In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, [A], geboren in 2001. De tenlastelegging betrof het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 26 tot en met 27 april 2013. De verdachte heeft ontkend dat hij de beschuldigingen heeft gepleegd, maar de rechtbank heeft op basis van de verklaringen van het slachtoffer en andere bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de minderjarige heeft gezoend, zijn tong in haar mond heeft gestoken en haar borsten en vagina heeft betast. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijtbetuiging en het feit dat hij een blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft ook de impact van de feiten op het slachtoffer en haar gezin meegewogen.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [A], tot schadevergoeding van € 1.950,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.