Op 17 maart 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de verlening van zomer- en winterterrasvergunningen aan verschillende horecaondernemingen op een plein in de binnenstad van Amersfoort. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bij de verlening van de vergunningen het terrassenbeleid, zoals vastgelegd in de terrassennota, op een redelijke wijze had toegepast. De rechtbank leidde uit het beleid af dat er bij de totstandkoming van een terrassenindeling zoveel mogelijk overleg tussen de betrokken horecaondernemers moest plaatsvinden. In dit geval was er echter geen consensus bereikt over de terrassenindeling, waardoor de burgemeester genoodzaakt was om een indeling te kiezen die een zo groot mogelijk draagvlak onder de ondernemers had. De rechtbank oordeelde dat de procedure die de burgemeester had gevolgd zorgvuldig was en dat de belangen van de eisers voldoende waren meegewogen.
De rechtbank constateerde dat de eisers, die als horecaondernemingen betrokken waren bij de zaak, niet in hun beroep konden worden ontvangen voor bepaalde onderdelen, omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen eerdere besluiten. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de belangen van de eisers bij de terrassenindeling voldoende gewicht hadden gekregen. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eisers dat de procedure niet transparant was en dat de terrassenindeling onevenredig was. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester de zomer- en winterterrasvergunningen op een zorgvuldige manier had verleend en dat de beroepen van de eisers ongegrond waren.
De uitspraak benadrukt het belang van overleg en consensus tussen horecaondernemers bij het vaststellen van terrassenindelingen, maar ook de ruimte die de burgemeester heeft om in het belang van de openbare orde en veiligheid beslissingen te nemen. De rechtbank bevestigde dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om voorschriften te verbinden aan de vergunningen, zoals de terrasafmeting, en dat deze voorschriften in overeenstemming moeten zijn met de lokale regelgeving.