ECLI:NL:RBMNE:2014:1492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
07.660412-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging doodslag op zijn echtgenote met een mes

Op 18 april 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 68-jarige man uit Dronten veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf en tbs voor poging doodslag op zijn echtgenote. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 december 2012, waarbij de verdachte zijn echtgenote met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar heeft uiteindelijk de tenlastelegging van moord verworpen en in plaats daarvan doodslag bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, aangezien de verdachte in een plotselinge gemoedsopwelling handelde na een beschuldiging van ontrouw door zijn vrouw. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een waanstoornis, en heeft besloten tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte een lagere straf rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers en hun omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.660412-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1945] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende [adres] [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 april 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Taner, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2012 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zijn echtgenote[echtgenote] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) die[echtgenote] in het (boven)lichaam gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde[echtgenote] is overleden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Vaststaande feiten [1]
Op 23 december 2012 omstreeks 18.40 uur vernemen verbalisanten [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] dat zij zich dienen te begeven naar de [adres] te [woonplaats]. Aldaar zou zich een man bevinden die telefonisch heeft verklaard dat hij zijn vrouw zou hebben doodgestoken. Als verbalisanten ter plaatse gaan, vernemen zij voorts dat het mes waarmee de man zijn vrouw zou hebben gestoken in de woonkamer op de tafel zou liggen en dat de man denkt dat zijn vrouw dood is. Ter plaatse staat [verdachte], te weten verdachte, in de deuropening van de woning aan de [adres] te [woonplaats] met een mobiele telefoon in zijn hand. Hierop is verdachte aangehouden. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] de transportboeien wil aanleggen ziet zij dat verdachte rode vlekken, gelijkend op bloed, op zijn rechterarm ter hoogte van zijn pols heeft. [2]
Als verbalisant [verbalisant 2] daarna de woning betreedt, ziet hij in de woonkamer van voornoemde woning tussen een kast en een salontafel het lichaam liggen van een vrouw, naar later blijkt het slachtoffer[echtgenote] [3] . Ter hoogte van de linkerschouder van het slachtoffer ziet verbalisant een grote plas bloed. Verbalisant constateert voorts dat op de salontafel een mes ligt met een roestvrijstalen lemmet van circa 20-25 centimeter. Dit mes is in beslag genomen en nader onderzocht. Verbalisant constateert dat er in voornoemde woning geen personen aanwezig zijn. [4]
Uit de uitgewerkte geluidsopname van de 112 melding blijkt dat verdachte op herhaalde vragen van de centralist heeft verklaard dat hij zijn vrouw heeft gedood met een mes. [5] Verdachte heeft voorts verklaard dat alleen hij in de woning aanwezig is. [6] Verdachte heeft ook verklaard dat hij zijn vrouw overal heeft gestoken. [7] Tenslotte heeft verdachte verklaard dat hij het mes in de woonkamer op tafel heeft gelegd. [8]
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) d.d. 31 januari 2013 opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend en scherprandig klievend (steek- en snijverwondingen) op het lichaam. [9] Verspreid over het lichaam van het slachtoffer zijn in totaal 13 verwondingen aangetroffen. [10] Enkele steekwonden zijn ten minste 10 centimeter diep [11] . Onder meer de linkerarmslagader, de linkerlong (meermalen), de lever, de milt en de dunne darm (meermalen) zijn geraakt en het slachtoffer had veel bloed verloren. [12]
Uit het rapport van het NFI d.d. 4 maart 2013 blijkt voorts dat op het hiervoor genoemde mes celmateriaal afkomstig van het slachtoffer en verdachte is aangetroffen. [13]
De rechtbank leidt uit de vorenstaande feiten en omstandigheden af dat het slachtoffer door verdachte met een mes is gestoken waarna zij is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord, wettig en overtuigend bewezen.
Uit het 112-gesprek, het sectierapport van het NFI en de resultaten van het tactisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer door verdachte met messteken om het leven is gebracht. Uit de verklaringen van [A],[B], [C], [E] en [D] kan worden geconcludeerd dat verdachte het slachtoffer vaker heeft mishandeld, aangezien hij in de veronderstelling verkeerde dat zij ontrouw was en hij, indien hij daar bewijs voor kreeg, het slachtoffer om het leven wilde brengen.
Ook uit het feitelijk handelen van verdachte, te weten het dertien keer steken met een mes, blijkt dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad het slachtoffer heeft gedood.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord, bepleit, wegens het ontbreken van het voor voorbedachte raad vereiste kalm beraad en rustig overleg.
Uit het handelen kan geen voorbedachte raad worden afgeleid, aangezien niet blijkt in welke volgorde het letsel van het slachtoffer is ontstaan. Daarnaast blijkt (volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad) dat ondanks belangrijke objectieve aanwijzingen dat zou zijn gehandelde met voorbedachte raad, de rechter een zwaarder gewicht kan toekennen aan de contra-indicaties. Een voorbeeld van een dergelijke contra-indicatie is dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden en daardoor slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas ontstaat tijdens de uitvoering van het besluit. Uit de verklaringen van verdachte blijkt immers dat hij heeft gehandeld in een plotseling hevige drift en dat er sprake was een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, waardoor er geen sprake is van voorbedachte raad.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde, te weten doodslag, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen.
