Deutsche Bank en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2013 en de daarin genoemde stukken
  • de akte van Deutsche Bank van 28 augustus 2013
  • de antwoordakte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 25 september 2013
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vormen vanaf 1 augustus 1996 tot 1 oktober 2010 de maatschap [gedaagde 1] & [gedaagde 2] Advocaten. Binnen deze maatschap voeren zij een advocatenpraktijk en zijn zij als advocaat werkzaam. Ten behoeve van hun maatschap bankierden zij bij de naamloze vennootschap ABN AMRO bank (hierna ABN).
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] sluiten in verband met een financiering van de aankoop van hun kantoorpand aan de [adres] in [plaats] in oktober 2004 een kredietovereenkomst af met ABN (hierna: kredietovereenkomst 2004). Deze kredietovereenkomst bestaat onder meer uit een rekening-courant-krediet van € 125.000,00 en een 20-jarige lening van € 468.300,00. Uit de schriftelijke kredietovereenkomst blijkt dat voorafgaande aan het sluiten van dit krediet reeds een kredietfaciliteit bestond van
€ 568.300,00. In de kredietovereenkomst 2004 is opgenomen dat de 20-jarige lening ongewijzigd blijft en onder de reeds bestaande voorwaarden wordt gehandhaafd. Verder is onder meer een hypotheek overeengekomen van € 635.000,00 in hoofdsom. De overeenkomst is ondertekend door ABN, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en de echtgenotes van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben in 2008 behoefte aan een extra kredietfaciliteit. Omdat aan de rekening-courantverhouding een hoger rentepercentage is gekoppeld dan aan een hypothecaire voorziening willen zij de rekening courant-verhouding onderbrengen onder de hypotheekvoorziening. Daarnaast wensen zij een extra krediet aan te wenden voor het plaatsen van airconditioning in hun kantoorpand. Deze wens aan extra krediet delen zij mee aan hun vaste accountmanager van ABN, de heer [A]. Daarop heeft [A] informatie verstrekt over euriborleningen en renteswap-transacties.
2.4.
ABN stelt vervolgens aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een financiering voor bestaande uit onder meer een euriborlening met een variabele rente en een renteswapderivaat (hierna: renteswap). Op 7 maart 2008 stemmen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met dit voorstel in en sluiten een nieuwe kredietovereenkomst af (hierna: kredietovereenkomst 2008). Volgens de bepalingen op de eerste bladzijde van deze kredietovereenkomst is de omvang van de kredietfaciliteit € 600.000,- en is deze samengesteld uit een rekening-courant krediet van € 25.000,-- en een 15-jarige euriborlening van € 575.000,--. Onder het kopje “Overige bepalingen” is onder meer vermeld:
“-Alle betrekkingen tussen de Kredietnemer en ABN AMRO zijn onderworpen aan de Algemene Voorwaarden ABN AMRO N.V. Voorts zijn op de onderhavige kredietverhouding van toepassing de bij deze Kredietovereenkomst gevoegde Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO van juli 2006. Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Kredietnemer een exemplaar van de Algemene Voorwaarden ABN AMRO Bank N.V. en de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO te hebben ontvangen en daarmee volledig bekend te zijn.
  • In aanvulling op, resp. in afwijking van de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO geldt het volgende:
  • (…)
- In aanvulling op III.5. van de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO zal gelden dat de 15-jarige euriborlening eveneens direct opeisbaar zal zijn:
- indien en zodra ABN AMRO overgaat tot opzegging van het daarnaast verstrekte krediet in rekening-courant;
- Op deze Kredietovereenkomst zullen mede van toepassing zijn de eveneens hierbij gesloten ABN AMRO Bepalingen van toepassing op EURIBOR Leningen van juli 2006. Voor zover de ABN AMRO Bepalingen van toepassing op EURIBOR Leningen afwijken van de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO, prevaleren de ABN AMRO Bepalingen van toepassing op EURIBOR Leningen. Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Kredietnemer een exemplaar van de ABN AMRO Bepalingen van toepassing op EURIBOR Leningen te hebben ontvangen en daarmee volledig bekend te zijn. (nieuw).”
In de overeenkomst is verder onder het kopje “OTC-derivaten” onder meer het volgende vermeld:
“- ABN (…) is bereid om, tot wederopzegging, aan de Kredietnemer, hierna ook te noemen: “Cliënt”, de mogelijkheid te geven om derivatentransacties aan te gaan. Dit betekent niet dat ABN (…) verplicht is om een transactie met de Client aan te gaan. ABN (…) heeft het recht om elke transactie afzonderlijk te beoordelen.
  • De hiervoor genoemde zekerheden en/of verklaringen strekken tevens tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van derivatentransacties.
  • De Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 en de Voorwaarden Treasurydienstverlening ABN (…) zijn, voor zover niet anders overeengekomen, van toepassing op alle derivatentransacties tussen de Client en ABN (..). (…) Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Client een exemplaar van de brochure Informatie Treasurydienstverlening ABN (…) te hebben ontvangen en daarmee volledig bekend te zijn. Deze brochure bevat naast de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 en de Voorwaarden Trasurydienstverlening ABN (…) ook het Informatieblad Treasurydienstverlening ABN (…) met daarin een algemene beschrijving van de aard en risico’s van Over-The-Counter (OTC) derivatentransactiers.
