ECLI:NL:RBMNE:2014:1477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
16/661851-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettend rijgedrag

Op 17 april 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige vrouw uit IJsselstein, die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval op 23 juni 2013 in de Utrechtse Parkwijk. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot 180 uur werkstraf en een jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. Het ongeval vond plaats op de kruising van de Busbaan Parkwijk en de Groenedijk, waar de verdachte als bestuurster van een personenauto een bromfietser, een 16-jarige jongen, aanreed. De jongen overleed een dag later aan zijn verwondingen.

Tijdens de zittingen op 16 januari en 3 april 2014 werd vastgesteld dat de verdachte op de busbaan reed zonder ontheffing en dat zij een rood licht negeerde. De officier van justitie beschuldigde haar van aanmerkelijke verkeersfouten, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte onbewust op de busbaan terecht was gekomen en niet opzettelijk onoplettend was geweest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen, wat leidde tot het fatale ongeval.

De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte zich bewust was van het feit dat zij zich onterecht op de busbaan bevond, maar niet adequaat had gehandeld door haar snelheid aan te passen en de verkeerssituatie goed in te schatten. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat resulteerde in de fatale afloop van het ongeval. De rechtbank legde een lagere werkstraf op dan de richtlijn van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS) voorschrijft, rekening houdend met het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661851-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1962],
wonende aan de [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014 en 3 april 2014. De verdachte is telkens in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. K. Kasem, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is op de zitting van 16 januari 2014 gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) als bestuurster van een personenauto zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen waardoor een aan haar schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij[slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden danwel (subsidiair) zich als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag dienen.
Op 23 juni 2013 vond te Utrecht een verkeersongeval plaats op de kruising van de Busbaan Parkwijk (hierna: de busbaan) en de Groenedijk. [1] Bij dit ongeval zijn een personenauto, rijdend over de busbaan en komende uit de richting van de Eerste Westerparklaan [2] en een bromfiets, rijdend over de Groenedijk [3] , betrokken; beide voertuigen zijn op het kruispunt van de busbaan met de Groenedijk met elkaar in botsing gekomen. [4] De personenauto werd bestuurd door verdachte. Verdachte was niet in het bezit van een ontheffing om op de busbaan te rijden. [5] [slachtoffer], die op de bromfiets zat, is op 24 juni 2013 aan de verwondingen die hij had opgelopen bij het verkeersongeval overleden. [6]
4.2
Het standpunt van het officier van justitie
De officier van justitie acht – op grond van haar overgelegde en in het dossier gevoegde aantekeningen ten behoeve van het requisitoir – het onder primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in de gradatie van het begaan van een aanmerkelijke verkeersfout door verdachte.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet tijdig van de busbaan is af gegaan, nadat zij daar op terecht was gekomen. Daarnaast heeft verdachte volgens de officier van justitie de kruising niet met gepaste voorzichtigheid genaderd, terwijl hiervoor allerlei duidelijke markeringen waren aangegeven. Ook heeft verdachte haar snelheid niet aangepast aan het zicht dat ze ter plaatse had en het rode tram-buslicht genegeerd, aldus de officier van justitie, terwijl dit van haar verlangd mocht worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat uit de omstandigheid dat verdachte zonder dat zij het bemerkte met haar personenauto op de busbaan terecht is gekomen en daarna onbewust een rood buslicht heeft genegeerd, niet reeds kan volgen dat verdachte zeer/aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig is geweest. Daarvoor is volgens de raadsman meer vereist. Uiteindelijk kan enkel geconcludeerd worden dat verdachte de overstekende bestuurder van de scooter over het hoofd heeft gezien, door kennelijk het buslicht onbewust te negeren. Ondanks het zeer trieste gevolg hiervan kan het verkeersgedrag van verdachte onder deze omstandigheden niet worden aangemerkt als zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of onoplettend. Daarom is volgens de raadsman ook niet voldaan aan de vereisten voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het haar als primair ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen wat verdachte onder primair is ten laste gelegd. De handelingen die verdachte daartoe heeft verricht en die de rechtbank, tezamen met hetgeen hiervoor onder 4.1 is omschreven, redengevend oordeelt voor deze conclusie zijn de volgende.
Busbaan
Verdachte heeft verklaard dat zij op enig moment op de busbaan terecht is gekomen en dat zij wist dat zij daar niet hoorde te rijden. [7] Verdachte heeft verklaard zich niet meer te herinneren waar zij precies op de busbaan terecht is gekomen. De laatste kruising voorafgaand aan de kruising waar het ongeval plaatsvond, derhalve de laatste kruising waar verdachte op de busbaan terecht kan zijn gekomen, betreft de kruising van de busbaan met de Eerste Oosterparklaan. Op dit kruispunt van de busbaan met de Eerste Oosterparklaan was de tekst “Lijnbus” op het wegdek van de busbaan aangebracht. [8]
De rechtbank wil aannemen dat verdachte onbewust op de busbaan terecht is gekomen, maar dit maakt niet dat deze verkeersfout haar niet kan worden aangerekend.
