ECLI:NL:RBMNE:2014:2852

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
C-16-335042 HA ZA 13-33
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van een uiterste wilsbeschikking wegens wilsbekwaamheid

In deze zaak vorderden eisers, [eiser] en [eiseres], de nietigverklaring van de uiterste wilsbeschikking van hun moeder, [erflaatster], die op 1 augustus 2011 was opgemaakt. De eisers stelden dat hun moeder op het moment van het opmaken van het testament niet wilsbekwaam was, als gevolg van een geestelijke stoornis. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de wilsbekwaamheid van [erflaatster] zorgvuldig onderzocht. Het testament had tot gevolg dat [eiser] en [eiseres] als erfgenamen werden uitgesloten, wat hen een legaat toekende ter grootte van hun legitieme portie. De rechtbank heeft vastgesteld dat [erflaatster] op het moment van het opmaken van het testament leed aan ernstige vasculaire dementie, wat haar vermogen om de gevolgen van haar testament te overzien, ernstig belemmerde. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar verklaringen van medische professionals en getuigenissen van kleinkinderen van [erflaatster], die bevestigden dat zij in een verwarde toestand verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de notaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de wilsbekwaamheid van [erflaatster] en dat de uiterste wilsbeschikking niet in overeenstemming was met haar werkelijke wil. Op basis van artikel 3:34 BW heeft de rechtbank de primaire vordering van eisers toegewezen en de uiterste wilsbeschikking van [erflaatster] nietig verklaard. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/335042 / HA ZA 13-33
Vonnis van 18 juni 2014

1.[eiser],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
advocaat mr. B. Breederveld te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
(thans) in rechte vertegenwoordigd door
mr. J.M. SCHAEFFER,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, werkzaam bij de Gelderse Stichting tot Beheer en Bewindvoering ter bescherming van meerderjarigen, gevestigd te Arnhem,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde 3],
kantoorhoudende te [plaats],
in zijn hoedanigheid van (opvolgend) executeur van de nalatenschap van [erflaatster] (erflaatster),
interveniënt aan de zijde van gedaagden,
advocaat mr. G.L. Maaldrink, te ’s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden of afzonderlijk [eiser], [eiseres], [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het vonnis in incident van 13 maart 2013,
-
het herstelvonnis van 1 mei 2013,
-
het tussenvonnis van 26 juni 2013,
-
het proces-verbaal van comparitie van 22 november 2013, met daaraan gehecht de
brief van mr. Breederveld van 9 december 2013,
- het bericht van 24 maart 2014 van mr. Maaldrink inhoudende dat gedaagde sub 1 op 17 maart 2014 is overleden.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Op [2012] is te [plaats] (gemeente [plaats]) overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), bij leven gehuwd met [gedaagde 1]. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren, [eiser], [zoon], [eiseres] en [gedaagde 2]. [zoon] is op [2010] overleden. Erflaatster was op haar sterfdatum 83 jaar oud.
Bij testament, verleden op 1 augustus 2011 bij erflaatster thuis ten overstaan van notaris mr. J.J. Wijts-van Nimwegen (hierna: de notaris), heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Op basis van dit testament zijn [eiser] en [eiseres] als erfgenamen uitgesloten. Aan hen komt een legaat toe ter grootte van hun legitieme portie. Aan de kinderen van [eiser] en [eiseres] is eveneens een breukdeel ter grootte van de legitieme portie van hun ouders gelegateerd. Daarbij geldt de beperking dat [eiser] en [eiseres], samen met hun kinderen, nooit meer kunnen verkrijgen dan hun versterf-erfdeel in de nalatenschap van erflaatster. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn samen en voor gelijke delen tot erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster benoemd.
Het vermogen van erflaatster is bij beschikking van de kantonrechter op 8 december 2010 onder bewind gesteld. Daarbij zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] benoemd tot bewindvoerders.