  • In aanvulling op artikel 8 van de Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2011 zal gelden dat ABN (…), zonder dat enige sommatie of ingebrekestelling vereist zal zijn, eveneens een of meerdere lopende transacties onmiddellijk en in zijn geheel kan beëindigen en alles wat door de Cliënt uit hoofde daarvan, al dan niet opeisbar of onder voorwaarde, is verschuldigd, onmiddellijk in zijn geheel tussentijds kan opeisen, indien en zodra de kredietfaciliteit bij ABN (…) wordt beëindigd.”
2.5.
De in september 1995 totstandgekomen Algemene Voorwaarden ABN AMRO BANK N.V. bepalen onder meer het volgende:
“Artikel 19. Verrekeningsrecht
De bank is steeds bevoegd om hetgeen zij al dan niet opeisbaar of onder voorwaarde van de cliënt heeft te vorderen, te verrekenen met al dan niet opeisbare tegenvorderingen van de cliënt op de bank, ongeacht de valuta waarin die vorderingen luiden. Indien echter de vordering van de bank op de cliënt of de tegenvordering van de cliënt op de bank nog niet opeisbaar is, zal de bank- mits de vordering van de bank en de tegenvordering van de cliënt in dezelfde valuta luiden- van haar verrekeningsbevoegdheid geen gebruik maken tenzij op de tegenvordering van de cliënt beslag wordt gelegd of daarop anderszins verhaal wordt gezocht, daarop een beperkt zakelijk recht wordt gevestigd of de cliënt zijn tegenvordering onder bijzondere titel overdraagt. Vorderingen in vreemde valuta worden verrekend tegen de koers van de dag van verrekening. De bank zal de cliënt zo mogelijk tevoren in kennis stellen van het gebruikmaken van haar verrekeningsbevoegdheid.
Artikel 21. Onmiddellijke opeisbaarheid
Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, is de bank bevoegd haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. Zodanige opzegging dient schriftelijk te geschieden en de reden van de opzegging te vermelden.
Artikel 28. Kosten
De kosten van rechtsbijstand die terzake van een geschil tussen de cliënt en de bank zijn gemaakt in een procedure voor een rechter of een geschillencommissie, komen voor rekening van de cliënt respectievelijk voor rekening van de bank indien en voorzover zulks bij uitspraak van die rechter of die geschillencommissie is bepaald. De kosten die de bank in en buiten rechte moet maken indien de bank wordt betrokken in procedures of geschillen tussen de cliënt of een derde, komen voor rekening van de cliënt. Onverminderd het hiervoor bepaalde komen alle andere kosten die voor de bank uit de relatie met de cliënt voortvloeien binnen de grenzen van de redelijkheid voor rekening van de cliënt.”
2.6.
Op 7 maart 2008 sluit ABN voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een derivatentransactie, te weten een renteswap. Daarbij wordt de rente met ingang van 1 april 2008 voor de duur van tien jaar gefixeerd. Dezelfde dag bevestigt ABN deze renteswap aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in een brief. In deze brief staat onder meer:
“ 5. Door ondertekening van deze bevestiging verklaart Client:
  • Naar tevredenheid door de Bank te zijn ingelicht over de Transactie en alle gewenste informatie waaronder een productbeschrijving en uitleg, van de Bank te hebben ontvangen.
  • Zelfstandig- of eventueel met behulp van door cliënt ingeschakelde (financiële) adviseurs - deze Transactie te hebben geanalyseerd.
  • Zich te realiseren dat de Bank uw contractspartij is en niet uw (financieel) adviseur.
  • Dat de Transactie past in de risicobeheersing strategie van de Cliënt.
  • Zich bewust te zijn van de mogelijke specifieke risico’s die inherent zijn aan het product.”
Deze schriftelijke bevestiging is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondertekend en geretourneerd aan ABN.
2.7.
Een andere brief van 7 maart 2008, van de treasury adviseurs van ABN [B] en [C], geeft informatie over de renteswap. Deze brief is niet ondertekend. De brief vermeldt onder meer het volgende: “U heeft een lopende financiering, waarbij de rentevergoeding is gebaseerd op een variabele rente. Deze variabele rente zal zich gedurende de looptijd van de financiering aanpassen aan de marktomstandigheden. Dit betekent dat de rente ook kan stijgen. U wenst de onderneming te beschermen tegen dat risico. (…) De Rente Swap is een overeenkomst tussen de bank en uw onderneming om ,met betrekking tot een vooraf vastgestelde hoofdsom, gedurende een vooraf vastgestelde looptijd, de variabele rente te ruilen tegen een vaste rente. (…) Zoals uit het schema blijkt, loopt het Euribor uit de Rente Swap weg tegen het Euribor van de Euriborlening. Wat overblijft is de vaste rente, vermeerderd met een kredietopslag (…). Wij maken u er verder op attent dat:
  • bij vervroegd aflossen of tussentijds wijzigen van de onderliggende financiering, de rechten en/of plichten voortvloeiende uit de rentederivaten onverminderd van kracht blijven. Zo’n situatie moet u aan de bank melden. De derivaten wordt niet automatisch aangepast of beëindigd.