Markeringen op wegdek
Direct voor het kruispunt van de busbaan met de Groenedijk, waar het ongeval heeft plaatsgevonden, waren op het wegdek van de busbaan attentiestrepen in de vorm van een zigzagpatroon en kanalisatiestrepen aangebracht. Tevens waren ten behoeve van de verkeerslichtinstallatie stopstrepen op het wegdek aangebracht. [9]
Waarschuwingsbord
Ter waarschuwing van (de rechtbank begrijpt: voor) overstekende fietsers en bromfietsers, was in de rechterberm van de busbaan, voor het kruispunt met de Groenedijk, verkeersbord J24 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 geplaatst. [10]
Rood tram-buslicht
Ten slotte is door de politie vastgesteld dat het kruispunt (de rechtbank begrijpt: de kruising van de Busbaan Parkwijk met de Groenedijk) was voorzien van een verkeersregelinstallatie, die correct werkte, dat het zeer waarschijnlijk is dat de bestuurder van de personenauto bij roodlicht het kruispunt is opgereden en dat het zeer waarschijnlijk is dat de bromfiets bij het voor hem geldende gedoofd licht het kruispunt op is gereden. [11]
Schuld
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank gebleken dat verdachte, terwijl zij onbevoegd op een busbaan reed, een rood licht uitstralend tram-buslicht heeft genegeerd. Ook heeft verdachte geen acht geslagen op een waarschuwingsbord en op verschillende markeringstekens op het wegdek, terwijl de combinatie hiervan haar naar het oordeel van de rechtbank had moeten opvallen. Verdachte is vervolgens op de kruising van de busbaan met de Groenedijk tegen[slachtoffer] aangereden, die op dat moment op zijn bromfiets van rechts kwam en de busbaan wilde oversteken. Weliswaar was verdachte ter plaatse onbekend met de verkeerssituatie, maar omdat zij zich er bewust van was dat zij zich onterecht op een busbaan bevond, had zij anders moeten en kunnen handelen, door bijvoorbeeld haar snelheid dusdanig aan te passen dat zij een goed beeld had van de voor haar op dat moment onbekende verkeerssituatie. Zodanig verkeersgedrag kan naar het oordeel van de rechtbank de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 juni 2013 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Busbaan Parkwijk en/of de kruising van de Busbaan Parkwijk met de Groenedijk, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde[slachtoffer], zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat hij aan de gevolgen daarvan op 24 juni 2013 is overleden, bestaande dat gedrag hieruit:
- verdachte heeft in strijd met artikel 81 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 gereden over de lijnbusbaan, komende uit de richting van de Eerste Westerparklaan,
- terwijl verdachte niet in het bezit van een ontheffing was om op de lijnbusbaan
te mogen rijden,
- verdachte is (in strijd met artikel 70 lid 4 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990), gekomen bij voornoemde kruising niet gestopt voor een in haar richting gekeerd en/of voor het verkeer in haar richting geldend rood licht uitstralend tram-buslicht,
- verdachte heeft (terwijl voor die kruising een verkeersbord J24 en
attenderingsstrepen en kanalisatiestrepen haaks op de weg aanwezig waren) zich hierbij niet, vergewist dat voornoemde kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is (zonder snelheid te minderen) voornoemde kruising opgereden terwijl een bromfietser, zijnde
voornoemde[slachtoffer] die, gezien verdachtes rijrichting komend van rechts, bij voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting geldend gedoofd licht voornoemde kruising was opgereden,
- verdachte heeft (vervolgens) niet afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde bromfietser,
- verdachte is vervolgens tegen voornoemde bromfietser aangereden en/of
aangebotst;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Gezien de impact van dit ongeluk op verdachte en het feit dat zij nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen acht de verdediging een geheel voorwaardelijke straf (voorwaardelijke taakstraf/geldboete in combinatie met een voorwaardelijke rijontzegging) op zijn plaats.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als gevolg van onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, als gevolg waarvan de 16-jarige [slachtoffer]om het leven is gekomen. Het leed dat door het ongeval bij de nabestaanden van [slachtoffer] is veroorzaakt is groot en onherstelbaar, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de moeder, vader, zus en nicht van [slachtoffer] die ter terechtzitting zijn voorgelezen. Het slachtoffer was een jongen die midden in het leven stond. Het is duidelijk dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden zal kunnen verzachten.
Het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (hierna: LOVS) heeft afspraken gemaakt over door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 op te leggen straffen. Voor het door schuld veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag (aanmerkelijke verkeersfout) en het slachtoffer dientengevolge is overleden, wordt overeenkomstig deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van een jaar.
De rechtbank zal in afwijking van deze richtlijn van het LOVS, met name vanwege het blanco strafblad van verdachte, aan verdachte een lagere werkstraf opleggen dan de richtlijn voorschrijft en aansluiten bij de door de officier van justitie gevorderde werkstraf voor de duur van 180 uur. Aan verdachte zal voorts, overeenkomstig de hiervoor weergegeven richtlijn, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen worden opgelegd voor de duur van een jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

10.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- het bewezen verklaarde levert het onder rubriek 6 genoemde strafbare feit op;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. C.A.M. van Straalen en E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2014.
