Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
bij verstekgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte, geboren in Afghanistan en woonachtig in Groot-Brittannië, was eerder veroordeeld voor opzetheling. De officier van justitie had op 6 maart 2014 een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Tijdens de zitting op 3 april 2014 werd deze vordering gewijzigd, waarbij het bedrag werd vastgesteld op € 1.300,-, gebaseerd op de verkoop van 26 laptops die de verdachte had gekocht en verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een voordeel van € 50,- per laptop had behaald, wat resulteerde in een totaal van € 1.300,- voor de 26 verkochte laptops. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit, zoals vastgesteld in het eerdere vonnis van 14 februari 2014, voldoende bewijs biedt voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.