  • de rentederivaten op uw verzoek voortijdig kan worden beëindigd door deze aan de bank te verkopen. In dat geval berekent de bank de waarde van de producten afhankelijk van de marktomstandigheden op het moment van verkoop. Een positieve waarde wordt door ABN AMRO uitgekeerd, een negatieve waarde wordt u in rekening gebracht. (…)”
Bij de brief zit een bijlage, getiteld: “Productinformatie” met daarin informatie over de renteswap-overeenkomst. De brief is geadresseerd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.8.
Op 7 augustus 2008 vindt er een splitsing plaats waarbij een deel van het vermogen van ABN afsplitst naar New HBU II N.V. Op 1 april 2010 wijzigt de statutaire naam van New HBU II N.V. in Deutsche Bank.
2.9.
Op 6 januari 2011 verkopen en leveren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun kantoorpand aan de [adres].
2.10.
In een e-mail van 6 januari 2011 bericht accountmanager [D] van Deutsche Bank aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het volgende: “7 maart 2008 is er door jullie een renteswap afgesloten ter afdekking van het renterisico op jullie Lening. Ik heb de actuele waarde van de renteswap laten uitrekenen door onze treasury desk. Op dit moment is de negatieve waarde van de swap € 53.700,-. Na beëindiging van de lening (07-01-2010) zal de Swap “geunwined” moeten worden. Dit betekent dat het bedrag van € 53.700,- in rekening wordt gebracht nadat jullie hier akkoord voor hebben gegeven bij onze treasurydesk (..). Graag heb ik contact met jullie hierover om duidelijke afspraken te maken.” Op een latere datum in januari 2011 e-mailt [D] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder meer dat de unwindwaarde is gebaseerd op een renteverschil van de op dat moment geldende 3 maands en de 10 jaars euribor van 4,56% waartegen de lening destijds door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is vastgezet. Het verschil is 3.195%. Dit verschil is contant gemaakt en het bedrag dat betaald moet worden om de renteswap te unwinden komt daarmee op het moment van het schrijven van de e-mail uit op € 48.420,03. Verder blijkt uit deze e-mail dat [D] de bankrekening [nummer] van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] heeft laten blokkeren. Volgens [D] kan de rekening zo niet verder in de min komen, maar kunnen er wel bedragen op de rekening worden ontvangen.
2.11.
Op 20 april 2011 e-mailt [D] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]: “Het standpunt van Deutsche Bank is en blijft dat voor jullie duidelijk was dat in combinatie met de hypothecaire lening een rentederivaat is aangegaan, Dat blijkt in ieder geval uit de ondertekende documentatie. Op basis van de kredietovereenkomst heeft Deutsche Bank het recht om het rentederivaat te beëindigen, indien de lening betreffende getekende kredietovereenkomst wordt afgelost. Dit is des te logischer, omdat het rentederivaat juist was aangegaan voor de afdekking van de hypotheekrente.”
2.12.
Per brief van 7 juni 2011 deelt Deutsche Bank aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mee dat zij het swapcontract per 1 juli 2011 beëindigt. De brief vermeldt voorts dat daarvoor de bankrekening [nummer] van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] met de op dat moment geldende negatieve waarde zal worden belast. Tevens wordt meegedeeld dat indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het swapcontract eerder willen beëindigen of onderbrengen bij een nieuwe bankier zij dit schriftelijk aan Deutsche Bank moeten kenbaar maken.
2.13.
In een reactie op een verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 8 juni 2011 stuurt Deutsche Bank op 27 juni 2011 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aantal documenten die verband houden met de op 7 maart 2008 afgesloten renteswap. Verder vermeldt de brief van 27 juni 2011 dat de renteswap binnen twee weken na dagtekening zal worden beëindigd en dat de bankrekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met de op dat moment geldende negatieve waarde van de renteswap zal worden belast.
2.14.
Op 11 juli 2011 bevestigen [E] en [F] namens ABN op briefpapier van ABN met een stempel van Deutsche Bank aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het adres van het door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] reeds verkochte en geleverde kantoorpand aan de [adres] in Utrecht dat de renteswap per 11 juli 2011 voortijdig is beëindigd en dat vanwege de voortijdige beëindiging ABN recht heeft op betaling van € 47.147,00 per 13 juli 2011. De verrekening zal volgens de brief plaatsvinden via de bankrekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
2.15.
Een ook aan het adres [adres] geadresseerd rekeningafschrift van 11 juli 2011 van bankrekeningnummer [nummer] van [gedaagde 1] & [gedaagde 2] advocaten vermeldt de tekst “GEBLOKKEERD”. Volgens het rekeningafschrift bedraagt het debetsaldo op 11 juli 2011 € 13.822,95.