3.Het geschil

Eisers vorderen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
I. te verklaren voor recht dat de uiterste wilsbeschikking van [erflaatster] van 11 augustus 2011 (de rechtbank begrijpt 1 augustus 2011) nietig is, althans deze uiterste wilsbeschikking nietig te verklaren, althans te vernietigen,
Subsidiair:
II. de uiterste wilsbeschikking van [erflaatster] van 1 augustus 2011 wegens bedrog te vernietigen,
een en ander met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure.
Gedaagden voeren verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Eisers stellen dat erflaatster onder invloed van een geestelijke stoornis niet heeft kunnen overzien wat de gevolgen van haar op 1 augustus 2011 opgemaakte uiterste wilsbeschikking zouden zijn. Zij stellen dat de huisarts van erflaatster [eiser] op [2012] heeft medegedeeld dat erflaatster in het najaar van 2011 is gezien door een geriater en een neuroloog. Beiden spraken van ernstige vasculaire encephalopathie en ernstige vasculaire dementie bij erflaatster, aldus vernam [eiser] van de huisarts. Ook had erflaatster volgens eisers als gevolg van een beroerte last van cognitieve stoornissen, tijdsdesoriëntatie, fatische stoornissen en stoornissen in de executieve functies, met verlies van overzicht en planning. Erflaatster was volgens eisers slechts in staat een testament te maken als een en ander haar op zeer duidelijke en op zeer eenvoudige wijze zou worden uitgelegd. De notaris heeft volgens eisers gezegd dat zij niet wist dat bij erflaatster vasculaire dementie was geconstateerd. Eisers stellen dat de notaris voorafgaand aan het passeren van het testament geen contact met erflaatster heeft gehad. Zij stellen dat de notaris hun heeft medegedeeld dat erflaatster, voorafgaand aan het ondertekenen van het testament, had gezegd dat zij wilde dat niemand tekort zou komen. De notaris heeft volgens eisers niet aan erflaatster gevraagd of zij daadwerkelijk twee van haar drie kinderen als erfgenaam wilde uitsluiten. Eisers stellen tot slot dat in de gegeven omstandigheden het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van Notariële Dienstverlening van de KNB (hierna: het Protocol wilsbekwaamheid) nageleefd had moeten worden. Nu er sprake was van meerdere in het Protocol wilsbekwaamheid genoemde factoren, had de wilsbekwaamheid van erflaatster uitgebreid te moeten worden onderzocht. Dit heeft de notaris niet gedaan. De medische toestand van erflaatster en het gegeven dat zij haar testament ingrijpend wijzigde bij een andere dan haar vaste notaris, zonder dat er onderzoek is gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflaatster, leidt eisers tot de conclusie dat het testament van 1 augustus 2011, waarin [eiser] en [eiseres] zijn onterfd, niet in overeenstemming was met de daadwerkelijke wil van erflaatster.
Gedaagden voeren verweer en stellen dat erflaatster op 1 augustus 2011 voldoende in staat was haar wil te verklaren en dat zij de gevolgen van het toen opgemaakte testament heeft begrepen en gewild. Zij stellen dat erflaatster ongeveer een maand voordat het testament werd verleden een concept van het testament heeft ontvangen met daarbij een uitgebreide schriftelijke toelichting. Bij erflaatster was volgens gedaagden geen vasculaire dementie geconstateerd, maar was sprake van vasculaire cognitieve beperkingen. Zij verwijzen naar de e-mail van 4 december 2012 van drs. J.T.H. Hoijtink, specialist ouderengeneeskunde. Volgens gedaagden heeft erflaatster bewust gekozen voor onterving van [eiser] en [eiseres]. De belangrijkste reden daarvoor was dat erflaatster het vertrouwen in hen had verloren nadat zij haar na een val begin 2011 tegen haar zin in een verpleeghuis hadden ondergebracht.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het onderhavige geval is in geschil of erflaatster op het moment van het passeren van het testament op 1 augustus 2011 in staat was tot een redelijke waardering van de bij dit testament betrokken belangen. Gedaagden menen dat erflaatster daartoe goed in staat was. Uit de brieven van zeven kleinkinderen van erflaatster (productie 8 bij dagvaarding) komt echter een ander beeld naar voren. Een greep uit de door hen aangedragen voorbeelden schetst erflaatster als een ernstig verwarde oma die haar kleinkinderen veelal niet meer herkende. Eén van hen schrijft in dat verband dat haar grootmoeder haar op haar verjaardag op 2 augustus 2011, dus daags na het