ECLI:NL:RBMNE:2014:1109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
UTR 13-1608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen van werkgever in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 5 maart 2014, staat de loonsanctie van de werkgever centraal. De Koninklijke Nederlandse Lawn Tennisbond, eiser in deze zaak, had een loonsanctie opgelegd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege vermeende onvoldoende re-integratie-inspanningen van de werknemer, die sinds 20 september 2010 ziek was. De rechtbank behandelt het beroep van de eiser tegen het besluit van het Uwv, dat het bezwaar van de eiser ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelt dat de werkgever zich in de periode tot 16 februari 2012 heeft mogen baseren op een deskundigenoordeel dat de re-integratie-inspanningen als voldoende kwalificeerde. De rechtbank stelt vast dat de werkgever niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de passieve houding van de bedrijfsarts en dat de re-integratie-inspanningen niet als onvoldoende kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv en herroept het primaire besluit, waardoor de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever komt te vervallen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om adequaat te handelen in re-integratieprocessen en de rol van deskundigen in deze beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/1608

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2014 in de zaak tussen

Koninklijke Nederlandse Lawn Tennisbond, te Amersfoort, eiser
(gemachtigde: mr. A.A. Camonier),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.R.H. Barendregt).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarin werknemer [werknemer] (de werknemer) jegens eiser als werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte aansluitend verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel loonsanctie genoemd - is opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen van eiser onvoldoende zijn geweest.
Bij besluit van 5 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werknemer heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan zijn werkgever. De rechtbank heeft daarom enkel de niet-medische stukken aan eiser toegezonden en de medische stukken aan de door eiser aangewezen arts-gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door drs. P. Smits, arts-gemachtigde, en [A], leidinggevende. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De bespreking van de medische omstandigheden heeft plaatsgehad in afwezigheid van de leidinggevende van de werknemer.

Overwegingen

1.
Zoals hierboven weergegeven heeft de werknemer de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van eiser te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig zoveel mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2.
De werknemer is op 20 september 2010 uitgevallen voor zijn werk als bedrijfsjurist. Het Plan van aanpak WIA van 1 november 2010 vermeldt als doel werkhervatting in de eigen functie. Op de probleemanalyse WIA van 17 november 2010 adviseert de bedrijfsarts werkhervatting in de eigen functie, op korte termijn gedeeltelijk, op lange termijn volledig. De bedrijfsarts rapporteert op 10 maart 2011 dat er een wijziging is in de medische toestand waardoor de eigen functie niet passend meer is. De bijstelling probleemanalyse WIA van
11 maart 2011 wijzigt het einddoel uit de eerdere probleemanalyse in streven naar passend werk bij de eigen en /of andere werkgever. In de bijstelling Plan van aanpak WIA van 22 maart 2011 vermeldt de bedrijfsarts als einddoel werkhervatting in passend werk bij de eigen en/of andere werkgever. In zijn rapport van 24 mei 2011 concludeert arbeidsdeskundige Verhaagh-Sieben dat de werknemer ongeschikt is voor eigen werk in volle omvang en dat er
re-integratiemogelijkheden zijn in een combi van een deel van het eigen werk en een deel andersoortig werk bij eigen werkgever. Verder kan in het kader van het zogenoemde tweede spoor worden gekeken naar een traject loopbaancoaching.
3.
Op 1 september 2011 vindt de eerstejaarsevaluatie van het Plan van aanpak WIA plaats (het zogenoemde opschudmoment). In de bijstelling Plan van aanpak WIA van 1 september 2011 vermeldt de bedrijfsarts dat bekeken gaat worden of de werknemer terecht kan bij de Dopingautoriteit en dat ook andere mogelijkheden in het tweede spoor worden bekeken. Vanaf dat moment wordt het eerste spoor afgesloten en het tweede spoor ingezet.
De bedrijfsarts rapporteert op 9 september 2011 dat op 1 oktober 2011 kan worden begonnen bij de Dopingautoriteit met 3 keer 2 uur per week, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van de werknemer. Op 20 januari 2012 adviseert de bedrijfsarts dat de medewerker 3 keer 2,5 uur mag proberen en dat in februari 2012 gekeken kan worden naar loopbaanbegeleiding.
4.
Op 27 januari 2012 vraagt eiser aan het Uwv een deskundigenoordeel over de vraag of hij genoeg doet om de werknemer weer aan het werk te helpen. De arbeidsdeskundige Beemsterboer stelt op 15 februari 2012 een rapportage deskundigenoordeel op. De re-integratie-inspanningen acht hij op dat moment voldoende, ondanks het feit dat er van een feitelijke re-integratie nog geen sprake is. Dat er nog geen sprake is van een re-integratie van een redelijke urenomvang, valt eiser niet aan te rekenen. In overleg met de bedrijfsarts is daar al het mogelijke aan gedaan, aldus de arbeidsdeskundige. Het deskundigenoordeel wordt aan eiser bevestigd middels een brief van 16 februari 2012.
5.
Het Actueel Oordeel van 1 juni 2012 van de bedrijfsarts vermeldt dat vermoedelijk
10 uur per week loonwaarde gerealiseerd kan worden en de eindevaluatie van diezelfde datum vermeldt dat de werknemer 9 uur per week werkt bij een andere werkgever (geen vast werk).