2.16.
Per e-mail van 8 augustus 2011 bericht [D] van Deutsche Bank aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat op die dag de laatste rekeningafschriften aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn verzonden. Verder vermeldt de e-mail dat Deutsche Bank de negatieve waarde van het rentederivaat van bankrekeningnummer [nummer] heeft afgeschreven en dat de huidige debetstand € 60.509,45 exclusief rente en kosten vanaf 1 juli 20911 bedraagt. In de e-mail wordt aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzocht de debetstand aan te zuiveren.
2.17.
In een brief van 29 september 2011 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deelt Solveon Incasso B.V. mee dat vanwege het niet voldoen aan de kredietvoorwaarden Deutsche Bank genoodzaakt is om het aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstrekte krediet in rekening courant met onmiddellijke ingang op te zeggen. Voorts vermeldt de brief dat Deutsche Bank de incasso van haar vordering op Solveon Incasso B.V. heeft overdragen en dat voor de overdracht incassokosten van € 1.525,00 in rekening worden gebracht en dat daarom de rekening met dat bedrag wordt belast. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden daarbij verzocht om uiterlijk op 13 oktober 2011 de schuld ten bedrage van € 57.819,21 bij Deutsche Bank af te lossen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Deutsche Bank vordert voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 52.163,73, vermeerderd met
de contractuele rente over de hoofdsom ad 6,45 % met ingang van 1 januari 2012 tot 11 juli 2012,
de contractuele rente van 6,20 % over de hoofdsom vanaf 11 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
de verschuldigde kredietprovisie van 0,125% per kwartaal vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
e buitengerechtelijke incassokosten van € 6.885,77 exclusief BTW
met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding en nasalaris, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige porceskosten indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.
3.2.
Deutsche Bank legt aan deze vordering ten grondslag dat zij als rechtsopvolger onder algemene titel van een gedeelte van het vermogen van ABN een vordering heeft tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van hun verbintenissen uit de tussen hun maatschap en ABN gesloten overeenkomsten van 26 februari 2008 (kredietovereenkomst 2008) en de renteswap, alsmede de verbintenissen voortkomend uit de opzegging van 29 september 2011 van alle relaties tussen Deutsche Bank en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en het verzoek tot betaling van de integrale schuld.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en verzoeken de rechtbank Deutsche Bank te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure. Zij betwisten primair dat Deutsche Bank een vordering op hen heeft omdat er geen overeenkomst tussen hen en Deutsche Bank tot stand is gekomen en omdat de door Deutsche Bank gestelde vordering niet aan haar is overgedragen. Er is ook geen mededeling van die gestelde overdracht gedaan aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] of hun echtgenotes. Subsidiair beroepen zij zich op de vernietigbaarheid van de hypothecaire overeenkomst en de wijze van de financiering zoals is overeengekomen omdat hun echtgenotes hiervoor geen toestemming hebben verleend en omdat zij hebben gedwaald. ABN heeft hen onjuist geadviseerd en onvoldoende geïnformeerd over de financieringsvorm of over alternatieve vormen van financiering. Het afsluiten van de geadviseerde euriborlening met renteswap bracht hen in een nadeligere positie dan waarin zij verkeerden met hun reeds afgesloten lening, omdat die lening hen wel de mogelijkheid bood om ineens tot aflossing over te gaan zonder boete. Deutsche Bank had niet het recht om zonder hun instemming de euriborlening en de renteswap te beëindigen. Deutsche Bank heeft ten onrechte vorderingen verrekend met hun saldo op de geblokkeerde rekening courant rekening, terwijl zij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bijboekingen op die rekening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad samengevat –
te verklaren voor recht dat de renteswap nietig of vernietigd is vanwege het ontbreken van toestemming van de echtgenotes van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], subsidiair op grond van dwaling, meer subsidiair, dat door Deutsche Bank wanprestatie is gepleegd op grond van het tekortschieten als adviseur, althans meest subsidiair dat Deutsche Bank onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en schadeplichtig is, welke schade verrekend mag worden met hetgeen Deutsche Bank toegewezen krijgt,
Deutsche Bank te veroordelen om aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een bedrag van € 16.000,00 te voldoen, zijnde het positieve saldo dat resteert na optelling van alle betaalde bedragen op hun bankrekening na aftrek van het negatieve saldo van € 13.602,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2011,
Deutsche Bank te veroordelen tot betaling van een bedrag, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet ter zake alle ten onrechte betaalde bedragen op de renteswap vanaf 1 april 2008 tot de dag van voldoening, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van ieder bedrag tot de dag der algehele voldoening,
Deutsche Bank te veroordelen tot betaling van de ten onrechte geïncasseerde buitengerechtelijke incassokosten ten behoeve van gemaakte kosten tot een bedrag van € 11.417,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling aan haar advocaten, danwel Solveon, tot de dag der voldoening
Deutsche Bank te veroordelen tot betaling van rente en kosten, die zij over de periode vanaf de debetstelling van de restschuld van de renteswap bij hen in rekening gebracht heeft door afboeking op het op hun naam staande bankrekeningnummer, welk bedrag nader opgemaakt moet worden bij staat en te vereffenen volgens de wet,
Deutsche Bank te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zorg te dragen voor verwijdering en verwijderd houden van de terzake van deze renteswap /rekeningcourant vordering gedane melding bij het BKR, zulks op straffe van een dwangsom te verbeuren voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen,
veroordeling van Deutsche Bank in de (na)kosten van deze procedure.