opmaken van het testament, niet herkende. Een ander schrijft dat oma medio augustus 2011 niet meer goed uit haar woorden kwam. Weer een ander schrijft dat oma op 2 en op 11 augustus 2011 niet meer wist dat hij geneeskunde studeerde en hem verwarde met zijn broer. Ook van buiten de familie zijn er berichten dat erflaatster in de war was. In een e-mailbericht van 9 mei 2011 spreekt de heer [A], voormalig financieel adviseur van erflaatster en [gedaagde 1], al over een verwarde indruk en mentale afwezigheid bij erflaatster tijdens een gesprek op 2 mei 2011. De verklaring van de specialist Hoijtink voornoemd vormt ook een aanwijzing dat betwijfeld moet worden of erflaatster de strekking en gevolgen van het nieuwe, tamelijk complexe, testament heeft kunnen begrijpen. Hoijtink verklaarde, na erflaatster in 2010 te hebben onderzocht, dat zij de essentie van een testament zou kunnen begrijpen mits dit haar op zeer eenvoudige wijze werd uitgelegd. De rechtbank baseert zich voorts op de informatie die [eiser] op [2012] van de huisarts kreeg. Eisers stellen onweersproken dat de huisarts [eiser] vertelde dat de geriater en de neuroloog erflaatster in het najaar van 2011 hadden onderzocht en dat beiden spraken over ernstige vasculaire encephalopathie en ernstige vasculaire dementie bij erflaatster. Gedaagden hebben de door eisers gestelde diagnose weliswaar betwist, maar zij hebben hun betwisting in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden onvoldoende gemotiveerd. Ter verdere onderbouwing van de stelling dat bij erflaatster reeds op 1 augustus 2011 sprake moet zijn geweest van zodanig ernstige vasculaire dementie dat dit aan een redelijke waardering van de bij het testament betrokken belangen in de weg stond, hebben eisers een verklaring van professor De Deyn, neuroloog, in het geding gebracht. De Deyn komt op grond van voornoemde informatie van de huisarts tot de conclusie dat, indien in het najaar van 2011 sprake was van ernstige vasculaire encephalopathie en ernstige vasculaire dementie, verondersteld mag worden dat erflaatster ook drie maanden daarvoor dement was.
De in 4.3. genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank op zichzelf voldoende voor de vaststelling dat erflaatster op 1 augustus 2011 leed aan een geestelijke stoornis die vermoedelijk een redelijke waardering van de bij dit testament betrokken belangen belette. Daarbij neemt de rechtbank ook nog in aanmerking dat het bestreden testament ten overstaan van een andere dan de vaste notaris is verleden, zonder dat de notaris uitgebreid onderzoek naar de wilsbekwaamheid van erflaatster heeft gedaan terwijl dat in de gegeven omstandigheden in de rede lag. Het testament is niet eenvoudig van strekking en van een zeer eenvoudige uitleg door de notaris aan erflaatster is niet gebleken. Het opsturen van een vijftien pagina’s tellende toelichting op het testament is daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Als onweersproken staat vast dat de notaris geen adequate vragen aan erflaatster heeft gesteld om te controleren of zij de inhoud van het testament begreep en de gevolgen ervan besefte. Daarbij hecht de rechtbank ook waarde aan de onweersproken stelling van eisers dat erflaatster onmiddellijk voordat zij haar kinderen [eiser] en [eiseres] zou onterven nog heeft gezegd dat ze niet wilde dat iemand tekort zou komen. Dit alles bij elkaar brengt de rechtbank tot de vaststelling dat erflaatster als gevolg van een geestelijke stoornis niet heeft begrepen wat de gevolgen van haar testament voor [eiser] en [eiseres] zouden zijn. Dit betekent dat ingevolge artikel 3:34, lid 1 BW een met de uiterste wilsbeschikking overeenstemmende wil geacht wordt te ontbreken.
De conclusie van rechtsoverweging 4.4. leidt tot het oordeel dat de uiterste wilsbeschikking van erflaatster op grond van artikel 3:34, lid 2 BW nietig is. De rechtbank zal daarom de primaire vordering toewijzen en voor recht verklaren dat de uiterste wilsbeschikking van erflaatster van 1 augustus 2011 nietig is. Nu het een verklaring voor recht betreft zal de vordering om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren worden afgewezen.
Gelet op de relatie tussen partijen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat de uiterste wilsbeschikking van [erflaatster] van 1 augustus 2011 nietig is,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Karman en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.