6.
Op 8 juni 2012 vraagt de werknemer een WIA-uitkering aan.
7.
Verzekeringsarts Schaap komt in haar rapportage van 25 juli 2012 tot de conclusie
dat de urenbeperking van 3 keer 3 uur per week niet plausibel is. De bedrijfsarts heeft de werknemer onvoldoende begeleid in de re-integratie naar duurzaam passend betaald werk. De beperkingen en mogelijkheden in algemene zin hadden eerder duidelijker beschreven moeten worden, een arbeidskundig oordeel richting re-integratie in duurzaam betaald passend werk had eerder gevraagd moeten worden en de daadwerkelijke re-integratie naar dat werk had eerder ingezet moeten worden. De begeleiding is te passief geweest en onvoldoende gericht op het juiste doel. De verzekeringsarts stelt een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zonder een urenbeperking op.
8.
Arbeidsdeskundige De Ridder komt in haar rapportage van 2 augustus 2012 ook tot de conclusie dat de re-integratie-inspanningen van eiser onvoldoende zijn geweest. De werknemer werkt minder uren dan mogelijk is en het werk waarin hij is herplaatst is geen structurele baan. Eiser was van dit laatste op de hoogte. De verzekeringsarts deelde mee dat de werknemer geen medische urenbeperking heeft en begeleid had moeten worden naar structureel werk voor meer uren. Eiser heeft zich passief opgesteld. De bedrijfsarts heeft voorts niet strak gestuurd op een re-integratie voor de volle contractomvang in ander werk. Het tweede spoor traject had bovendien veel eerder ingezet moeten worden. Eiser heeft zijn inspanningen verricht, uitgaande van de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid, maar dit wordt niet gezien als een deugdelijke grond voor het nalaten van voldoende re-integratie inspanningen. Eiser is immers zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de verzuimdienstverlening. De aanvraag WIA kan niet in behandeling worden genomen en de loondoorbetalingsverplichting van eiser moet worden verlengd met maximaal 52 weken, aldus de arbeidsdeskundige.
9.
In bezwaar onderschrijft verzekeringsarts bezwaar en beroep Hofman het oordeel van de primaire verzekeringsarts en komt in haar rapportage van 22 januari 2013 tot de conclusie dat een medische onderbouwing voor een meer dan een jaar bestaande urenbeperking van 3 keer 3 uur per week ontbreekt. De uren hadden tijdcontingent (in plaats van klachtencontingent) moeten worden uitgebreid. Verder had het hervatten in eigen werk eerder losgelaten moeten worden. Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Lansbergen komt in zijn rapportage van 1 februari 2013 tot de conclusie dat er re-integratiekansen gemist zijn. Vervolgens heeft verweerder op basis van deze rapportages het thans bestreden besluit genomen.
10.
Eiser voert in beroep aan dat hij heeft mogen afgaan op het deskundigenoordeel. Destijds is immers alle informatie aan de arbeidsdeskundige verstrekt en deze heeft in zijn rapport duidelijk aangegeven dat de re-integratieinspanningen tot dat moment voldoende waren ondanks het feit dat van een feitelijke re-integratie nog geen sprake was. Ook in de periode na het deskundigenoordeel heeft eiser naar zijn mening voldaan aan de re-integratieplicht door onder meer een re-integratiebedrijf in te schakelen. Eiser wijst er in dit verband ook op dat hij de door de bedrijfsarts aangegeven urenbeperking wel plausibel acht en de gekozen werkzaamheden aanvaardbaar. De werkzaamheden die de werknemer heeft verricht bij de Doping-autoriteit zijn absoluut niet te vergelijken met stagiairewerk, zodat wel degelijk sprake was van een serieuze re-integratie.
11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag indienen voor een WIA-uitkering wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenoemde Poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA luidt als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen op re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Verweerder heeft het kader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen uiteengezet in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (Besluit van 3 december 2002, Stcrt 2002, 236, zoals nadien gewijzigd), hierna: de Beleidsregels. Voorts hanteren de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bij de uitvoering van de beoordeling het ‘Kader voor inzet en beoordeling re-integratie-inspanningen’.
12.
In de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Een bevredigend resultaat is voldoende. Hiervan is in beginsel sprake wanneer de werknemer (gedeeltelijk) hervat heeft in structureel werk dat min of meer aansluit bij zijn resterende functionele mogelijkheden. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, maar worden de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende geacht dan wordt evenmin een loonsanctie opgelegd. Tenslotte wordt ook afgezien van het opleggen van een loonsanctie in het geval sprake is van onvoldoende inspanningen, mits de werkgever daar een deugdelijke grond voor heeft.
13.
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een bevredigend resultaat in de zin van de Beleidsregels. De rechtbank dient derhalve te beoordelen of de werkgever zich voldoende heeft ingespannen. Indien de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen, komt vervolgens de vraag aan de orde of hiervoor een deugdelijke grond bestaat.