3.6.
Deutsche Bank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
Ontvankelijkheid Deutsche Bank
4.2.
Als meest verstrekkende verweer hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgeworpen dat niet Deutsche Bank, maar ABN hun contractspartij is bij de renteswapovereenkomst en dat Deutsche Bank daarom haar gepretendeerde vordering niet in deze procedure op hen kan verhalen. Deutsche Bank is daarom niet ontvankelijk en haar vordering moet worden afgewezen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden niet gevolgd in dit verweer. Reden hiervoor is dat Deutsche Bank haar standpunt dat de rechtsverhouding tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met ABN onder algemene titel op haar is overgegaan voldoende heeft uitgewerkt en onderbouwd, terwijl [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dit gemotiveerde standpunt onvoldoende hebben weersproken. Volgens Deutsche Bank is op 7 augustus 2008 een deel van het vermogen van ABN afgesplitst naar de naamloze vennootschap New HBU II N.V. De statutaire naam van New HBU II N.V. is bij notariële akte van 1 april 2010 gewijzigd in Deutsche Bank, aldus Deutsche Bank. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de juistheid van deze stellingen niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van deze stellingen uitgaat. Deutsche Bank stelt voorts dat de rechtsverhouding tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en ABN door de afsplitsing onder algemene titel is overgegaan op Deutsche Bank. Zij verwijst daarbij naar de beschrijving van de afsplitsing waarin het afgesplitst vermogen is beschreven. Die beschrijving vermeldt dat alle overeenkomsten die door de splitsende vennootschap zijn aangegaan met klanten van de splitsende vennootschap en welke zijn gespecificeerd in een bijgevoegde bijlage 1 onder het af te splitsen vermogen vallen en dat dit vermogen overgaat op New HBU II. De bedoelde bijlage 1 bevat de lijst van overeenkomsten met klanten, gesorteerd op klantnummer. Een van die klantnummers is [nummer]. Volgens Deutsche Bank is klantnummer [nummer] het nummer waar de overeenkomsten tussen ABN en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder vallen. Dit klantnummer is onder meer vermeld op bladzijde 3 van het formulier “Clientenprofiel treasury”. Dit formulier is door Deutsche Bank overgelegd en betreft een vragenlijst van ABN over onder meer de kennis en ervaring van derivatenproducten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun risicohouding en doelstelling bij de door hun gewenste derivaten. Het formulier vermeldt achter de tekst “uw gegevens” en “naam”: “[gedaagde 1] & [gedaagde 2]”. Achter klantnummer staat het nummer [nummer] vermeld. Het vermelde rekeningnummer is: [nummer]. Het formulier is ondertekend, waarbij bij de handtekeningen de handgeschreven namen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zijn vermeld met de datum 9 maart 2008. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet weersproken dat zij dit formulier hebben ondertekend, zodat de rechtbank vaststelt dat zij in ieder geval op 9 maart 2008 bij ABN geregistreerd waren onder het klantnummer [nummer]. Voor zover [gedaagde 2] en [gedaagde 1] betwisten dat dit klantnummer aan hun overeenkomsten met ABN is toegekend, stuit hun verweer hierop af. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ook niet gemotiveerd betwist dat dit klantnummer is vermeld op de door Deutsche Bank bedoelde bijlage 1 en dat de overeenkomsten die onder de in die bijlage genoemde klantnummers zijn geregistreerd zijn overgegaan op New HBU II. Gelet op het voormelde stelt de rechtbank vast dat de in onderhavige zaak bedoelde overeenkomsten met ABN zijn overgegaan op New HBU II, waarvan de statutaire naam in 2010 is gewijzigd in Deutsche Bank.
4.4.
Omdat sprake is van splitsing en statutaire naamswijziging is een afzonderlijke overdracht aan Deutsche Bank van de tussen ABN en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestaande rechtsverhouding of vordering niet nodig. Door de splitsing is deze rechtsverhouding immers overgaan onder algemene titel. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opwerpen dat geen sprake is van cessie of contractsovername stuiten hun verweren daarop af.
4.5.
De rechtsverhouding tussen ABN en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is dus overgegaan op Deutsche Bank. De Deutsche Bank is ontvankelijk.
Toestemming echtgenotes
4.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat de kredietovereenkomst 2008 en, zo begrijpt de rechtbank, de renteswap, door hun echtgenotes is vernietigd omdat zij geen toestemming hebben verleend voor deze financieringsfaciliteit. Deutsche Bank kan daarom geen rechten uit die vernietigde overeenkomsten ontlenen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
4.7.