Naar aanleiding van de hierboven vermelde vaststaande feiten heeft de rechtbank al geconcludeerd dat verdachte degene is geweest die met een mes het slachtoffer dertien maal heeft gestoken waarna het slachtoffer is overleden.
Opzet.
Uit de handelingen van verdachte, te weten het dertien maal steken (waarvan een aantal met kracht gelet op de diepte van 10 centimeter van enkele verwondingen) met een mes in de romp van het slachtoffer, leidt de rechtbank af dat deze handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op het veroorzaken van de dood van het slachtoffer. In ieder geval heeft verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door zijn handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte opzettelijk het slachtoffer met een mes heeft gestoken om haar van het leven te beroven.
Voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad – in de tenlastelegging nader uitgedrukt met de woorden “na kalm beraad en rustig overleg” – moet vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende concreet blijkt dat er bij verdachte een bewust plan was om het slachtoffer van het leven te beroven. Blijkens de verklaring van verdachte werd hij plotseling razend toen het slachtoffer zei dat zij “het” had gedaan met een andere man en dat verdachte niet de vader is van hun zoons. Dit duidt op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, hetgeen in casu voor de rechtbank een contra-indicatie is om te komen tot voorbedachte raad. Daarbij komt dat uit de overige verklaringen in het dossier onvoldoende blijkt van een concreet plan van verdachte om het slachtoffer van het leven te beroven. Vermeende eerdere bedreigingen met de dood en mishandelingen van het slachtoffer door verdachte acht de rechtbank eveneens onvoldoende om te bezigen als bewijs voor voorbedachte raad (kalm en rustig overleg) van verdachte op 23 december 2012.
Het aantal malen dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken doet aan het voorgaande niet af. Het is immers onduidelijk wat de tijdspanne was tussen de verschillende snij- en steekbewegingen en eveneens is onduidelijk in welke volgorde de verwondingen zijn toegebracht. Bovendien brengt het aantal steekverwondingen, los van de tijdspanne waarin en de volgorde waarop deze zijn toegebracht, niet zonder meer met zich mee dat verdachte daardoor de gelegenheid heeft gehad zich kalm en rustig te beraden over zijn handelen, veeleer kan dit aansluiten bij handelen vanuit een hevige ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het impliciet primair ten laste gelegde, te weten moord, vrijspreken. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag echter wel wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 23 december 2012 in de gemeente [woonplaats] opzettelijk zijn echtgenote[echtgenote] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes (met kracht) die[echtgenote] in het (boven)lichaam gestoken en gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde[echtgenote] is overleden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Impliciet subsidiair:
Doodslag.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vijf jaar op te leggen. De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank een terbeschikkingstelling noodzakelijk acht, te komen tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden met een klinische behandeling voor de duur van maximaal een jaar. Bijt een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vijf jaar is dit mogelijk. Daarnaast is verdachte bereid zijn medewerking te verlenen aan de door het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) geadviseerde voorwaarden. De raadsman heeft bepleit geen terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, aangezien geen van de deskundigen dit heeft geadviseerd en het PBC een klinische behandeling voor maximaal twee jaar heeft geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zijn echtgenote in hun eigen woning – de plaats waar zij veilig had moeten zijn – op een gewelddadige wijze om het leven gebracht. Verdachte heeft door deze daad de familie, vrienden en bekenden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht en ernstig geschokt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt hoe geliefd het slachtoffer was en hoe groot haar rol binnen de familie was.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die in het Wetboek van Strafrecht voorkomen. De wijze waarop hij een einde heeft gebracht aan het leven van het slachtoffer is aan te merken als buitengewoon schokkend. Met het plegen van dit feit heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Voor doodslag zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. De rechtbank neemt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Daarbij overweegt de rechtbank wel dat het bewezenverklaarde feit zich moeilijk laat vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke doodslag een aantal specifieke elementen in zich draagt. De rechtbank stelt vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennis genomen van een door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (verder: NIFP) locatie PBC uitgebrachte rapportage
d.d. 13 augustus 2013 opgesteld door S. Vermunt, psychiater in opleiding, onder supervisie van A.E. Grochowska, psychiater en P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog. Deze rapportage bestaat uit een milieuonderzoek, een groepsobservatie, een psychologisch onderzoek en een psychiatrisch onderzoek.
