ECLI:NL:RBMNE:2014:1792
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting horecabedrijf wegens drugshandel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de sluiting van een horecabedrijf wegens drugshandel. De burgemeester van Amersfoort had op 7 maart 2014 besloten het horecabedrijf met onmiddellijke ingang te sluiten tot 19 maart 2014, en op 18 maart 2014 werd dit besluit verlengd voor een periode van zes maanden. De sluiting was gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat er een handelshoeveelheid verdovende middelen in het pand was aangetroffen.
Verzoeker, die het horecabedrijf exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de burgemeester en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 april 2014 heeft verzoeker zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker geen toestemming heeft verleend voor kennisneming van bepaalde stukken, waardoor de rechter niet in staat was om de rechtmatigheid van de besluiten volledig te toetsen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van de aangetroffen verdovende middelen en andere omstandigheden, zoals eerdere meldingen van drugshandel in het horecabedrijf, voldoende grond had om de sluiting te rechtvaardigen. Verzoeker heeft aangevoerd dat de aangetroffen drugs niet als handelshoeveelheid kunnen worden aangemerkt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende bewijs had om tot zijn besluit te komen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het horecabedrijf gesloten blijft totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 8 mei 2014.