Dit verweer faalt. De door Deutsche Bank overgelegde kopie van de kredietovereenkomst 2008 vermeldt dat de kredietfaciliteit dient ter financiering van de beroepsuitoefening van de kredietnemer, dat het is samengesteld uit een rekening-courant krediet en een 15-jarige euriborlening en dat aan de kredietnemer de mogelijkheid wordt geboden om derivatentransacties af te sluiten. Onderaan de kredietovereenkomst zijn twee handtekeningen geplaatst die volgens de tekst van de overeenkomst zijn gezet door mevrouw [echtgenote 1] en mevrouw [echtgenote 2] in verband met de door hun gegeven toestemming. Daarbij is handgeschreven de datum 9 maart 2008 toegevoegd. De kredietovereenkomst is ook getekend door [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet weersproken dat zij en hun echtgenotes deze overeenkomst hebben ondertekend. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, leidt de rechtbank uit de handtekeningen af, dat de echtgenotes van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toestemming hebben gegeven voor de kredietovereenkomst 2008 alsmede met de in de overeenkomst opgenomen mogelijkheid om derivatentransacties aan te gaan.
Zorgplicht
4.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat zij hebben gedwaald en dat ABN haar zorgplicht jegens hen als adviseur en aanbieder van financiële producten heeft verzaakt omdat zij voorafgaande aan hun instemming met de door ABN geadviseerde euriborlening in combinatie met de renteswap onjuist en onvolledig zijn geïnformeerd. ABN heeft hen niet gewezen op de mogelijk restschuld bij voortijdige aflossing en ook niet op alternatieve financieringsvormen zonder risico op een restschuld of boete. Aan hen is niet verteld dat er negatievere kanten aan de financieringsvorm zaten dan aan een standaard hypotheek. Als zij waren geïnformeerd over de mogelijke restschuld en alternatieven, dan hadden zij gekozen voor een alternatief waarbij geen boeterente verschuldigd is bij een vervroegde aflossing. In dit verband stellen zij dat zij hadden gekozen voor een gewone hypotheek zonder risico’s. Daarbij hebben zij naar voren gebracht dat hun eerdere krediet met hypotheek door hen wel voortijdig boetevrij kon worden afgelost.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat ABN jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is opgetreden als adviseur. Deutsche Bank heeft niet weersproken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich met een verzoek tot het verruimen van hun kredietfaciliteit hebben gewend tot hun accountmanager van ABN en dat ABN daarop in een bespreking een renteswap in combinatie met een euriborlening heeft geadviseerd. Op ABN rustte een zorgplicht om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende te informeren over de specifieke eigenschappen, kenmerken en risico’s van de door haar geadviseerde kredietfaciliteit, om andere mogelijkheden van financiering voor te leggen en om ongeschikte financieringsvormen niet te adviseren of af te raden.
4.10.
De door ABN geadviseerde renteswap bood zekerheid tegen het fluctueren van de variabele rente van de euriborlening, doordat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun variabele rente ruilden tegen een vaste rente die zij aan ABN moesten voldoen. ABN verplichtte zich tot de betaling van de variabele rente. Het risico op het mogelijk oplopen van de variabele rente kwam daardoor bij ABN te rusten. Deze constructie bracht evenwel risico’s met zich in het geval de euriborlening voor het einde van de looptijd wordt beëindigd. Indien de renteswap op dat moment vanwege rentedaling een negatieve waarde heeft, moet die negatieve waarde aan ABN worden vergoed. Er is daardoor een risico op een restschuld bij vervroegde aflossing van de lening. Naar het oordeel van de rechtbank moest ABN, op een voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zijnde niet professionele beleggers, het voorgaande op begrijpelijke wijze uitleggen op het moment dat zij de mogelijkheid van deze kredietfaciliteit met een renteswap adviseerde. Indien er redelijke en passende alternatieven waren voor de gewenste verruiming van het krediet, waarbij dit risico niet zou worden gelopen, had ABN [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarover voorafgaande aan het afsluiten van de kredietovereenkomst met renteswap moeten informeren.
4.11.
Volgens Deutsche Bank heeft ABN [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voldoende geïnformeerd via een presentatie van de heer [B] van ABN tijdens een bespreking voorafgaande aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst en de renteswap. Ter onderbouwing van dit betoog heeft Deutsche Bank sheets van de volgens haar voorafgaande aan het aangaan van de kredietfaciliteit gegeven presentatie in het geding gebracht. Daarbij heeft Deutsche Bank gesteld dat zij tijdens die presentatie [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gewezen op de risico’s van de renteswaptransactie. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft geen bespreking plaatsgevonden waarbij is gewezen op de risico’s of alternatieven. De presentatie met sheets heeft in het geheel niet plaatsgevonden, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
4.12.
