ECLI:NL:RBMNE:2014:1293

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
07.662715-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen en andere strafbare feiten met betrekking tot criminele activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen. De rechtbank heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw verworpen, omdat de politie bevoegd was om bijzondere opsporingsbevoegdheden in te zetten. De rechtbank kon echter niet vaststellen wie het gronddelict had gepleegd, waardoor de kwalificatie-uitsluiting niet van toepassing was. De verdachte werd veroordeeld voor gewoontewitwassen, waarbij hij meermalen geldbedragen heeft verworven die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon aantonen dat de geldbedragen uit legale bronnen afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, waaronder het telen van hennep en het voorhanden hebben van wapens, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van deze activiteiten. De rechtbank heeft een werkstraf van 120 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen aan de rechtmatige eigenaar gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.662715-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te Daraa (Syrië),
wonende te[adres 1], [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting is aangevangen op 5 maart 2013. Verdachte en zijn raadsvrouw zijn beiden niet verschenen. Op 11 juni 2013 en 23 september 2013 is het onderzoek ter terechtzitting hervat, waarbij verdachte niet is verschenen, maar zijn raadsvrouw mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam wel. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 28 februari 2014, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden. Verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J. van Essen zijn beiden verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging / nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 oktober 2011 te Almere, (althans) in de gemeente Almere,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het[adres 1]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1107 gram hennep althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 september 2010, te Almere, (althans) in de gemeente Almere, en/of te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader(s) meermalen, althans eenmaal een voorwerp, te weten
een of meerdere geldbedrag(en) afkomstig van (een) contante storting)(en), te weten
- op of omstreeks 26 maart 2010 een geldbedrag van euro 31.000,-, en/of
- op of omstreeks 29 maart 2010 een geldbedrag van euro 34.000,-, en/of
- op of omstreeks 13 september 2010 een geldbedrag van euro 19.600,-,
en/of
een of meerdere geldbedrag(en) betreffende (een) overboeking(en)
- op of omstreeks 31 maart 2010 een geldbedrag van euro 40.000,-, en/of
- op of omstreeks 2 april 2010 een geldbedrag van euro 24.700,-, en/of
- op of omstreeks 17 juni 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en/of
- op of omstreeks 5 juli 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en/of
- op of omstreeks 28 juli 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en/of
- op of omstreeks 30 augustus 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en/of
- op of omstreeks 19 september 2010 een geldbedrag van euro 18.000,-,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meerdere geldbedrag(en) , gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in de periode van in of omstreeks de periode van 7 januari 2011 tot en met 6 april 2011, te Veenendaal en/of Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, een voorwerp, te weten een personenauto, (merk Mercedes, type S65 AMG, voorzien van het kenteken [kentekennummer]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een personenauto, (merk Mercedes, type S65 AMG, voorzien van het kenteken [kentekennummer]), gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 20 april 2011 te Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een leenovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voornoemde leenovereenkomst vermeld of doen vermelden (zakelijk weergegeven) dat [A] op 7 januari 2011 een bedrag van euro 36.500,- aan [B]heeft geleend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
hij op of omstreeks 20 april 2011, althans in of omstreeks de maand april 2011 te Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt of doen maken van een vals(e) of vervalst(e)
leenovereenkomst, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken of doen gebruikmaken hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) voornoemde leenovereenkomst heeft/hebben ingebracht/overlegd of doen inbrengen/overleggen als een ontlastend bewijsstuk in een strafprocedure en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid in voornoemde leenovereenkomst was vermeld dat [A] op 7 januari 2011 een bedrag van euro 36.500,- aan [B]heeft geleend;
5.
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2010 tot en met 25 juli 2011 te Almere, (althans) in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen, in de vorm van een pistool van het merk WALTHER, model CP 88, kaliber 4,5 mm (voorzien van serienummer [serienummer]), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad,
en/of
een pepperspraybusje/een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad,
en/of
een of meer wapen(s) van categorie III en/of een onderde(e)len die specifiek bestemd zijn voor een of meer wapens van categorie III , te weten twee, althans een patroonhouder(s), zijnde (een) onderde(e)l(en) van een Glock, voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 14 juli 2011, althans in of omstreeks de maand juli 2011, te Almere en/of te Enschede en/of (elders) in Nederland, een persoon, genaamd [C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [C] dreigend de woorden toegevoegd :"als politie weet situatie of als vrouw en mijn zoon weggaan, dan al jullie hoofden gaan weg", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
7.
hij op of omstreeks 07 april 2011 te Almere, (althans) in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 586, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De raadsvrouw heeft gesteld dat de politie ten aanzien van verdachte stelselmatig in strijd met de Wet BOB heeft gehandeld, zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, dan wel dat de vruchten van de ingezette dwangmiddelen van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere opsporingsbevoegdheden na het ontstaan van een gerede verdenking conform de mogelijkheden zijn toegepast, zonder dat daarbij grenzen zijn overschreden.
