ECLI:NL:RBMNE:2014:2875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
16-661288-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer en vervoer van verdovende middelen met vrijspraak voor witwassen

Op 10 juli 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 19 maart 2014 in Nederland werd aangehouden met 330 XTC-pillen en 415 gram hashish. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een geldboete van € 3.000,-- voor het opzettelijk invoeren en vervoeren van deze verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten 1 en 2, waarbij hij de XTC-pillen en hashish vanuit Polen naar Nederland had gebracht. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte, dat hij de drugs in Nederland had gekocht, niet geloofwaardig, gezien de omstandigheden van de aanhouding en de eerdere verklaringen van de verdachte.

Wat betreft het derde feit, het witwassen van een geldbedrag van € 3.000,--, heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, aangezien de verdachte geen concrete herkomst voor het geld had kunnen aantonen, maar ook niet kon worden vastgesteld dat hij een handeling had verricht om de criminele herkomst van het geld te verbergen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om het geldbedrag te verbeurd verklaren afgewezen en besloten dat het bedrag aan de verdachte moest worden teruggegeven.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de schadelijkheid van de verdovende middelen voor de gezondheid en de samenleving. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661288-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 juli 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], Polen, op [1973],
verblijvende in Penitentiaire Inrichting Midden Holland,
Huis van Bewaring locatie Haarlem.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.D.A. Stam, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
samen met een ander opzettelijk 330 XTC pillen binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht door de pillen in een personenauto naar Nederland te vervoeren
en/of
samen met een ander opzettelijk 330 XTC pillen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd ;
Feit 2:
samen met een ander opzettelijk 415 gram hashish binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht door de hashish in een personenauto naar Nederland te vervoeren
en/of
samen met een ander opzettelijk 415 gram hashish heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd;
Feit 3:
zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van respectievelijk € 7.000,-- en € 3.000,--.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Het aantreffen van verdovende middelen en contant geld
Verbalisant [A] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd:
Op 19 maart 2014 bevond ik mij op parkeerplaats Oudenhorst. Ik zag dat een Pools gekentekend motorvoertuig, merk Audi A3 kleur rood, gecontroleerd werd. [2]
Ik zag dat in een sportschoen van het merk ‘Adidas’ een met bruine tape omwikkeld pakket aanwezig was. Ik zag dat in een tweede sportschoen van het merk ‘Adidas’ en in een sportschoen merk ‘Reebok’ met plastic omwikkelde pakketten aanwezig waren.
Ik heb de verdachte, die later bleek te zijn [verdachte], overgedragen aan de heer [B]. [3]
Verbalisant [B]heeft -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd:
Op 19 maart 2014 heb ik op de parkeerplaats Oudenhorst te Woudenberg verdachte [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden in verband met drugs. [4]
De aangetroffen goederen, vermoedelijk verdovende middelen, zijn in beslag genomen. [5]
Bij navraag bleek dat de verdachte ook nog geld in zijn binnenzak had. [6] Dit geldbedrag van in totaal € 3.000,--, bestaande uit 60 bankbiljetten van € 50,--, is eveneens in beslag genomen. [7]
Onderzoek naar de verdovende middelen
Verbalisant [C] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd:
Door de forensische opsporing is onderzoek ingesteld in verband met vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. De partij is in beslag genomen tijdens het onderzoek tegen verdachte [verdachte]. De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
  • 300,35 gram bruine blokken, positief getest op cannabis, vermoedelijk hashish, SIN AAGZ5053NL;
  • 77,62 gram bruine blokken, positief getest op cannabis, vermoedelijk hashish, SIN AAGZ5051NL;
  • 37,57 gram bruine blokjes, positief getest op cannabis, vermoedelijk hashish, SIN AAGZ5050NL;
  • 330 pillen, positieve getest op XTC, SIN AAGZ5049NL.
De test van de monsters AAGZ5053NL, AAGZ5051NL en AAGZ5050NL gaf een reactie indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op lijst II van de Opiumwet. [10]
Het monster AAGZ5049NL is naar het NFI verzonden. [11]
Het NFI heeft in het rapport ‘Identificatie van drugs en precusoren’ d.d. 31 maart 2014 de volgende conclusie getrokken:
Het monster AAGZ5049NL bevat MDMA. MDMA is vermeld op lijst I, behorende bij de opiumwet. [12]
Eerdere veroordeling
Het ‘European Criminal Records Information System’ (Ecris) vermeldt dat verdachte op
22 december 2010 in Duitsland is veroordeeld in verband met handel in verdovende middelen tot een gevangenisstraf van één jaar en negen maanden.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ten overstaan van de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Ik was in de auto en ik had drugs bij me. Ik ben aangehouden in een rode Audi A3. Ik was de bestuurder. [13] De in beslag genomen schoenen zijn van mij. De drugs die in de schoenen zat, moest ik voor een contact in Polen naar Nederland brengen. [14]
Verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Iemand heeft mij gevraagd de drugs vanuit Polen hier naartoe te brengen. [15]
Ten overstaan van de politie heeft verdachte -zakelijk weergegeven- verder verklaard:
Het geldbedrag van € 3.000,-- dat in mijn binnenzak is aangetroffen, is van mij. [16]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert haar standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de aangetroffen verdovende middelen, zoals vermeld in de tenlastelegging, Nederland heeft ingevoerd. Verdachte heeft zowel bij het Hof in het kader van de gevangenhouding, als ter terechtzitting verklaard dat hij de verdovende middelen in Nederland op een parkeerplaats heeft gekocht, vlak voordat hij werd aangehouden. Op de parkeerplaats heeft verdachte de verdovende middelen meteen in schoenen verstopt. Deze verklaring is volgens de raadsman aannemelijk, omdat het een bekend gegeven is dat drugsrunners op parkeerplaatsen bij grensstreken wachten op auto’s met een buitenlands kenteken om drugs te verkopen.
