ECLI:NL:CRVB:2011:BR2575

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2433 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en rechtsgeldigheid van besluiten in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant, werkzaam bij de afdeling Belastingen van de gemeente Groningen, had bezwaar gemaakt tegen de functiewaardering van zijn functie, die was vastgesteld op functieniveau 8. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant en drie collega’s ongegrond verklaard. De Raad overweegt dat de rechtbank op juiste wijze de beroepen heeft gevoegd behandeld, aangezien deze betrekking hadden op dezelfde functie. De Raad benadrukt dat de rechterlijke toetsing van functiewaarderingen terughoudend dient te zijn en dat de waardering alleen kan worden vernietigd als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt.

De Raad constateert dat het college in hoger beroep erkent dat in de verweren ten onrechte naar het geweldsprotocol, het veiligheidsprotocol en het opleidingsplan is verwezen, maar stelt dat dit niet betekent dat de functiewaardering niet in stand kan blijven. De Raad is van oordeel dat er geen bewijs is dat deze stukken aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Appellant heeft ook aangevoerd dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had op een hogere waardering, gebaseerd op de indeling van een collega in salarisschaal 9. De Raad oordeelt echter dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de functiewaardering in salarisschaal 8 rechtmatig is. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn voor een dergelijke vergoeding.

Uitspraak

10/2433 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 maart 2010, 09/486, 09/520, 09/526, 09/527, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: college)
Datum uitspraak: 14 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2011. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.K. Linthout, T. Dekker en G. van Dekken, allen werkzaam bij de gemeente Groningen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam in de functie van [naam functie] bij de afdeling Belastingen van de Dienst Informatie en Administratie (hierna: DIA) van de gemeente Groningen. Bij besluit van 17 december 2002 is een functiebeschrijving vastgesteld van die functie. Als gevolg van het aanwenden van rechtsmiddelen is de functiebeschrijving medio 2007 definitief vast komen te staan.
1.2. Het college heeft de functie van [naam functie] bij besluit van 17 december 2003 gewaardeerd, de totale puntenscore is vastgesteld op 54, hetgeen overeenkomt met functieniveau 8. Daarbij is de functie vergeleken met de voorbeeldfunctie van specialistisch medewerker 1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen die functiewaardering. De behandeling van het bezwaar is aangehouden totdat de functiebeschrijving definitief was komen vast te staan. Daarna is de functie opnieuw gewaardeerd bij besluit van 7 augustus 2008 en de totale puntenscore is wederom vastgesteld op 54, met handhaving van functieniveau 8. Aan dat besluit liggen ten grondslag de adviezen van de Decentrale Functiewaarderingscommissie van de DIA en de Centrale Commissie Functiewaardering van de gemeente Groningen. Bij besluit van 11 mei 2009 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen de functiewaardering in zoverre gegrond verklaard dat de totale puntenscore is vastgesteld op 56; het functieniveau is niet gewijzigd. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Drie collega-[na[naam functie] hebben beroep ingesteld tegen gelijkluidende besluiten.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ter zitting van 15 februari 2010 gevoegd behandeld met de beroepen van de drie collega-[na[naam functie]. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen het bestreden besluit, alsmede de beroepen van zijn drie collega’s, ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij benadeeld is door de gevoegde behandeling ter zitting van de rechtbank van zijn beroep met dat van zijn drie collega- [naam functie]. Voorts heeft hij erop gewezen dat het college ten onrechte in zijn verweren in bezwaar en in beroep heeft verwezen naar het geweldsprotocol, het veiligheidsprotocol en het opleidingsplan, terwijl die ten tijde van de functiewaardering nog niet bestonden, en dat daarover niets is opgenomen in de aangevallen uitspraak. Tevens heeft appellant gesteld dat er toezeggingen zijn gedaan en bij hem het vertrouwen is gewekt dat zijn functie in schaal 9 zou worden gewaardeerd, mede doordat een collega-[naam functie] per
1 januari 2005 was benoemd in de functie [naam functie] met vermelding van salarisniveau 9. Appellant heeft voorts aangevoerd dat noch in het bestreden besluit, noch in de aangevallen uitspraak een ingangsdatum van de functiewaardering is genoemd en de waardering zou moeten gelden vanaf 1 januari 2001.
4. Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
5.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling kan voegen. Nu de beroepen van appellant en zijn collega betrekking hadden op de waardering van één en dezelfde functie, mochten deze gevoegd worden behandeld. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat appellant het woord heeft gevoerd en dat hij aldus in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt ter zitting te verwoorden. Nu ook overigens niet is gebleken dat er sprake is geweest van strijd met de goede procesorde, slaagt deze grief van appellant niet.
5.2. De rechterlijke toetsing van de functiewaardering dient in een geval als dit een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de bestreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
5.3. Het college heeft in hoger beroep erkend dat in de verweren in bezwaar en beroep in zoverre ten onrechte het geweldsprotocol, het veiligheidsprotocol en het opleidingsplan zijn genoemd ter onderbouwing van zijn standpunt, dat die stukken nog niet bestonden ten tijde van de oorspronkelijke functiewaardering. Het college meent echter dat dit niet betekent dat de functiewaardering in rechte geen stand kan houden. De Raad onderschrijft het standpunt van het college. De Raad is niet gebleken dat genoemde stukken aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd; ze zijn ook niet genoemd in de adviezen van de Commissie voor bezwaarschriften in Algemene Rechtspositionele Aangelegenheden en de Decentrale Functiewaarderingscommissie. Het noemen van die stukken in de verweren in bezwaar en beroep, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat de functiewaardering op onvoldoende gronden berust, of dat het bestreden besluit ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd.
5.4 Ten aanzien van de grief van appellant dat bij hem gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt, heeft hij gewezen op een collega die per 1 januari 2005 werd benoemd in de functie [naam functie] en die werd ingedeeld in salarisschaal 9. De Raad is van oordeel dat appellant aan het benoemingsbesluit van bedoelde collega-[naam functie] niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de in dat besluit opgenomen indeling zou leiden tot een waardering van de functie overeenkomstig functieniveau 9, te minder nu het college nog niet had beslist op het bezwaar van appellant tegen de functiewaardering en het college bovendien enkele maanden later aan die collega heeft bericht dat in plaats van “functioneel niveau” gelezen dient te worden: uitloopniveau.
5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de waardering van de functie in salarisschaal 8 in rechte stand houdt.
5.6. Ten aanzien van de grond van appellant die ziet op het niet noemen van de ingangsdatum van de functiewaardering, heeft het college toegelicht dat geen datum is genoemd omdat het functieniveau geen wijziging heeft ondergaan en indien daar wel sprake van was geweest, was toepassing gegeven aan artikel 14, tweede lid, van het Reglement Functiewaardering 1999. De Raad volgt dit standpunt en is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het bestreden besluit in zoverre ondeugdelijk is gemotiveerd, noch dat deze beroepsgrond anderszins zou kunnen leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en B.J. van de Griend en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.C. Nijholt.
HD