Aanvankelijk zijn met name openbare bronnen geraadpleegd. Bij de inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen zijn de belangen van verdachte niet uit oog verloren en niet geschaad.
De rechtbank overweegt dat vooropgesteld dient te worden dat een proces-verbaal zoveel mogelijk transparant moet zijn en inzicht moet geven over de start en het verloop van het opsporingsonderzoek. In deze zaak zijn twee afzonderlijke onderzoeken gestart. Eén op basis van een MOT-melding en één op basis van een melding van het ziekenhuis. De melding van een incident in het ziekenhuis op 14 december 2010 waarbij verdachte zou hebben geroepen dat hij vijf huizen heeft en genoeg geld om zijn vrouw en kind te laten verdwijnen, was aanleiding voor het opvragen van gegevens over mogelijk ongebruikelijk bezit. De bevraging zag op openbare registers en vervolgens ook op gesloten bronnen. Daarbij kwam ook medeverdachte [B]in beeld.
De politie was bevoegd om de betreffende opsporingsmiddelen in te zetten.
De MOT-melding van 16 februari 2011 was aanleiding voor het Team FinEc van de politie om onderzoek te doen naar de vermogenspositie van onder meer verdachte. Daarbij is de Wet BOB eveneens in acht genomen. Op enig moment zijn de onderzoeken samen gekomen en heeft de bevraging zich uitgebreid. Dit doet aan de transparantie van het onderzoek niet af. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Er bestaat evenmin reden voor bewijsuitsluiting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1:De hennep is aangetroffen bij de doorzoeking in de woning waarvan verdachte de gebruiker is.
Feit 2:De grote contante stortingen kunnen niet verklaard worden uit het inkomen dat hij volgens de belastingdienst had. De betalingen die door [A] zijn gedaan aan [B]moeten aan verdachte worden toegerekend, omdat uit de laatste verklaring van [A] blijkt dat verdachte haar bankpas had.
Feit 3:De auto is door drie mannen aangeschaft, van wie verdachte één was, voor een bedrag van € 100.000,00. Er is betaald met 1900 briefjes van € 50,00 en de resterende € 5.000,00 is met pin en overschrijving betaald van de rekening van [B]. Er is geen sprake van een legale bron van inkomsten die een vermogen van deze omvang kan verklaren en het is opvallend om een dergelijk groot bedrag in contanten te betalen. De verdachte heeft geen concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring gegeven voor de herkomst van dit geld, zodat aangenomen moet worden dat het afkomstig is uit criminele activiteiten..
Feit 4:[A] had niet de mogelijkheid om enige lening te verstrekken aan [B], zodat de leenovereenkomst vals moet zijn opgemaakt. [A] heeft verklaard dat verdachte over haar rekening beschikte en dat zij de overeenkomst van verdachte op moest stellen.
Feit 5:De wapens en munitie zijn aangetroffen in de woning aan het[adres 1], het woonadres van verdachte
Feit 6:De officier van justitie heeft gewezen op de verklaringen van [A], van haar broer en haar zwager, het feit dat zij spreekt over een wapen, dat ook wordt gevonden, en van de min of meer bekennende verklaring van verdachte.
Feit 7:In de woning aan [adres 2] waar verdachte ingeschreven staat, is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Verder is in de schuur bij de woning aan het [adres 1] een redelijke hoeveelheid henneptoppen gevonden. Verdachte is aangehouden in de Mercedes waarin een SD kaart is aangetroffen met daarop foto’s van [A] met het kind van haar en verdachte en afbeeldingen van een schakelpaneel gelijk aan het paneel dat is aangetroffen in [adres 2]. Tevens is een sleutel van [adres 2] in de Mercedes aangetroffen. Het medeplegen is volgens de officier van justitie te bewijzen omdat de Mercedes op het moment dat verdachte werd aangehouden op papier van [B]was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1:Verdachte stelt dat hij geen wetenschap en betrokkenheid had bij hetgeen is aangetroffen in de schuur van[adres 1]. De woning en schuur behoren toe aan [D]. Verdachte maakte geen gebruik van de schuur, enkel van de woning.
