Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2014 in de zaken tussen
[eiser 1], te [woonplaats]
[eiser 7], te [woonplaats], en
Procesverloop
Overwegingen
11 oktober 2012 advies uitgebracht. Verweerder heeft dit advies aan de primaire besluiten ten grondslag gelegd. Nadat eisers tegen de primaire besluiten bezwaar hadden gemaakt, heeft op 26 juni 2013 nogmaals een hoorzitting plaatsgevonden. Op 5 juli 2013 heeft de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering Politie advies uitgebracht. Verweerder heeft dit advies aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd.
span of decision, de complexiteit en de contacten/ het netwerk overeenstemmen met de bestanddelen in de referentiefunctie van Tactisch leidinggevende B. Eisers hebben verder gesteld dat het enige onderscheidende element tussen de referentiefuncties is gelegen in de omvang van de aan te sturen teams. De wijkteamchefs sturen teams van verschillende groottes aan, maar hebben allen dezelfde functiebeschrijving. Volgens eisers is hierdoor het samenstel van werkzaamheden naar de letterlijke bewoordingen eigenlijk niet te waarderen. Er zal dus moeten worden gekeken naar de feitelijke gemiddelde teamomvang om te komen tot een realistische interpretatie van het samenstel van werkzaamheden. Eisers hebben in dit verband verder gesteld dat het referentiemateriaal is geschreven op basis van een districtsomvang van circa 300-350 Fte, terwijl de stad Utrecht door de samenvoeging circa 800 Fte beslaat. Dit moet niet slechts worden meegewogen wat betreft het aantal Fte’s waaraan eisers leiding geven, maar ook wat betreft de aan het MT toebedeelde taken en verantwoordelijkheden. Aan het nieuwe MT neemt geen enkele wijkteamchef meer deel en het bestaat voor de hele stad Utrecht slechts uit vijf leden, aldus eisers.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2575) dient de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.