ECLI:NL:RBMNE:2014:1553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
16-656487-12 en 16-711053-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een ruit met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2014, stond de verdachte terecht voor de vernieling van een ruit en een voordeur, toebehorende aan de benadeelde partij. De feiten vonden plaats op 12 november 2012, waarbij de verdachte met een baksteen een ruit vernielde en met een schroevendraaier de voordeur beschadigde. Tijdens de zitting op 3 april 2014 verscheen de verdachte in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M.R. van Ginneken. De officier van justitie vorderde een werkstraf, terwijl de verdediging pleitte voor een mildere straf, gezien het positieve traject dat de verdachte volgde.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vernieling van de voordeur, maar achtte de vernieling van de ruit wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had dit feit bekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 2 dagen, gelijk aan het voorarrest, en besloot af te wijken van de eis van de officier van justitie, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het positieve traject van de verdachte.

Daarnaast werd de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1250,- had geëist, gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 200,- toe voor de vernieling van de ruit, te vermeerderen met wettelijke rente. De overige vordering werd niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gedeeltelijk gelast, omgezet in een werkstraf van 60 uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/656487-12 en 16/711053-11 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 april 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1990] te Utrecht,
Wonende te [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 12 november 2012 een ruit en een voordeur, toebehorende aan[benadeelde], heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt door één of meer (bak)ste(e)n(en) door die ruit te gooien en met een schroevendraaier tegen die voordeur te slaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, te weten de vernieling van de ruit door met een baksteen tegen die ruit te gooien en de vernieling van de voordeur door met een schroevendraaier tegen die voordeur te slaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vernieling van de ruit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De vernieling van de voordeur kan niet wettig en overtuigend bewezen worden, omdat dit slechts volgt uit de aangifte van[benadeelde], maar niet wordt gezien op de camerabeelden of door een getuige. De verdediging verzoekt om verdachte van dat element van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor de ten laste gelegde vernieling van de voordeur acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden, van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Aangezien verdachte het feit heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van de vernieling van de ruit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
- De aangifte van[benadeelde] [2] ;
- De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2014. [3]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 november 2012 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk een raam, toebehorende aan[benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk één of meer stenen tegen dat slaapkamerraam te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een werkstraf van kortere duur dan door de officier van justitie geëist om daarmee het door verdachte positief ingezette traject niet te doorkruisen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een ruit van de woning van[benadeelde]. Verdachte heeft hierbij geen respect gehad voor andermans eigendommen en die vernieling heeft voor die [benadeelde] schade en overlast opgeleverd. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 4 maart 2014, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vernieling, te weten op 7 september 2009 tot een geldboete ter hoogte van € 250,- subsidiair 5 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het afloopbericht toezicht van Reclassering Nederland van 21 januari 2014. Uit dit afloopbericht blijkt dat verdachte inmiddels is aangemeld bij Care Express waar hij praktische hulp, behandeling en diagnostiek kan krijgen. Voorts volgt verdachte een traject bij Werkartaal, waarbij hij werkt en een opleiding fietstechniek volgt. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat dit goed gaat en dat hij hoopt op deze manier een baan te kunnen vinden, maar dat hij tot die tijd dit traject kan blijven volgen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat zij – anders dan de officier van justitie – enkel de vernieling van het raam bewezen acht, het positief ingezette traject van verdachte en het feit dat verdachte reeds twee nachten in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voor de onderhavige vernieling. Daarnaast is het gestelde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Gelet op het voorgaande en mede gelet op het bepaalde in artikelen 14g en 22b van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarom legt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 2 dagen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij[benadeelde] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 1250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 512,14, ter zake van de schade aan de ruit. De officier van justitie acht het overige deel van de vordering onvoldoende onderbouwd en stelt zich op het standpunt dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu die onvoldoende is onderbouwd en voorts niet vast is komen te staan dat de benadeelde partij deze heeft betaald.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat die een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Het is niet op eenvoudige wijze vast te stellen wie de machtiging ten aanzien van het vervangen van de ruit heeft opgesteld en of deze betrekking heeft op[benadeelde]. De vordering is ten aanzien van de deur in het geheel niet onderbouwd en bovendien wordt door de verdediging vrijspraak bepleit van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voorts blijkt uit het dossier niet van vernieling van een autospiegel.
Meer subsidiair is de verdediging van mening dat een bedrag van € 200,- kan worden toegewezen voor de schade aan de ruit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van[benadeelde], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade aan de ruit van zijn woning heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 200,- (tweehonderd euro), te weten aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 12 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, in de zaak met parketnummer 16/711053-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 november 2011 van de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen en om te zetten in een werkstraf van 240 uren.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, nu deze maar net binnen de termijn van drie maanden na het aflopen van de proeftijd is ingediend en deze niet veel toevoegt aan de door verdachte behaalde resultaten van het afgelopen jaar.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de voorwaardelijk opgelegde straf voor een klein deel ten uitvoer kan worden gelegd, omgezet in een werkstraf.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van een deel van die voorwaardelijke straf te gelasten en deze om te zetten in een werkstraf. De rechtbank zal een gedeelte van 30 dagen ten uitvoer leggen en omzetten in een werkstraf van 60 uren nu de vordering aan het einde van de termijn en eerst na het aflopen van de proeftijd is gedaan en verdachte de afgelopen periode een positief traject heeft ingezet dat niet doorkruist dient te worden.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 63, 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/711053-11
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 9 november 2011 opgelegde voorwaardelijke straf, voor een gedeelte, groot 30 dagen en zet deze om in een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van[benadeelde] toe tot een bedrag van € 200,- (zegge tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan[benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van[benadeelde], € 200,- (zegge tweehonderd euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mrs. G. Perrick en C.A.M. van Straalen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 12 november 2012 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een (voor)deur, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk één of
meer (bak)ste(e)n(en) tegen dat (slaapkamer)raam te gooien en/of met een
schroevendraaier tegen die (voor)deur (met kracht) te slaan;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL 0910 2012255314 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte door[benadeelde], d.d. 12 november 2012, p. 97-99.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van de terechtzitting van 3 april 2014.