Na het aantreffen van de hennepplantage aan [adres 2] was [D] gesommeerd de bergruimte leeg te halen. Hij heeft alle spullen, buiten medeweten van verdachte, in de schuur van[adres 1] gelegd. De sleutel van de schuur is niet bij verdachte aangetroffen en in de schuur stonden geen eigendommen die aantoonbaar van verdachte zijn. Wetenschap of betrokkenheid bij verdachte kan niet worden vastgesteld.
Bovendien betreft dat wat is aangetroffen gruis en geen henneptoppen, zodat niet gesproken kan worden over 1107 gram hennep.
Feit 2:Verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven voor de ontvangen geldbedragen, door te stellen dat zijn vader in Syrië welgesteld is en hem financieel door contante giften en leningen ondersteunt. Het gebruik van banken is in Syrië ongebruikelijk. Door de onrust in Syrië is het voor verdachte niet mogelijk om concrete papieren van hun boekhouder in Syrië op te vragen. Uit het dossier blijkt tevens dat verdachte en zijn broers gewend zijn om van familie en vrienden geld te lenen.
Feit 3:De Mercedes is aangeschaft door de broer van verdachte, [B] Hij heeft het geld hiervoor geleend van de partner van verdachte en van een vriend de heer [E]. [B]heeft twee leenovereenkomsten overgelegd en daarmee een concrete en verifieerbare verklaring geboden.
Feit 4:Het is aannemelijk dat [A] bewust onjuist heeft verklaard dat zij uit angst de leenovereenkomst heeft ondertekend met het motief verdachte (met wie [A] de relatie had verbroken) en zijn broer [B]te belasten. Haar verklaringen zitten vol tegenstrijdigheden. Het argument dat [A] nimmer over voldoende geld zou kunnen beschikken om het bedrag te lenen is onjuist, omdat [A] reeds sinds 2004 regelmatig kasstortingen heeft gedaan van soms enkele duizenden euro’s. Zij neemt ook met enige regelmaat contante bedragen op.
Feit 5:Het dossier bevat geen stukken waaruit het bewustzijn van de aanwezigheid van wapens bij verdachte blijkt, terwijl het bewustzijn in meer of mindere mate wel vereist is voor het voorhanden hebben van wapens. De woning is eigendom van [D] en in de woning lagen spullen van zowel [D] als andere familieleden.
De belastende verklaring van Hosho is afgelegd nadat zij uit elkaar waren gegaan en wordt op geen enkele wijze door objectief bewijsmateriaal ondersteund.
Feit 6:Het dossier bevat geen verklaringen van personen die ondersteunen dat verdachte op enig moment Dawoud Hosho zou hebben bedreigd. Bovendien kan verdachte zich prima in het Nederlands verstaanbaar maken, zodat de woorden ‘dan al jullie hoofden gaan weg’ niet bij het taalgebruik van verdachte past.
Feit 7:Het dossier bevat geen stukken op basis waarvan wetenschap van de aangetroffen hennep bij verdachte kan worden vastgesteld of waaruit blijkt dat de hennep zich in de machtssfeer van verdachte bevond. [adres 2] staat op naam van [D] en de partner van verdachte heeft daar haar postadres. Verdachte zelf heeft geen concrete connectie met het adres. In de Mercedes waarin verdachte reed bij zijn aanhouding worden sleutels, pinpassen, een laptop en een SD-kaart aangetroffen. [D] heeft verklaard dat de sleutel in de auto van hem is. Bovendien kan betrokkenheid of wetenschap niet worden geconcludeerd op basis van deze sleutel, omdat de sleutel geen toegang biedt tot het complex, maar slechts tot de specifieke woning.
