ECLI:NL:RBMNE:2014:2137

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_3758
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor uitbreiding en verbouwing van McDonald's door fundamenteel gebrek in besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan over de verleende omgevingsvergunning voor het uitbreiden en intern verbouwen van een McDonald's restaurant in Zeist. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 11 juni 2013 vernietigd, omdat het niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering. De eisers, waaronder de Stichting Utrechts Landschap, voerden aan dat de vergunninghouder onvoldoende rekening had gehouden met de overlast voor omwonenden, zoals afval en verkeersproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging door verweerder onvoldoende was onderbouwd en dat er onduidelijkheid bestond over het aantal zitplaatsen na de uitbreiding. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een onjuiste feitelijke grondslag en dat er sprake was van een fundamenteel gebrek in de besluitvorming. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het primaire besluit van 6 augustus 2012 werd geschorst tot het nieuwe besluit is genomen. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend, maar verweerder moet wel het griffierecht vergoeden aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3758

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2014 in de zaak tussen

1.[eisers 1], te [woonplaats],

2) [eisers 2], te [woonplaats],
3)[eisers 3] en [E], te [woonplaats],
4) Stichting Utrechts Landschap, te De Bilt,
eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder
(gemachtigde: mr. M.S. Exler)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
McDonald's Nederland B.V., te Amsterdam (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. S.W. Derksen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een speeltoestel en het uitbreiden en intern verbouwen van het restaurant van McDonald’s aan de [adres] te [plaats] (McDonald’s).
Bij besluit van 11 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning ten aanzien van het speeltoestel herroepen en de aanvraag op dat punt buiten behandeling gelaten, en de verleende omgevingsvergunning voor het overige, met gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2013. Naast eiser
[eisers 1] zijn verschenen, [eisers 1], [eisers 2], [eisers 2], [E], [eisers 3], [eisers 3] en
[A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij zijn [B], [C] en [D] verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun conflict door middel van mediation op te lossen. Bij brief van 10 maart 2014 is aan de rechtbank bericht dat de mediation is beëindigd zonder dat partijen overeenstemming hebben bereikt.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank besloten dat een nadere zitting achterwege blijft. Bij brief van 15 april 2014 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Vergunninghouder heeft op 10 mei 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden en het intern verbouwen van het restaurant, het vervangen van een speeltoestel, het vervangen van de bestaande terreinobjecten en het aanleggen van een in-/uitrit. De uitbreiding en het intern verbouwen van het restaurant betreft onder meer het uitbreiden van het lobbygedeelte en het aanpassen van de gevels, waarbij de nu bestaande overkappingen bij de binnenzijde worden getrokken. Op 2 augustus 2012 heeft vergunninghouder de aanvraag gedeeltelijk ingetrokken. In het primaire besluit is daarom slechts een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een speeltoestel en het uitbreiden en intern verbouwen van het restaurant.
De adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Zeist (de commissie) heeft in het advies van 30 mei 2013 geconcludeerd dat het bouwplan voor de externe uitbreiding van het restaurant niet voldoet aan de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan. De commissie heeft verweerder daarom geadviseerd de vergunning te herroepen of een vergunning voor planologisch strijdig gebruik te verlenen, waarbij is geadviseerd de gemaakte belangenafweging zorgvuldig te motiveren en daarbij in te gaan op de verkeers- en parkeerproblematiek en het karakter van het gebied. Verder is geadviseerd de vergunning voor het oprichten van het speeltoestel te herroepen, omdat dit vergunningsvrij is en hiervoor dus geen omgevingsvergunning nodig is. In het bestreden besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het oprichten van het speeltoestel herroepen en de aanvraag op dat punt buiten behandeling gelaten. Verder is op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, onder a van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een afwijking van het geldend planologisch regime toegestaan, zodat de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning in stand kon worden gelaten. Het bouwplan is daarbij aangemerkt als uitbreiding van een hoofdgebouw en derhalve als een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom.