De griffier is buiten staat mede te ondertekenen.
BIJLAGE :
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair
zij op of omstreeks 23 juni 2013 te Utrecht, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee
rijdende over de Busbaan Parkwijk en/of de kruising van de Busbaan Parkwijk
met de Groenedijk, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan
haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een
ander, zijnde[slachtoffer], zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat hij aan de gevolgen daarvan op 24juni 2013 is overleden,
bestaande dat gedrag hieruit:
- verdachte heeft (in strijd met bord conform model Cl van Bijlage 1 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (geslotenverklaring) en/of in
strijd met artikel 81 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens
1990) gereden over de lijnbusbaan, komende uit de richting van de Eerste
Westerparklaan,
- terwijl verdachte niet in het bezit van een ontheffing was om op de lijnbusbaan
te mogen rijden,
- verdachte is (in strijd met artikel 70 lid 4 van het Reglement Verkeersregels
en Verkeerstekens 1990), gekomen bij voornoemde kruising niet gestopt voor
een in haar richting gekeerd en/of voor het verkeer in haar richting geldend rood
licht uitstralend tram-buslicht,
- verdachte heeft (terwijl voor die kruising een verkeersbord J24 en/of
attenderingsstrepen en/of kanalisatiestrepen haaks op de weg aanwezig
waren) zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich
niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemde
kruising vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is (zonder snelheid te
minderen) voornoemde kruising opgereden terwijl een bromfietser, zijnde
voornoemde[slachtoffer] die, gezien verdachtes (rij)richting komend van
rechts, bij voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting
geldend gedoofd licht voornoemde kruising was opgereden, althans op
voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond,
- verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd
en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor
voornoemde bromfietser,
- verdachte is vervolgens tegen voornoemde bromfietser aangereden en/of
aangebotst;
subsidiair
zij op of omstreeks 23juni 2013 te Utrecht, in elk geval in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee
rijdende over de Busbaan Parkwijk en/of de kruising van de Busbaan Parkwijk
met de Groenedijk, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op
die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
- verdachte heeft (in strijd met bord conform model Cl van Bijlage 1 van het
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (geslotenverklaring) en/of in
strijd met artikel 81 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens
1990) gereden over de lijnbusbaan, komende uit de richting van de Eerste
Westerparklaan,
- terwijl verdachte niet in het bezit van een ontheffing was om op de lijnbusbaan
te mogen rijden,
- verdachte is fin strijd met artikel 70 lid 4 van het Reglement Verkeersregels
en Verkeerstekens 1990), gekomen bij voornoemde kruising niet gestopt voor
een in haar richting gekeerd en/of voor het verkeer in haar richting geldend rood
licht uitstralend tram-buslicht,
- verdachte heeft (terwijl voor die kruising een verkeersbord J24 en/of
attenderingsstrepen en/of kanalisatiestrepen haaks op de weg aanwezig
waren) zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich
niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemde
kruising Vrij was van (enig) (kruisend) verkeer, doch is (zonder snelheid te
minderen) voornoemde kruising opgereden terwijl een bromfietser, zijnde
voornoemde[slachtoffer] die, gezien verdachtes (rij)richting komend van
rechts, bij voor een in zijn richting gekeerd en/of voor het verkeer in zijn richting
geldend gedoofd licht voornoemde kruising was opgereden, althans op
voornoemde kruising reed, althans zich daar bevond,
- verdachte heeft (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd
en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor
voornoemde bromfietser,
- verdachte is vervolgens tegen voornoemde bromfietser aangereden en/of
aangebotst.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 29-30 van het proces-verbaal dossiernummer PL0910-2013139319, met sluitingsdatum 19 juli 2013, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 32.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 3-8, i.h.b. pagina 3.
3.Vide noot 2.
4.Het proces-verbaal verkeersongevalanalyse d.d. 7 juli 2013, van de Politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 36, i.h.b. pagina 5 onder paragraaf 1.3, gevoegd achter het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 april 2014.
6.Het geschrift, te weten de ‘verslaglegging schouw door schouwarts’ betreffende[slachtoffer] d.d. 25 juni 2013, opgenomen in het proces-verbaal dossiernummer PL0910-2013139319, met sluitingsdatum 19 juli 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en niet doorgenummerd.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 juni 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pag. 32.
8.Vide noot 4, paragraaf 2.2.3.
9.Vide noot 4, paragraaf 2.2.2., waaronder de in die paragraaf opgenomen foto 3.
10.Vide noot 4, paragraaf 2.2.3, waaronder de in die paragraaf opgenomen foto 14.
11.Het proces-verbaal van onderzoek verkeersregelinstallatie d.d. 7 juli 2013, van de Politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 21, i.h.b. pagina 19 onder paragraaf 4.2.