ECLI:NL:RBMNE:2014:2847

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
16.659655-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een kind met gebroken bovenbeen door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een kind, te weten [slachtoffer], door deze vier maal heen en weer te schudden terwijl hij het kind aan een been vasthield en ondersteboven hield. De feiten vonden plaats in de periode van 3 tot en met 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats]. De rechtbank heeft de aangifte van de moeder van het kind, [aangeefster], en de medische verklaringen als bewijsstukken meegenomen in haar oordeel. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij het kind heeft mishandeld door te knijpen en te pieken, wat heeft geleid tot meerdere blauwe plekken en een gebroken bovenbeen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het letsel, gezien de leeftijd van het kind en de gevolgen van de ziekenhuisopname, als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder het kind en de moeder, voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659655-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats],
wonende [adres] [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 26 november 2013 en 10 juni 2014, waarbij de verdachte telkens is verschenen, telkens bijgestaan door
mr. N. Menouar, advocaat te Arnhem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.T.R.M. Franken en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 3 juni 2013 tot en met 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats], (telkens) opzettelijk mishandelend een kind, te weten [slachtoffer],
- (meermalen) (met kracht) aan de/het o(o)r(en) heeft getrokken en/of
- (meermalen) (met kracht) in de arm(en) en/of in de/het be(e)n(en) en/of in/op de borst, althans in/op het lichaam heeft geknepen en/of
- (meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam een piek heeft gegeven (vingerknip tegen/op de huid) waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.