2.1.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat namens de Stichting Utrechtse Heuvelrug (de Stichting) door [A] beroep is ingesteld. De Stichting heeft echter geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 augustus 2012. Het is de rechtbank niet gebleken dat het de Stichting redelijkerwijs niet verweten kan worden dat geen bezwaar is gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep van de Stichting daarom op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat [E] ook geen bezwaar heeft gemaakt. Aangezien [E] ter zitting heeft verklaard dat hij beroep heeft willen maken namens [eisers 3] en niet namens zichzelf, zal de rechtbank het beroep van [E] als zodanig opvatten.
3.
Eisers voeren aan dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en onvoldoende rekening heeft gehouden met de overlast voor de omwonenden in de vorm van afval en parkeer- en verkeersproblematiek. Verweerder heeft niet voldaan aan het advies van de commissie om de belangenafweging zorgvuldig te motiveren.
Eisers stellen verder dat het restaurant meer bezoekers trekt dan verantwoord is gelet op de omgeving ter plaatse, waardoor de verkeersveiligheid in het geding is. Eisers voeren in dit verband aan dat de hoeveelheid parkeerplaatsen onvoldoende is. Ze wijzen er op dat het aantal parkeerplekken afneemt, terwijl er in de huidige situatie al te weinig parkeerplaatsen zijn.
4.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het - voor zover hier van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: a) het bouwen van een bouwwerk of c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4.2.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is - voor zover hier van belang - bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met de bouwverordening (onder b) of het bestemmingsplan (onder c).
In het tweede lid is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
4.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
In artikel 2.7 van het Bor is bepaald dat de categorieën van gevallen als bedoeld in het hierboven vermelde artikel, worden aangewezen de gevallen als genoemd in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Het betreffen gevallen die van (relatief) beperkte planologische betekenis worden geacht, de zogenaamde kruimelgevallen. In dit geval is gebruik gemaakt van de bevoegdheid om op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, onder a van Bijlage II van het Bor, voor bouwplannen betreffende een bijbehorend bouwwerk.
4.4.
Op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Zeist 2010 (de bouwverordening) moet, indien de omvang van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw behoort.
5.1.
In het bestreden besluit staat dat het om een uitbreiding met een relatief gering aantal vierkante meters gaat, die geheel wordt gerealiseerd onder de bestaande luifels. Hierdoor heeft de uitbreiding volgens verweerder ruimtelijk gezien een gering effect. Verder staat in het bestreden besluit dat de uitbreiding niet is gericht op een toename van het aantal zitplaatsen, maar op een andere indeling van het restaurant. Tot slot valt in het bestreden besluit te lezen dat ook in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de parkeernorm, waardoor de belangen van omwonenden niet aan het verlenen van de vergunning in de weg kunnen staan.
5.2.
De rechtbank concludeert hieruit dat verweerder heeft volstaan met de conclusie dat de belangen van omwonenden niet aan het verlenen van de vergunning in de weg staan. Ondanks het uitdrukkelijke advies van de commissie om de belangenafweging, die ten grondslag hoort te liggen aan een vergunning voor planologisch strijdig gebruik, zorgvuldig te motiveren en daarbij in te gaan op de verkeers- en parkeerproblematiek, is uit het bestreden besluit noch uit verweerders toelichting ter zitting van een nader onderzoek of een nadere belangenafweging gebleken. Uitwerking gevend aan zijn discretionaire bevoegdheid had verweerder op zijn minst bij de oordeelsvorming moeten betrekken of met realisering van dit project de belangen van de omwonenden dan wel van overige belanghebbenden onevenredig worden geschaad, gelet op de situatie ter plaatse en de door eisers in bezwaar nadrukkelijk gestelde verkeers- en parkeerproblematiek.
