In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de aandelenoverdracht van de besloten vennootschap Drafcentrum Hilversum BV centraal, in het kader van de herinvesteringsreserve (HIR). De eiseres, een besloten vennootschap, had aandelen in het Drafcentrum overgenomen van de Paardensport Vereniging Hilversum (PSH). De eiseres stelde dat PSH garanties had geschonden die in de koopovereenkomst waren opgenomen, met betrekking tot de aanwezigheid van de herinvesteringsreserve op het moment van de aandelenoverdracht op 31 december 2003. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van de belastinginspecteur, dat de HIR al ten behoeve van de winst van het Drafcentrum was vrijgevallen vóór de aandelenoverdracht, onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het voornemen tot herinvestering in de draf- en renbaan in Almere eind 2002 nog steeds bestond, ondanks de trage besluitvorming door de gemeente Almere. De rechtbank verwierp de vorderingen van de eiseres, oordelend dat PSH geen garanties had geschonden en dat de eiseres geen recht had op schadevergoeding. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van PSH werden begroot op € 14.775,50. Het vonnis werd uitgesproken op 5 februari 2014.