Primair

hij op of omstreeks 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats], aan een kind, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken (boven)been), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk vier maal, althans meermalen heen en weer en/of op en neer te schudden/te slingeren/te bewegen terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] aan een been vast had en ondersteboven hield;
Subsidiair
hij op of omstreeks 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een kind, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] vier maal, althans meermalen heen en weer en/of op en neer heeft geschud/geslingerd/bewogen terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] aan een been vast had en ondersteboven hield, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats], opzettelijk mishandelend een kind, [slachtoffer] vier maal, althans meermalen heen en weer en/of op en neer heeft geschud/geslingerd/bewogen, terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] aan een been vast had en ondersteboven hield, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (gebroken (boven)been), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1.
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte, de letselverklaring en de bekennende verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard van het letsel in combinatie met de jeugdige leeftijd van het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van opzet, ook in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel een poging daartoe. Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel die verdachte op de koop heeft toegenomen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1.
[aangeefster] heeft aangifte gedaan van mishandeling van haar zoon, te weten [slachtoffer] geboren op [2012]. Uit de aangifte blijkt dat zij op 3 of 4 juni 2013 een blauwe plek had gezien bij haar zoon op zijn been. [2]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] bloeduitstortingen rondom zijn rechteroor en rechteroorschelp heeft en meerdere blauwe plekken op zijn borstkas, rug, rechterarm en rechterbeen. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] op 3 en 6 juni 2013 heeft mishandeld, door [slachtoffer] in [woonplaats] achter zijn oren te pieken en te knijpen. [4] Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij [slachtoffer] een tik, een vingerknip op de huid en op zijn hoofd heeft gegeven. Verdachte heeft [slachtoffer] tevens aan beide oren getrokken en in zijn borst geknepen. Verdachte heeft voorts verklaard dat de andere blauwe plekken ook zijn ontstaan door knijpen. [5] Ook nadien heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] kneep in zijn armen, benen en borst. [6] Verdachte heeft meermalen op 3, 4 en 6 juni 2013 [slachtoffer] pijn gedaan door hem te knijpen en te pieken. [7]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals deze blijkt uit de bewezenverklaring.
Feit 2.
[aangeefster] heeft aangifte gedaan van mishandeling van haar zoon, te weten [slachtoffer] geboren op [2012]. Op 6 juni 2013 is er in het ziekenhuis een gebroken been geconstateerd. [8]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer] een spiraalbreuk in zijn rechterbovenbeen heeft. [slachtoffer] is behandeld doortractie van het gebroken been, waarvoor hij in het ziekenhuis heeft verbleven. De geschatte duur van de genezing is enkele weken. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] op 6 juni 2013 aan een voet ondersteboven omhoog heeft gehouden en hem aan zijn voet heen en weer heeft geschud. Verdachte stopte op het moment dat hij een knak hoorde. [10] Bij de politie heeft de verdachte eveneens verklaard dat hij [slachtoffer] aan zijn beentje ondersteboven heeft opgetild en hem drie à vier keer heen en weer heeft geschud. Vervolgens hoorde verdachte een knap, waardoor hij wist dat het fout was. [11]
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] letsel heeft toegebracht, te weten een gebroken bovenbeen, door [slachtoffer] opzettelijk vier maal heen en weer te schudden, terwijl verdachte [slachtoffer] aan het been vast had en ondersteboven hield.
Uit de handelingen van verdachte, te weten het ondersteboven meermalen schudden van een kind aan het been, leidt de rechtbank af dat deze handelingen naar hun uiterlijk verschijningsvorm zijn gericht op het veroorzaken van letsel bij [slachtoffer]. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] letsel zou bekomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het letsel van [slachtoffer], te weten een gebroken bovenbeen, kan worden geduid als zwaar lichamelijk letsel (het primair ten laste gelegde).
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft een – niet limitatieve – opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijke letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. [12] Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen.
Uit bestendige jurisprudentie blijkt dat de enkele breuk in het been geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. De rechtbank acht in dit geval echter wel sprake van zwaar lichamelijk letsel en overweegt daartoe het volgende. [slachtoffer] is een kind van veertien maanden oud. Uit de verklaringen van moeder blijkt dat [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde in de ontwikkelingsfase was van het leren staan en lopen. Door het door verdachte toegebrachte letsel moest [slachtoffer] bijna drie weken in het ziekenhuis verblijven. Dit is voor een kind van zijn leeftijd een lange periode, nu hij zich in deze periode ook niet mocht bewegen, omdat zijn benen in een tractie zaten. [13] Vorenstaande had als consequentie dat [slachtoffer] is teruggeworpen in zijn ontwikkeling, nu hij eerst weer moest leren kruipen. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om zwaar lichamelijk letsel aan te nemen.
Gelet op voorgaande overwegingen acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode 3 juni 2013 tot en met 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats], opzettelijk mishandelend een kind, te weten [slachtoffer],
- (meermalen) aan de oren heeft getrokken en
- (meermalen) in de armen en in de benen en in de borst heeft geknepen en
- (meermalen) tegen het hoofd een vingerknip op de huid heeft gegeven,

waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

2.