De summiere motivering van het bestreden besluit is, gelet op het feit dat wordt afgeweken van het bestemmingsplan en het uitdrukkelijke advies van de commissie, dan ook onvoldoende. Hier komt nog bij dat er, blijkens het verhandelde ter zitting, onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid zitplaatsen die er na de uitbreiding en de interne verbouwing in de McDonald’s komen, of sprake is van een toename van het aantal zitplaatsen, en zo ja, hoe groot deze toename is. De conclusie in het bestreden besluit dat sprake is van een gering ruimtelijke effect is daarmee prematuur.
5.3.
Ter onderbouwing van de parkeernorm is in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de commissie. In voornoemd advies is voor de McDonald’s uitgegaan van een bruto vloeroppervlak van 375 m². Uitgaande van de ‘zwaarste’ parkeernorm (de norm van een restaurant) is door de commissie geconcludeerd dat 53 parkeerplaatsen nodig zijn. Omdat er 56 parkeerplaatsen aanwezig zijn, wordt volgens de commissie aan de parkeernorm voldaan. Verweerder heeft dit overgenomen in het bestreden besluit.
Tijdens de zitting is door eisers echter opgemerkt dat er in de McDonald’s een eerste verdieping aanwezig is, die niet is meegenomen in het gebruikte bruto vloeroppervlak. Vergunninghouder beaamde ter zitting dat de McDonald’s naast de begane grond een verdieping heeft, waar ook (meerdere) zitplaatsen aanwezig zijn. Verweerder heeft ter zitting verklaard niet op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van een eerste verdieping en heeft ter zitting dan ook erkend dat dit extra vloeroppervlak niet in het bestreden besluit betrokken is. De rechtbank constateert dat, nu de bezwaren van eisers zich hier nadrukkelijk op richtten, het moeilijk voorstelbaar is dat de aanwezigheid van de eerste verdieping niet bij verweerder bekend was. Wat hiervan ook zij, bij de heroverweging van eisers bezwaren had hiernaar onderzoek moeten worden gedaan en had dit moeten worden meegenomen in de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Weliswaar ligt ter beoordeling op zichzelf voor of de berekening van het aantal extra benodigde parkeerplaatsen door de uitbreiding/verandering juist is, maar gelet op het geconstateerde verschil in de bruto vloeroppervlakte waarvan verweerder is uitgegaan (alleen de begane grond) en de bruto vloeroppervlakte die er werkelijk is ten opzichte van wat wordt gerealiseerd in het bouwplan (beide verdiepingen), bestaat een reële kans dat het besluit in strijd is met artikel 2.5.30 van de bouwverordening. De enkele stelling van verweerder in het bestreden besluit dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de parkeernorm is in ieder geval niet gebaseerd op feitelijk juiste uitgangspunten.
6.
De beroepsgronden van eisers slagen en het beroep is gegrond. De rechtbank is van
oordeel dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag en daarmee
onzorgvuldig is voorbereid, dat een deugdelijke belangenafweging ontbreekt en dat het niet
is voorzien van een deugdelijke motivering, zodat het bestreden besluit vernietigd wordt
vanwege het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb.
7.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een
fundamenteel gebrek. De rechtbank kiest daarom niet voor het doen van een tussenuitspraak,
maar voor een vernietiging van het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt
opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen
op de bezwaren van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen.
8.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding om, gelet op het hiervoor is overwogen, met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat het primaire besluit van 6 augustus 2012 wordt geschorst tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op de bezwaren van eisers.
9.
De rechtbank is niet gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, ingediend door de Stichting Utrechtse Heuvelrug niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, ingediend door de overige eisers, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2013;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- treft een voorlopige voorziening en bepaalt dat het primaire besluit van 6 augustus 2012 wordt geschorst;
- bepaalt dat deze voorziening geldt tot en met zes weken na verzending van het door verweerder te nemen nieuwe besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 318,- aan hen
dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, voorzitter, en mr. V.M.M. van Amstel en mr. M.E.A. Braeken, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.