Gelet op het voorgaande heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken voor zover de feiten 1 en 2 inhouden het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen- en het vervoeren naar Nederland van 330 XTC pillen en 415 gram hashish.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 3.000,--. Het geld dat verdachte bij zich had heeft hij in Polen op legale wijze verdiend. Het geldbedrag is niet afkomstig uit illegale handelsactiviteiten. Het is voor Poolse mensen bovendien gewoon om grote contante geldbedragen bij zich te dragen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten overstaan van de politie heeft verdachte bekend dat hij met drugs in zijn auto vanuit Polen naar Nederland is gereden en deze binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft hij deze verklaring bevestigd. In het kader van de raadkamerprocedure bij het Hof en ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring aangepast, in die zin dat hij heeft verklaard dat hij de drugs pas in Nederland op de parkeerplaats heeft gekocht, terwijl zijn compagnon zich even aan het opfrissen was. Kort daarna is hij op dezelfde parkeerplaats aangehouden. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig, gelet op het moment waarop deze verklaring is afgelegd, alsmede gelet op de omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen. Niet aannemelijk is dat verdachte de drugs in zo’n kort tijdbestek heeft omwikkeld met tape en in zijn sportschoenen heeft verstopt. Daarnaast heeft verdachte geen aannemelijk antwoord gegeven op de vraag waarom hij dan eerder, herhaaldelijk en in detail heeft verklaard dat hij de drugs vanuit Polen Nederland heeft ingevoerd. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de bij de politie en rechter-commissaris afgelegde verklaring.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten tezamen en vereniging met een ander heeft begaan. Verdachte had weliswaar een passagier bij zich die met hem was meegereden vanuit Hamburg, maar niet vastgesteld kan worden dat deze wist dat zich verdovende middelen in de auto van verdachte bevonden, toen hij met hem meereed naar Nederland. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de verdovende middelen in Nederland heeft verkocht, afgeleverd of verstrekt. Van die onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom eveneens vrijspreken.
Feit 3
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.
Ten tijde van zijn aanhouding had verdachte een bedrag van € 3.000,-- aan contant geld in zijn binnenzak. Verdachte heeft geen concrete en verifieerbare herkomst voor dit geld naar voren gebracht. Zonder dit nader te onderbouwen heeft hij verklaard dat hij het geld eerlijk heeft verdiend uit onder meer werkzaamheden als automonteur. Deze herkomst acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. Gelet op de samenstelling van het geldbedrag, te weten 60 coupures van € 50,--, de omstandigheid dat in de auto van verdachte waarmee hij vanuit Polen naar Nederland was komen rijden verdovende middelen zijn aangetroffen, alsmede gelet op het feit dat verdachte op 22 december 2010 in Duitsland tot een gevangenisstraf is veroordeeld voor een opiumdelict, acht de rechtbank aannemelijk dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 19 maart 2014 te Nederland opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland
heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer
330 pillen van een materiaal bevattende MDMA/MDA (XTC), zijnde MDMA/MDA,
een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft hij opzettelijk
de XTC pillen voornoemd in een personenauto vervoerd naar Nederland;
en
op 19 maart 2014 te Woudenberg opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 330 XTC pillen van een materiaal bevattende MDMA/MDA (XTC), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 19 maart 2014 te Nederland opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 415 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde
hashish, een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, immers heeft hij opzettelijk de hennep/hashish voornoemd in een personenauto vervoerd naar Nederland;
en
op 19 maart 2014 te Woudenberg opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 415 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde hasjiesj, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 2;
3.
op 19 maart 2014, te Woudenberg, een geldbedrag van 3000 euro, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte is volgens de wet strafbaar als:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond ten aanzien van deze feiten is niet aannemelijk geworden.