Primair

hij op 6 juni 2013 in de gemeente [woonplaats], aan een kind, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken bovenbeen), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk vier maal heen en weer te schudden terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] aan een been vast had en ondersteboven hield.
Van het onder 1 en 2 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1.
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Feit 2.
Zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een werkstraf op te leggen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en een zware mishandeling van een kind, waarop verdachtes echtgenote in haar en verdachtes woning paste. Gelet op de leeftijd van het slachtoffer ging het om een weerloze en kwetsbare peuter. Verdachte heeft deze peuter dusdanig hard geknepen, aan zijn oren getrokken en tegen zijn gezicht getikt dat hij daardoor meerdere blauwe plekken en bloeduitstortingen heeft opgelopen. Daarnaast heeft hij de peuter zodanig hardhandig behandeld dat daardoor een botbreuk is ontstaan. Het op een dergelijke wijze behandelen van een weerloos kind is volstrekt ontoelaatbaar. Bij de afwezigheid van zijn echtgenote was de zorg van het kind aan verdachte toevertrouwd. Verdachte heeft dit vertrouwen in ernstige mate beschaamd. In plaats van een veilige omgeving te bieden aan dit jonge kind, heeft hij dit kind mishandeld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Dit is zeer laakbaar en de rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een op verdachtes naam gesteld uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 mei 2014 waaruit blijkt dat hij niet eerder wegens enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de oplegging van een straf tevens rekening gehouden een tweetal Pro Justitia Rapporten, te weten een psychologisch rapport d.d. 11 maart 2014, uitgebracht door I. van Asselt, GZ-psycholoog en een psychiatrisch rapport d.d. 3 maart 2014, uitgebracht door M. Drost, psychiater.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Beide deskundigen hebben geadviseerd verdachte volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in het voornoemde rapport genoemde gronden over en maakt die tot de hare.
Uit de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 19 maart 2014 opgesteld door A. Wierts, reclasseringswerker, blijkt onder meer dat verdachte zijn handelen verklaart als een stressreactie ten gevolge van financiële problemen en een onvervulde kinderwens. Ook heeft verdachte verklaard dat het ten laste gelegde mede het gevolg is van zijn cannabisgebruik. Opvallend is volgens de reclassering de rationaliserende houding van verdachte. Er zijn enkele risicofactoren met betrekking tot een beperkte copingstijl inzake het ervaren en hanteren van emoties. Aangezien verdachte geen enkele motivatie heeft om een training te volgen is toezicht op bijzondere voorwaarden niet haalbaar.
De rechtbank houdt als aanknopingspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder te noemen: LOVS). Het LOVS hanteert als oriëntatiepunt voor straftoemeting voor een zware mishandeling een gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met het feit dat het slachtoffer een peuter is en dat verdachte in een korte tijd driemaal het slachtoffer heeft mishandeld.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank zal een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om zo verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de straf zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door [aangeefster] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 2.962,91.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen ten aanzien van de materiële schade, met uitzondering van het parkeergeld aangezien dat wordt geacht onderdeel uit te maken van de daggeldvergoeding. De benadeelde partij dient in haar vordering met betrekking tot de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard te worden verklaard, aangezien dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting van het strafproces is.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de door [aangeefster], de moeder van [slachtoffer], ter terechtzitting gegeven toelichting, begrijpt de rechtbank de vordering zo dat haar echtgenoot [naam] zich wat betreft de materiële schade als slachtoffer in het strafproces heeft gevoegd en dat haar zoon [slachtoffer] als benadeelde partij dient te worden beschouwd ter zake van de immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen [slachtoffer] en [naam] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van [naam], genoegzaam is komen vast te staan tot een bedrag van € 656,91, zijnde de gevorderde kosten minus de parkeerkosten die onderdeel vormen van de daggeldvergoeding. De vordering voor wat betreft de parkeerkosten wordt afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer] overweegt de rechtbank dat de vergelijkbare jurisprudentie waar in de vordering bij wordt aangesloten niet van gelijke aard is. De rechtbank acht evenwel aannemelijk dat bij de benadeelde hinder en emotionele schade is ontstaan hetgeen de rechtbank schat op een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de benadeelde een peuter is en zich later niet uit eigen wetenschap het ten laste gelegde zal herinneren.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot betaling van de kosten van de benadeelde partijen, die tot op heden op nihil begroot worden.
De vordering van de benadeelde partijen, die in die vordering ontvankelijk zijn, zijn in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partijen.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 jaarniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 6 juni 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 656,91 (zegge: zeshonderd en zesenvijftig euro en éénennegentig cent), aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de ziekenhuisopname van [slachtoffer] beëindigd is, te weten 24 juni 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 656,91 vermeerderd met de wettelijke rente ten behoeve van het slachtoffer [naam] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013040915.
2.Zaaksdossier, pagina 36.
3.Zaaksdossier, pagina 31.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 november 2013.
5.Persoonsdossier verdachte, pagina 33.
6.Persoonsdossier verdachte, pagina’s 38 en 39.
7.Persoonsdossier verdachte, pagina 42.
8.Zaaksdossier, pagina 40.
9.Zaaksdossier, pagina 31.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 november 2013.
11.Persoonsdossier verdachte, pagina’s 32 en 40.
12.Hoge Raad 14 februari 2006, LJN AU8055.
13.De schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld door [aangeefster].