Dat op de SD-kaart een foto is aangetroffen van de partner en kind van verdachte zegt niets over het eigendom van deze kaart. De auto waarin de kaart is aangetroffen wordt door familie en vrienden van [B]gebruikt. De kaart kan dus ook van hen afkomstig zijn. De SD-kaart is geretourneerd aan [D]. Uit de foto van een schakelpaneel kan niet de conclusie worden getrokken dat deze foto in de hennepplantage is gemaakt. Het model schakelbord wordt veel gebruikt en is derhalve niet specifiek voor die locatie. Gelet op de plaats van de gaten blijkt het zelfs om een ander schakelbord te gaan.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 1
Uit het dossier is gebleken dat verdachte samen met zijn partner [A] en hun kind verbleef in de woning aan het[adres 1] en dat deze woning in eigendom toebehoorde aan zijn broer [D] die daar ook ingeschreven staat. Tijdens de doorzoeking zijn er administratieve gegevens van zowel [D] als verdachte aangetroffen. De hennep is aangetroffen in de schuur behorend bij de woning. Nu uit het dossier blijkt dat de woning door meerdere personen gebruikt wordt en in eigendom aan een ander toebehoort dan aan verdachte is voor de rechtbank niet vast komen te staan dat verdachte de mogelijkheid had om van de schuur gebruik te maken dan wel dat hij wetenschap had of de beschikking had over de in de schuur aangetroffen hennepresten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
De onder de eerste twee gedachtestreepjes genoemde contante stortingen en de onder de eerste twee gedachtestreepjes genoemde overboekingen hebben plaatsgevonden op en van de rekening van [A]. Ter zitting heeft [B]verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van haar rekening om daar eigen geld op te storten en door te storten op zijn eigen rekening omdat hij tijdelijk niet over zijn eigen pasje beschikte. De rechtbank acht daartegenover de enkele verklaring van [A] dat verdachte de beschikking had over haar bankrekening onvoldoende om aan te nemen dat verdachte daadwerkelijk over deze bedragen heeft kunnen beschikken en daarmee het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte zal van de bedragen achter deze gedachtestreepjes worden vrijgesproken.
Uit rekeningafschriften van verdachte blijkt dat er op 13 september 2010 een bedrag van € 19.600,00 op zijn rekening is gestort [2] en dat hij op 19 september 2010 een bedrag van € 18.000,00 heeft gestort naar zijn broer [B] [3] Voorts is gebleken dat er vier betalingen hebben plaatsgevonden op de rekening van verdachte door [F] [4]
De rechtbank zal, ter voorkoming van dubbeltelling, het bedrag van € 18.000,00 niet bewezen verklaren, omdat dit een afschrijving van de rekening van verdachte betreft en geen storting.
Voor de contante storting van € 19.600,00 op de rekening van verdachte heeft de rechtbank geen aannemelijke verklaring in het dossier aangetroffen. Uit de belastinggegevens van verdachte blijkt niet van een inkomen of spaarsaldo over de jaren 2007 tot en met 2009. In 2010 had verdachte een bruto loon van € 7.461,00 en een spaarsaldo van € 22,00. [5]
Verdachte heeft voor dit bedrag tevens geen concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven, zodat niet gebleken is dat verdachte dit geld uit een legale bron heeft verkregen. Dat geldt ook voor het salaris dat verdachte van [F] ontving zonder dat hij hier werkzaamheden voor heeft verricht. Daarbij is van belang dat [F] heeft verklaard dat er niemand voor hem heeft gewerkt en dat hij de betreffende betalingen niet heeft verricht, terwijl de enige bankpas werd aangetroffen in de Mercedes waar verdachte en zijn broer [B]gebruik van maakten. [6]
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 26.400,00. Gelet op de hoogte van dit bedrag en het aantal transacties in de tenlastegelegde periode is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
De rechtbank staat voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen met betrekking tot de Mercedes.
Medeverdachte [B]heeft verklaard dat hij de Mercedes heeft gekocht voor een bedrag van € 80.000,-, geld dat hij had geleend van [A], [E]en had verkregen en/of geleend van zijn familie.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 28 februari 2014 is gebleken dat medeverdachte [B]de Mercedes heeft aangeschaft. Verdachte was bij de koop van deze Mercedes aanwezig.
In het vonnis van medeverdachte [B]heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat [B]ten tijde van belang kon beschikken over een geldbedrag ter hoogte van € 168.900,00. Hij zou dit geld hebben geleend van zijn vader en van [E], waarvan leenovereenkomsten zijn getoond.
Ten aanzien van de gestelde leenovereenkomst met [A] stelt de rechtbank vast dat
[A] zeer wisselend heeft verklaard, waarbij haar laatste verklaring dat zij de leenovereenkomst met medeverdachte [B]onder dwang ondertekend heeft en dat zij nimmer geld heeft geleend aan [B](hetgeen door verdachte en medeverdachte [B]stellig wordt ontkend) niet zonder meer voor waar kan worden aangenomen. Voorts kan de rechtbank niet uitsluiten dat [A] over een spaarbedrag van € 36.500,00 kon beschikken, omdat haar verklaring afgelegd op 21 april 2011 dat zij dat spaargeld regelmatig van de bank haalde, wordt ondersteund door haar bankafschriften vanaf 2004. De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, niet hoogst onwaarschijnlijk dat medeverdachte [B]over geld dat hij geleend heeft van [A] kon beschikken.