De deskundigen hebben het volgende geconcludeerd. Verdachte is van Turkse afkomst die islamitisch werd opgevoed en thans nog praktiserend moslim is. Binnen zijn culturele en geloofsachtergrond spelen kuisheid en trouw van de echtgenote een belangrijke rol waarbij de eer van de familie(leden) centraal staat. Vanuit zijn cultuur en persoonlijkheidsstructuur presenteert verdachte zich als een trotse en krenkingsgevoelige man, waarbij de persoonlijke eer c.q. status en de eer van de familie (naar de buitenwereld toe) nauw met elkaar verbonden zijn. Er is sprake van een arm gevoelsleven en een kwetsbaar zelfbeeld dat met de hierboven beschreven trots en bepaalde rollen staande wordt gehouden. Hierbij is verdachte sterk op zichzelf gericht. De persoonlijkheidsstructuur van verdachte is zodoende als narcistisch geduid. Er is overigens geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis.
Bij verdachte is wel sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een waanstoornis die nog steeds, gezien de persisterende achterdochtige overtuigingen jegens echtgenote en zoon, aanwezig is. Verdachte veronderstelt een buitenechtelijke relatie en ontrouw van zijn echtgenote. Verdachte is hier rotsvast van overtuigd en laat geen ruimte voor een alternatieve verklaring. Verdachte heeft daarnaast het idee gehad dat zijn echtgenote hem trachtte te vergiftigen en vertrouwt thans zijn zoons niet meer. Gezien het langdurig bestaande en chronische karakter van de ziekelijke stoornis is geconcludeerd dat de waanstoornis ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd is verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft bij de oplegging van een straf tevens rekening gehouden met een Pro Justitia Rapport d.d. 10 maart 2014 uitgebracht door I. Eygür, psychiater onder supervisie van B.E.A. van der Hoorn, psychiater.
De psychiaters hebben geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een waanstoornis, die in de afgelopen jaren is gevoed door het gevoel jaren aangetast te zijn in zijn eer. Er zijn geen argumenten om aan een eerwraak verklaringsmodel te denken. Verdachte ontkent dat er sprake is van eerwraak en los daarvan zijn er ook geen aanwijzingen die in die richting wijzen. Bij verdachte ontbreekt ziektebesef en ziekte-inzicht volledig, waardoor hij ook niet in staat is om een waan te verdoezelen. De psychiaters hebben geconcludeerd dat de waanstoornis ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd is om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de deskundigen over en maakt dit oordeel van de deskundigen tot het hare. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen in zoverre over dat zij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar acht. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
De deskundigen van het PBC hebben voorts geconcludeerd dat als risicofactoren voor de kans op recidive de volgende kenmerken te benoemen zijn. De preoccupatie met en achterdocht over het gedrag van verdachtes vrouw zijn lang bestaand en thans nog steeds aanwezig. Bovendien is er sprake van achterdocht naar verdachtes zoons. Er bestaat een risico dat de focus van de achterdocht van verdachte zich naar anderen uitbreidt omdat verdachte een trotse en krenkingsgevoelige man met een kwetsbaar zelfbeeld blijft. Verdachte heeft geen ziektebesef of ziekte-inzicht betreffende zijn waanstoornis, hetgeen zijn bereidheid tot behandeling verkleint. Verder is de beperkte medicamenteuze behandelbaarheid van een waanstoornis eveneens een risicofactor. Verdachte heeft geen beschermend netwerk meer. Concluderend wordt het recidiverisico voor een hernieuwd vergelijkbaar geweldsdelict binnen familiaire kring op de langere termijn als reëel aanwezig geacht, gezien de duidelijk aanwezige risicofactoren waarbij het afwezige ziektebesef en ziekte-inzicht als de belangrijkste gelden, en gelet op de niet voorhanden zijnde beschermende factoren.
De deskundigen zijn van oordeel dat een terbeschikkingstelling noodzakelijk is om tot voldoende beveiliging te komen. Met name gezien het afwezige ziektebesef en ziekte-inzicht is een lager beveiligingsniveau niet aangewezen. Overwogen is aan de terbeschikkingstelling voorwaarden te verbinden. Echter, indien verdachte zich niet aan de voorwaarden kan of wil conformeren resteert gezien de eerder beschreven gevaarsoverweging enkel een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De psychiaters hebben geconcludeerd dat zij zich vinden in de conclusies van de deskundigen van het PBC met betrekking tot het recidiverisico en het zorg- en interventieadvies.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Gelet op de wettelijke voorschriften van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht kan thans geen terbeschikkingstelling met voorwaarden worden opgelegd, aangezien een langere gevangenisstraf dan vijf jaren zal worden opgelegd.
Gelet op de inhoud van de rapporten waarin verdachtes psychische problematiek is beschreven, de ernst van het feit en het gevaar voor geweldsrecidive, is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld dan wel het misdrijf is genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en ten eerste, van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen impliciet primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier 25 Olifant met het nummer 2012091020, doorgenummerd 1 tot en met 294 en het FO dossier, doorgenummerd 1 tot en met 197.
2.Pagina 90.
3.Pagina 97.
4.Pagina 91.
5.Pagina 103.
6.Pagina 104, regels 1 en 2.
7.Pagina 105.
8.Pagina 106.
9.Pagina 180.
10.Pagina 178 en 187.
11.Pagina 178.
12.Pagina 179.
13.Pagina 195.