Feit 3
witwassen
Gelet op de omstandigheden waaronder het geld bij verdachte is aangetroffen, acht de rechtbank het aannemelijk dat dit geld afkomstig is van een misdrijf dat door hem zelf is begaan. In die situatie is het enkele voorhanden hebben van uit misdrijf verkregen geld niet voldoende om van witwassen te kunnen spreken in de zin van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b Wetboek van Strafrecht. Naast het voorhanden hebben wordt een handeling van de witwasser gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’. Sprake moet zijn van een nadere handeling die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het desbetreffende voorwerp. Op basis van de bewijsmiddelen kan dat in het geval van verdachte niet worden vastgesteld, zodat het onder drie bewezenverklaarde niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Voor wat betreft feit 3 zal de rechtbank verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht voor de feiten die volgens de verdediging kunnen worden bewezen, een gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer binnen Nederland van een grote hoeveelheid hashish en XTC pillen. Deze verdovende middelen zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen vaak direct en indirect de oorzaak van vormen van criminaliteit en overlast.
Het is niet de eerste keer dat verdachte voor dergelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie. Het ‘European Criminal Records Information System’ (Ecris) vermeldt dat verdachte op 22 december 2010 in Duitsland is veroordeeld in verband met handel in verdovende middelen tot een gevangenisstraf van één jaar en negen maanden.
Verdachte heeft 330 pillen harddrugs en 415 gram hashish ingevoerd en vervoerd. Bij de bepaling van de op te leggen straf zoekt de rechtbank daar waar mogelijk aansluiting bij de LOVS [17] oriëntatiepunten. Deze schrijven voor de invoer van 330 pillen harddrugs, waarbij 5 pillen worden gelijkgesteld met 1 gram, een gevangenisstraf van 5 tot 7 weken voor. De LOVS oriëntatiepunten schrijven niet voor welke gevangenisstraf passend is voor het invoeren en vervoeren van 415 gram hashish. De rechtbank acht hiervoor eveneens een gevangenisstraf van 5 tot 7 weken passend. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat sprake is van recidive hetgeen tot strafverhoging leidt, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en daarnaast een geldboete van
€ 3.000,-- passend en geboden.
Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen en uitgaat van de richtlijnen welke door het openbaar ministerie worden gehanteerd..

9.Het beslag

Onder verdachte is een bedrag van € 3.000,-- in beslag genomen. De officier van justitie heeft verzocht dit bedrag verbeurd te verklaren, omdat dit bedrag van misdrijf afkomstig is in de zin van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld voor witwassen van dit geldbedrag.
De rechtbank is niet tot de kwalificatie witwassen gekomen en zal verdachte voor wat betreft dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij komt daarom ook niet toe aan de verbeurdverklaring van dit bedrag, maar zal beslissen dat dit bedrag moet worden teruggegeven aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in rubriek 5 onder 3 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vier maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 3.000,--(zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter,
mrs. M.C. Oostendorp en E.M. de Stigter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2014 te Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer
330 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA/MDA
(XTC), zijnde MDMA/MDA een middel vermeld op de bij die wet behorende
lijst I, immers heeft hij verdachte en / of zijn mededader(s)opzettelijk de XTC pillen voornoemd in een personenauto vervoerd
naar Nederland;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2014 te Woudenberg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 330 XTC pillen, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2014 te Nederland tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
ongeveer 415 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde
hashish een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II, immers heeft
hij, verdachte en / of zijn mededader(s) opzettelijk de hennep/hashish
voornoemd in een personenauto vervoerd naar Nederland;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2014 te Woudenberg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 415 gram, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 2;
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2014, te Woudenberg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
geldbedrag van ongeveer 7000 euro en/of ongeveer 3000 euro, heeft/hebben
verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans
van een voorwerp, te weten voornoemde geldbedrag(en) , gebruik heeft/hebben
gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader wist dat bovenomschreven voorwerp -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit de handel in verdovende
middelen, in elk geval uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met registratienummer PL0940/2014064297C bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering 1 t/m 59. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht van [A] d.d. 20 maart 2014, pag 32.
3.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht van [A] d.d. 20 maart 2014, pag 33.
4.Proces-verbaal van bevindingen van[B] d.d. 19 maart 2014, pag 31.
5.Kennisgeving van inbeslagneming onder [verdachte], d.d. 19 maart 2014, registratienummer PL0940-2014064297-4.
6.Proces-verbaal van bevindingen van[B] d.d. 19 maart 2014, pag 31.
7.Kennisgeving van inbeslagneming onder[verdachte], d.d. 19 maart 2014, registratienummer PL0940-2014064297-7.
8.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen door [C] d.d. 20 maart 2014, pag. 37
9.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen door [C] d.d. 20 maart 2014, pag. 38 bovenste helft.
10.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen door [C] d.d. 20 maart 2014, pag. 38 onderaan en pagina 39 bovenaan.
11.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen door [C] d.d. 20 maart 2014, pag. 39.
12.Het rapport van het NFI identificatie van drugs en precusoren d.d. 31 maart 2014, pag. 42.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte] bij de politie, d.d. 19 maart 2014, pag. 50 bovenaan.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte] bij de politie, d.d. 19 maart 2014, pag. 51 bovenaan.
15.Verhoor verdachte[verdachte] bij de rechter-commissaris in het kader van de inbewaringstelling, d.d. 21 maart 2014.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte[verdachte] bij de politie, d.d. 19 maart 2014, pag. 51.
17.Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren van rechtbanken en gerechtshoven.