Tezamen met het bedrag dat [B]van zijn vader en van [E]heeft geleend had [B]naar het oordeel van de rechtbank voldoende financiële middelen om, na aftrek van de kosten voor de aankoop van Dominos Pizza ad € 95.000,00, tevens de kosten van de Mercedes te kunnen voldoen. Nu de rechtbank van oordeel is dat [B]de Mercedes aan heeft kunnen schaffen, kan ook dit feit niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 4
Zoals hiervoor onder feit 3 reeds is besproken is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer blijkt dat de verklaring van [A] dat zij de leenovereenkomst onder dwang heeft getekend en dat deze overeenkomst vals is, voor waar kan worden aangenomen. Voordat zij de relatie met verdachte (tijdelijk) had verbroken verklaarde zij immers nog stellig dat zij het betreffende bedrag gespaard had, dat zij dit had uitgeleend aan medeverdachte [B]en daartoe de leenovereenkomst had ondertekend. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 5
Bezien moet worden of uit de bewijsmiddelen enige mate van bewustzijn van de aanwezigheid van de wapens kan worden afgeleid.
In de woning waar verdachte met [A] en hun kind verbleef zijn wapens aangetroffen. Zoals onder feit 1 reeds is aangegeven was de woning eigendom van [D] en is van hem ook administratie in de woning aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er wapens in de woning aanwezig waren. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of de voorwerpen in kwestie zich op een zodanige plaats bevonden, dat verdachte ze wel moet hebben opgemerkt. Tevens is niet gebleken dat nader onderzoek is verricht waardoor met zekerheid is komen vast te staan dat de wapens aan verdachte toebehoorden. Evenmin is gebleken dat de wapens op vingerafdrukken zijn onderzocht of dat anderszins sporen zijn veiliggesteld, waardoor de wapens tot de verdachte zijn te herleiden. [A] heeft weliswaar verklaard dat zij een wapen heeft gezien bij verdachte, maar de omschrijving van dit wapen komt niet overeen met de in de woning aangetroffen wapens.
Gelet op het voorgaande is het mogelijk dat de wapens/de patroonhouders mogelijk aan een ander dan verdachte toebehoorden en dat niet is gebleken van enige mate van bewustzijn van de aanwezigheid daarvan, zodat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 6
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich in het dossier enkel de verklaring van[C] bevind met betrekking tot de bedreiging. De verklaring van verdachte dat het kan zijn dat hij iets heeft gezegd dat bedreigend is geweest is niet ondersteunend, omdat dit blijkens de door verdachte in die verklaring gegeven context ziet op een gesprek van latere datum, namelijk op het moment dat zijn zoon en [A] zich niet meer in de woning bevonden. Er is derhalve onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 7
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad met de hennepplantage aan [adres 2]. Immers is hij er niet woonachtig en staat hij daar ook niet ingeschreven. [D]en [A] staan op het adres aan [adres 2] ingeschreven. Dat in de Mercedes, waarin verdachte is aangehouden en die in eigendom toebehoort aan zijn broer [B], een sleutel van de woning en een SD kaart met daarop mogelijk een foto van de schakelkast is aangetroffen is onvoldoende om als bewijs te dienen voor dit feit. Daarbij is van belang dat de auto in eigendom toebehoort aan [B]en zijn andere broer [D]heeft verklaard dat hij de sleutel van de woning in de auto van zijn broer heeft laten liggen. Uit de verklaringen van de broers blijkt dat verdachte niet de enige gebruiker van de Mercedes was. Bovendien heeft de ex vriendin van [D],
[G] verklaard dat zij [D]heeft horen zeggen dat de hennepplantage in de woning aan [adres 2] van hem was. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 september 2010, te Almere, (althans) in de gemeente Almere, en/of te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen een voorwerp, te weten
een geldbedrag afkomstig van een contante storting, te weten
- op 13 september 2010 een geldbedrag van euro 19.600,-,
en
geldbedragen betreffende overboekingen
- op of omstreeks 17 juni 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en
- op of omstreeks 5 juli 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en
- op of omstreeks 28 juli 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-, en
- op of omstreeks 30 augustus 2010 een geldbedrag van euro 1.700,-,
voorhanden gehad, terwijl verdachte telkens wist, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wie het gronddelict, dat aan het witwassen ten grondslag ligt, heeft gepleegd. Nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte het gronddelict/de gronddelicten heeft gepleegd, en daarmee ook niet dat de geldbedragen die hij voorhanden had uit eigen misdrijf afkomstig zijn, komt de rechtbank niet toe aan de kwalificatie-uitsluiting zoals door de Hoge Raad bepaald. Deze kwalificatie-uitsluiting ziet immers uitsluitend op gevallen waarin verdachte het gronddelict zelf heeft begaan, in welke gevallen dan vereist is dat komt vast te staan dat het enkele voorhanden hebben heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen.