Daargelaten de vraag of de sheets van de presentatie voorafgaande aan de renteswaptransactie aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn gepresenteerd, concludeert de rechtbank dat de sheets niet onderbouwen dat er is gewezen op risico’s op een restschuld bij voortijdige aflossing en op alternatieve mogelijkheden van financiering. In dit verband is van belang dat dit risico nergens in de sheets is vermeld. In de sheets wordt weliswaar een opsomming gegeven onder de tekst “ nadelen”, maar deze opsomming bestaat alleen uit de vermelding “opportunity risk”, “marktveranderingen kunnen de waarde van de swap negatief beïnvloeden” en “kredietspreadrisico’s en beschikbaarheid onderliggende waarde worden niet ingedekt”. Er staat niet expliciet en voor niet financieel deskundigen op begrijpelijke wijze vermeld dat bij voortijdige aflossing mogelijk een restschuld resteert.
4.13.
Deutsche Bank stelt ook dat zij tijdens een nabespreking op 9 april 2008 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mondeling heeft geïnformeerd, en ook in twee brieven van 7 maart 2008 en in de vragenlijst clientenprofiel over risicohouding en doelstelling. Deze vragenlijst is op 9 maart 2008 door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondertekend. Zij wijst in het bijzonder op de brief van 7 maart 2008 met de attendering op pagina 2, waarvan de rechtbank begrijpt dat Deutsche Bank hierbij doelt op de niet ondertekende brief van 7 maart 2008, waarnaar is verwezen onder nr. 2.8. van dit vonnis.
4.14.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat op een zeker moment op 7 maart 2008 mondeling de renteswap is overeengekomen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorafgaande aan dat moment over de risico’s op een restschuld indien de lening voortijdig wordt afgelost en over de mogelijke alternatieven moesten zijn geïnformeerd. Dit betekent dat voor zover de uitleg over de risico’s van die transactie en de alternatieven pas wordt gegeven tijdens een nabespreking of in documenten die worden verstrekt of meegegeven op het moment of nadat die transactie op 7 maart 2008 is aangegaan, dit te laat is. Uit het voormelde volgt dat de informatie die tijdens de door Deutsche Bank bedoelde nabespreking op 9 april 2008 is verstrekt niet kan leiden tot de conclusie dat ABN [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorafgaande aan de totstandkoming van de euriborlening en renteswaptransactie voldoende heeft geïnformeerd. De informatie die met de bevestigingsbrief van 7 maart 2008 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is gegeven of die tijdens de bespreking op 7 maart 2008 niet is doorgenomen, maar slechts is afgegeven, heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] pas na de totstandkoming van de kredietfaciliteit kunnen informeren over de risico’s. Hoewel één van die brieven door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is ondertekend, terwijl in die brief is vermeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door ondertekening van de brief bevestigen dat zij zijn ingelicht over de transactie en alle gewenste informatie waaronder een productbeschrijving en uitleg van de bank hebben ontvangen en zij ook die brief hebben ondertekend, volgt hieruit niet welke informatie zij in dit verband hebben ontvangen en of die informatie tevens informatie over de risico’s bevatte. In dit verband is van belang dat in die brief geen nadere informatie over de risico’s is gegeven. Daarbij volgt uit de mededeling in de brief dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn (Algemene Bepalingen Derivatentransacties en de Voorwaarden Treasurydienstverlening) en dat deze voorwaarden deel uitmaken van de brochure “Informatie treasurydienstverlening ABN AMRO” en dat de cliënt bevestigt een brochure Informatie Treasurydienstverlening te hebben ontvangen, niet dat die informatie is verkregen voorafgaande aan het aangaan van de renteswaptransactie op 7 maart 2008.
4.15.
Deutsche Bank betoogt verder dat ABN tijdens besprekingen met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en de heer [A] en de heer [B] namens ABN op 6 februari 2008 en 7 maart 2008 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mondeling heeft geïnformeerd over het risico van de renteswap, waaronder een mogelijke negatieve marktwaarde en de verschuldigdheid van een vergoeding bij het afbreken van een derivatentransactie. Tijdens die besprekingen is uitleg gegeven over de geldmarkt, euriborleningen en renteswaptransacties en is de vragenlijst clientenprofiel doorgenomen. Daarbij heeft ABN gewezen op de nadelen en mogelijke risico’s, waaronder op de mogelijke restschuld bij vervroegde aflossing indien tevens een renteswap is overeengekomen. ABN heeft toen aangegeven dat bij het alternatief van een lening met vaste rente bij vervroegde aflossing een boeterente in rekening zou worden gebracht. Deutsche Bank verwijst ook naar de kredietovereenkomst 2008. Deze overeenkomst is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondertekend op 7 maart 2008. In deze kredietovereenkomst is opgenomen dat door ondertekening van de overeenkomst de klant bevestigt dat hij de brochure Informatie Treasurydienstverlening ABN AMRO en de Algemene Bepalingen Derivatentransacties heeft ontvangen en daarmee volledig bekend is. Deutsche Bank stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder meer zijn geïnformeerd door middel van de tekst van artikel 9 van de Algemene Bepalingen Derivatentransacties (ABD), punt 7 over derivatenrisico’s en punt 9 over de kosten van voortijdige beëindiging zoals vermeld in de brochure “Informatieblad Treasurydienstverlening ABN AMRO”. Volgens Deutsche Bank is de in de overeenkomst bedoelde informatie verstrekt voorafgaande aan de instemming met de kredietfaciliteit en het aangaan van de mondelinge renteswaptransactie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze gemotiveerde stellingen van Deutsche Bank weersproken.