Aangezien het besluit tot oplegging van een loonsanctie een ambtshalve genomen belastend besluit is, is het aan verweerder om voldoende aannemelijk te maken dat eiser zich zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft ingespannen.
14.1
Ten aanzien van de re-integratie-inspanningen van eiser in de periode tot 16 februari 2012 stelt eiser zich op het standpunt dat hij heeft mogen afgaan op het deskundigenoordeel van 15 februari 2012 van verweerders arbeidsdeskundige Beemsterboer, waarin deze concludeert dat de inspanningen tot dat moment voldoende zijn. Verweerder meent daarentegen dat de inspanningen van de werkgever, zeker na het deskundigenoordeel, te passief en afwachtend zijn geweest. Bovendien zou verweerder door eiser op het verkeerde been zijn gezet. Er is door hem bij de aanvraag van het oordeel namelijk ten onrechte niet aangegeven dat het werk bij de Dopingautoriteit onbetaald was en dat het loopbaantraject voor de werknemer nog niet was gestart.
14.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag de werkgever in principe uitgaan van de juistheid van verweerders deskundigenoordeel, indien dit oordeel inhoudt dat de inspanningen voldoende zijn. Het Uwv kan hier ook aan worden gehouden. Dit is alleen anders indien een voorbehoud is gemaakt in het deskundigenoordeel. In het geval van eiser is een positief deskundigenoordeel afgegeven, waarbij geen voorbehoud is gemaakt. De arbeidsdeskundige merkt in zijn rapportage uitdrukkelijk op dat het eiser niet valt aan te rekenen dat nog geen sprake is van een re-integratie in een redelijke urenomvang aangezien daar in overleg met de bedrijfsarts al het mogelijk aan is gedaan. De stelling van verweerder dat eiser desondanks niet van het deskundigenoordeel mocht uitgaan, omdat niet medisch is beoordeeld of de re-integratie-inspanningen voldoende waren, volgt de rechtbank verder niet. De vraagstelling van eiser - zoals omschreven onder 1.1, 2.3 en 2.7 op bijlage 2 van de aanvraag om een deskundigenoordeel - is zodanig ruim dat het (kennelijk) volstaan met slechts een arbeidskundige beoordeling door verweerder voor zijn rekening komt en de gevolgen daarvan niet aan eiser kunnen worden tegengeworpen.
14.3
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder verder bekend kunnen zijn met het feit dat geen sprake was van een structurele werkplek bij de Dopingautoriteit. Zowel door eiser als door de werknemer is in gesprekken met de arbeidsdeskundige gezegd dat onzeker was of de werknemer bij de Dopingautoriteit kon blijven. Van onjuiste informatie was dan ook geen sprake. Het is verder verweerders eigen keuze geweest hier niet verder navraag naar te doen bij de Dopingautoriteit. Ditzelfde geldt voor het niveau van het werk.
Voorts was verweerder ook bekend met het feit dat het loopbaantraject ten tijde van het deskundigenoordeel nog niet was gestart. In de door eiser bij de aanvraag deskundigenoordeel overgelegde stukken, zoals de Eerstejaarsevaluatie, de Bijstelling plan van aanpak WIA, het verslag van 20 januari 2012 van de bedrijfsarts en punt 2.5 van bijlage 2 bij de aanvraag blijkt voldoende duidelijk dat ten tijde van het deskundigenoordeel het loopbaantraject nog niet was opgestart. Van foute of onvolledige informatie van de kant van eiser was dan ook geen sprake.
14.4
Eisers inspanningen in de periode van 20 september 2010 tot medio februari 2012 kunnen daarom niet als onvoldoende worden gekwalificeerd en geen grondslag vormen voor de opgelegde loonsanctie.
15.
Met betrekking tot de inspanningen van eiser in de periode na het deskundigenoordeel (medio februari 2012 tot 9 september 2012) overweegt de rechtbank dat het dossier evenmin aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestond. Immers, alle verwijten van verweerder aan eiser met betrekking tot de re-integratie inspanningen zijn uiteindelijk te herleiden tot het oordeel van verweerder dat de bedrijfsarts ten onrechte is uitgegaan van een te beperkte belastbaarheid. Ten aanzien daarvan heeft de rechtbank hierboven reeds geoordeeld dat dat aan eiser niet kan worden tegengeworpen. Dat het tempo van inschakeling van Chofukan Coaching onvoldoende voortvarend zou zijn geweest vanwege het ten onrechte aannemen van een te beperkte belastbaarheid van de werknemer kan, gezien de inhoud van het deskundigenoordeel, evenmin aan eiser worden tegengeworpen. Door verweerder is ter zitting overigens ook opgemerkt dat ten aanzien van deze periode geen tekortkomingen onderbouwd kunnen worden.
16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd aan eiser. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding op de voet van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien, door het primaire besluit van 9 augustus 2012 te herroepen. Dit betekent dat de in dat besluit opgelegde loondoorbetalingsverplichting komt te vervallen en dat verweerder geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen.
17.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 310,- aan hem te vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:15 en artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zowel het bezwaar als het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 februari 2013;
  • herroept het primaire besluit van 9 augustus 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.984,- te betalen aan
eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. R. in 't Veld en
mr. Y. Sneevliet, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.