4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De bewijsmiddelen
Evenals de officier van justitie, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte dat zij brand heeft gesticht, afgelegd tijdens de zitting van 13 mei 2014;
- de aangifte van [aangever]
- het proces-verbaal van bevindingen, betreft proces-verbaal brandweer;
- de fotomap behorende bij proces-verbaal nummer 2014022911 -10.
De voorzienbaarheid
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte wegens het ontbreken van de voorzienbaarheid primair dient te worden vrijgesproken.
Het verweer dat er sprake is van een verwarde vrouw die enkel gericht is geweest op haar eigen dood en daarom andere gevolgen niet heeft voorzien, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verworpen. Hiertoe wordt overwogen dat het gevaar ten tijde van de brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor personen en/of goederen te duchten is, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest, zodat niet van belang is dat de dader zelf dat gevaar wellicht niet heeft voorzien.In het onderhavige geval komt uit de door verdachte geschreven afscheidsbrief bovendien naar voren dat zij zich de mogelijke gevolgen van haar handelen voor andere flatbewoners terdege heeft gerealiseerd.
Voltooide brandstichting
De verdediging heeft aangevoerd dat hier sprake is van een beschadigde woning, waarbij de omwonenden de woningen hebben verlaten, maar geen concrete grote brandschade hebben aan henzelf of woning. Gezien deze omstandigheden stelt de verdediging dat hier sprake is van een poging tot brandstichting, zodat vrijspraak dient te volgen van de ten laste gelegde voltooide brandstichting. Dit verweer wordt verworpen en daartoe is het volgende redengevend. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de brandweer blijkt dat aan de voorzijde van het pand de brand volledig uitslaand was en dat deze al dreigde over te slaan naar boven. De brandweerlieden zijn via de achterzijde naar binnen gestuurd.
De rook in het trappenhuis vormde een groot gevaar voor mensen die aan het trappenhuis woonden. Het is een portiekflat, dus door de rook werden meteen de belangrijkste vluchtwegen geblokkeerd. Aan de achterzijde was de brand nog niet uitslaand.
Als de brand naar achteren was overgeslagen, dan was deze via de achterkant ook naar boven doorgeslagen. Dan was het een volledig uitslaande brand geweest, waarbij ook de bovenliggende appartementen niet gespaard waren. In het portiek ernaast was voornamelijk rookschade. De naastliggende appartementen hadden ook via de leidingkoker rookschade.
Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen. Daarbij komt dat gezien het tijdstip van de brandstichting, rond 00:30 uur, bewoners over het algemeen in hun woning aanwezig zijn en liggen te slapen.
Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de brand door verdachte daadwerkelijk is gesticht en dat ten tijde van die brand sprake was van een levensgevaar voor bewoners en/of aanwezigen alsmede gevaar voor goederen. Dit brengt mee dat het feit 1 bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De bewijsmiddelen
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Deze beslissing steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- Aangever [slachtoffer] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- als volgt
verklaard:
Ik ben brandweerman, rang hoofd brandwacht, bij het korps Woerden. Op woensdag 29 januari 2014, om 00:27 uur kreeg ik de melding op mijn pieper van een woningbrand aan de [adres] te [woonplaats].(…) Ik voelde dat de vrouw hevig om zich heen aan het slaan was. Ik voelde toen dat ze tegen mijn masker aansloeg met twee handen. Hierdoor verloor ik mijn masker. Ik heb haar toen laten vallen omdat ik mijn masker op moest zetten. Ik voelde mij op dat moment vreselijk. Ik dacht of zij of ik. Ik ademde hevig in verband met alle inspanning die ik moest leveren. Mijn ademhaling was op dat moment erg hoog. Ik ademde dus toen ook die vreselijke dikke zwarte rook in. Ik heb mijn masker weer op gekregen. (…) Ik kreeg erg veel last van mijn ademhaling.
- Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard:
Ik ben heel erg benieuwd hoe het met de brandweer man is. Ik kan het mij niet meer herinneren dat ik dat gedaan heb. De vorige keer had ik ook zitten maaien, maar godzijdank heb ik toen niemand geraakt.
Opzet
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken daar er geen sprake is van opzet. Verdachte kan zich in het geheel niet meer herinneren dat zij de woning is uitgedragen. Zij kan zich evenmin herinneren dat zij met haar armen om zich heen heeft geslagen. Subsidiair dient verdachte ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, aangezien zij onder invloed van drank en medicatie voor dit feit als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd dient te worden.
Het feit dat verdachte het zich niet meer kan herinneren (daar zij onder invloed was van alcohol en medicatie), staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet. Een bewezenverklaring van opzet kan namelijk alleen dan niet worden aangenomen als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Wanneer enig inzicht aanwezig is in het handelen, is de stoornis niet ernstig genoeg om opzet uit te sluiten. Van enig inzicht is al sprake als flarden van herinneringen aanwezig zijn.
Verdachte heeft ten tijde van het incident gezegd “Jongens, laat me. Laat me met rust”. Verdachte wilde niet gered worden; haar doel was immers om uit het leven te stappen.
Enig bewustzijn is uit deze woorden wel gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gebleken dat het verdachte niet aan elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte door haar handelwijze bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij aangever lichamelijk letsel zou toebrengen.