4.16.
Gelet op de betwisting van Deutsche Bank dat ABN niet heeft voldaan aan haar zorgplicht, waarbij zij heeft uitgewerkt dat zij voorafgaande aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst en renteswap [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft geïnformeerd over de risico’s en alternatieven, kan de rechtbank op dit moment niet vaststellen of sprake is van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde schending van de zorgplicht en dwaling. De stelplicht en de bewijslast van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde tekortkoming in de nakoming van de zorgplicht van ABN, alsmede van de door hen gestelde dwaling rust op [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Zij zullen daarom worden toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat ABN hen voorafgaande aan de totstandkoming van de kredietfaciliteit en de renteswap onvoldoende duidelijk en volledig heeft geïnformeerd over de risico’s van de geadviseerde renteswap, met name het risico dat zij aan de bank een negatieve waarde van de renteswap zouden moeten vergoeden bij voortijdige aflossing en dat zij geen informatie heeft gegeven over bestaande alternatieve kredietmogelijkheden waarbij voortijdig boetevrij kon worden afgelost.
Schade
4.17.
Indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] slagen in het aan hun opgedragen bewijs, zal de rechtbank moeten beoordelen of zij door de schending van de zorgplicht van ABN schade hebben geleden. Daarbij moet de vraag worden beantwoord of zij bij voldoende informatie zouden hebben gekozen voor een andere financieringsvorm dan de gekozen vorm met de renteswap en zo ja, met welke kosten zij in dat geval zouden zijn geconfronteerd inzake hun renteverplichtingen en eventuele boetes bij de voortijdige aflossing van de lening bij verkoop van het kantoorpand. Ook kan daarbij van belang zijn of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in 2004 een kredietovereenkomst hadden afgesloten waarbij zij voortijdig boetevrij konden aflossen, hetgeen Deutsche Bank betwist, en dat zij, zoals zij stellen, indien zij juist zouden zijn geïnformeerd niet zouden hebben gekozen voor een kredietfaciliteit waarbij dit niet meer mogelijk was. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat zij door de schending van de zorgplicht schade hebben geleden, draagt de rechtbank hen daarom tevens bewijs op van hun stelling dat zij, wanneer zij adequaat door ABN zouden zijn geadviseerd over de risico’s van de renteswap, zouden hebben gekozen voor een financieringsvorm waarbij zij de mogelijkheid hadden om voortijdig af te lossen tegen geen of lagere kosten, dan de kosten waarmee zij door de restschuld van de renteswap zijn geconfronteerd en dat zij in dat geval in een voordeligere positie zouden hebben verkeerd dan thans het geval is.
Verdere verloop van de procedure
4.18.
De rechtbank stelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de gelegenheid om het hiervoor onder 4.15 en 4.16 bedoelde bewijs te leveren. Indien zij het bewijs (mede) wensen te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dienen zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien zij het bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, dienen zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.19.
De rechtbank verwacht dat het verhoor per getuige 60 minuten zal duren. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwachten dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.20.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon, bij rechtspersoon: rechtsgeldig vertegenwoordigd, aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.21.
Partijen zijn verder ook in geschil over de hoogte van het banksaldo van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank stelt vast dat de stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat vanaf 19 januari 2011 € 37.831,93 is bijgeschreven niet gemotiveerd is weersproken. Daarbij heeft Deutsche Bank wel opgemerkt dat zij bevoegd was tot het verrekenen van de bijschrijvingen met haar vordering. Ten aanzien van dit partijdebat houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan tot na de hiervoor bedoelde bewijslevering.
4.22.
De rechtbank houdt verder iedere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
5.1.
draagt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op om te bewijzen
a. dat ABN hen voorafgaande aan de totstandkoming van het krediet met renteswap onvoldoende heeft geïnformeerd over het risico van een restschuld bij voortijdige aflossing van een euriborlening met renteswap en dat zij geen informatie heeft gegeven over bestaande alternatieve kredietmogelijkheden waarbij voortijdig boetevrij of tegen lagere kosten dan de mogelijke restschuld kon worden afgelost.
b. dat zij, indien zij waren geïnformeerd over de mogelijke restschuld en mogelijke alternatieve kredietvormen, zouden hebben gekozen voor een financieringsvorm waarbij zij de lening voortijdig konden aflossen tegen geen of lagere kosten, dan de kosten waarmee zij door de restschuld van de renteswap zijn geconfronteerd.
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 6 augustus 2014teneinde [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs willen leveren;
5.3.
bepaalt dat, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (mede) bewijs willen leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moeten brengen;
5.4.
bepaalt dat, indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bewijs willen leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dienen op te geven;
- moeten opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dienen bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen gebruik maken van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan, mr. J.K.J. van den Boom en mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: LdV/4229