Het bewezenverklaarde kan daarom als volgt worden gekwalificeerd.
Het bewezene levert op:
Feit 2: een gewoonte maken van witwassen.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Hij heeft daarbij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van de LOVS voor het witwassen van een bedrag van ongeveer € 500.000,00. De officier van justitie heeft er tevens rekening mee gehouden dat de zaak, buiten de schuld van verdachte om, pas laat op zitting is gekomen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf gesteld dat de hoogte van de straf moet worden gematigd dan wel een alternatieve straf opgelegd moet worden, gelet op de ouderdom van de feiten en een onnodig langzaam verloop van het strafproces. Voorts moet er volgens de raadsvrouw rekening mee worden gehouden dat verdachte drie jonge kinderen heeft waar hij samen met zijn partner de zorg voor draagt. Een veroordeling tot een vrijheidsstraf zou zowel voor de kinderen als zijn partner emotionele en psychische druk opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft een grote som geld voorhanden gehad dat een criminele herkomst moet hebben. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij, omdat het onlosmakelijk verbonden is met ernstige vormen van criminaliteit en onmisbare ondersteuning biedt aan het criminele circuit. Bovendien wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer door witwassen aangetast, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 februari 2014, waaruit blijkt van een eerdere veroordeling in 2004, een transactie en een strafbeschikking.
Tevens heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met de oriëntatiepunten zoals zijn vastgelegd door het LOVS. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor fraude, waaronder begrepen witwassen met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 in beginsel een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden onvoorwaardelijk of een werkstraf aangewezen is.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ouderdom van het feit en de lange duur dat het strafproces in beslag heeft genomen, wat verdachte niet verweten kan worden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats is. De rechtbank zal aan verdachte daarom een taakstraf van nagenoemde duur opleggen.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de Mercedes en het geldbedrag ter hoogte van € 5.330,00 verbeurd te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat zowel de Mercedes als het geldbedrag geretourneerd moeten worden aan de broer van verdachte, Fadi, omdat hij de eigenaar is van deze goederen en het Openbaar Ministerie niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze goederen onrechtmatig zijn verkregen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting is gebleken dat zowel de Mercedes als het geldbedrag van [B]zijn. De rechtbank heeft zowel verdachte als [B]vrijgesproken van het witwassen van de Mercedes, zodat deze auto aan [B]geretourneerd moet worden. Ten aanzien van het geldbedrag is de rechtbank van oordeel dat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat dit geld, zoals gesteld, afkomstig is van de omzet van de pizzeria van [B]en dat het klaar lag om afgestort te worden. Ook het geldbedrag moet daarom aan [B]geretourneerd worden.
De rechtbank zal derhalve de teruggave aan [B]gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde Personenauto [kentekennummer] Mercedes Benz S65 AMG kleur zwart en het op de beslaglijst vermelde geldbedrag ter hoogte van € 5.330,00, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 27, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
120 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [B]van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 29 oktober 2013 onder 1 en 2 vermelde voorwerpen, te weten:
- Personenauto [kentekennummer], Mercedes Benz S65 AMG, kleur zwart;
- een geldbedrag ter hoogte van € 5.330,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en R.C.J. Hamming, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2014.
Mrs. E.W. Akkerman en R.C.J. Hamming zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier onderzoek: FINECKLPD2011 / PR.05.01, PV-nummer: 29-940915, doorgenummerd 1 tot en met 675.
2.Pagina 296.
3.Pagina 297.
4.Pagina’s 299 tot en met 302.
5.Pagina 305.
6.Pagina’s 510 tot en met 513.