ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
UTR 12/4660, 13/1107 en 13/1464
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel en ontslag van ambtenaar na weigering tot werkhervatting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het College van Bestuur van Wageningen University. De ambtenaar, eiser, was onderworpen aan disciplinaire maatregelen, waaronder de inhouding van een half maandsalaris en ongevraagd ontslag, vanwege zijn herhaalde weigering om deel te nemen aan voortgangsgesprekken over zijn werkhervatting. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop hij door zijn leidinggevende was behandeld en tegen de disciplinaire maatregelen die hem waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van de werkgever over de voortgangsgesprekken niet als een ingrijpen in de rechtspositie van eiser kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de weigering van eiser om op uitnodigingen van de werkgever te verschijnen, ondanks waarschuwingen over de gevolgen, als ernstig plichtsverzuim kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straffen, ondanks het lange dienstverband van eiser, niet onevenredig waren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond, vernietigde dit besluit en verklaarde het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten van eiser en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht diende te worden vergoed. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten II en III ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 12/4660, 13/1107 en 13/1464
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2013 in de zaak tussen
dr. [eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. G.J. van Brakel),
en
College van Bestuur van Wageningen University, verweerder
(gemachtigde: mr. P.S. Jonker).
Procesverloop
Op 19 juli 2011 heeft verweerder eiser mondeling meegedeeld dat met onmiddellijke ingang wekelijks voortgangsgesprekken zullen plaatsvinden. Daarbij is eiser een document met functioneringsvereisten uitgereikt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is tevens gericht tegen de wijze waarop eiser de afgelopen jaren door zijn leidinggevende is behandeld. Bij besluit van 10 september 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 12/4660.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft verweerder eiser de disciplinaire maatregel opgelegd van onvoorwaardelijke inhouding van een half maandsalaris. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 januari 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 13/1107.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft verweerder aan eiser de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het ontslagbesluit wordt geschorst en de betaling van de bezoldiging wordt hervat per datum van het ontslagbesluit. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer UTR 12/4659. Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 januari 2013. Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2013 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer UTR 13/1464.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarna nog aanvullende producties ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.J. van Brakel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ir. ing. A.T.J. van Scheppingen (directeur Bedrijfsvoering Plant Sciences Group (PSG)), bijgestaan door gemachtigde mr. P.S. Jonker. Tevens is verschenen prof. dr. [A], hoofd Biometris. Ter zitting is op verzoek van verweerder [X] (hierna: [X]) als getuige gehoord.
Overwegingen
Beroep UTR 12/4660 (bestreden besluit I)
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het besluit waarop het beroep betrekking heeft is namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de mondelinge mededeling aan eiser op 19 juli 2011 dat met onmiddellijke ingang wekelijks voortgangsgesprekken zullen plaatsvinden en de uitreiking van een document met functie-eisen moeten worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 of als een andere handeling ten aanzien van een ambtenaar in de zin van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de mededeling dat wekelijks voortgangsgesprekken zullen worden gehouden, niet rechtstreeks ingegrepen in de rechtspositie van eiser. Een dergelijk traject moet worden aangemerkt als een normaal sturingsmiddel in interne verhoudingen zoals de onderhavige, waar beoogd is om eiser na een lange periode van afwezigheid op de werkvloer, weer te laten hervatten. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan tegen het hanteren van een dergelijk sturingsmiddel geen rechtsmiddel worden aangewend. Zie de uitspraak van 24 april 2008, LJN BD0977. Dat geldt ook voor het uitreiken van de functie-eisen. Er is niet gebleken van wijziging van de aan eiser gestelde functie-eisen, zodat de uitreiking van het document met functie-eisen niet op enig rechtsgevolg is gericht.
Ook de door eiser gestelde negatieve bejegening door zijn leidinggevende gedurende de afgelopen jaren - wat daar ook van zij - kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een rechtstreeks ingrijpen in eisers rechtspositie, waartegen bezwaar en beroep kon worden ingesteld. De rechtbank begrijpt, mede op basis van de gedingstukken, dat verweerder eiser niet heeft willen belemmeren in zijn mogelijkheden tot het aanwenden van rechtsmiddelen en in het kader van een zorgvuldige besluitvorming de brief van eiser van 30 augustus 2011 heeft aangemerkt als bezwaar en naast de bezwaarprocedure samen met eiser heeft gezocht naar andere (minnelijke) oplossingen. Verweerder heeft (omdat partijen geen overeenstemming bereikten over andere oplossingen) het bezwaar vervolgens doorgeleid naar de Commissie van advies voor de bezwaarschriften Wageningen University (Bezwaarschriftencommissie). De rechtbank is evenwel in het kader van de vereiste strikt juridische beoordeling van onderhavig beroep genoodzaakt te toetsen of het onderwerp van het bezwaar aan te merken is als een besluit of andere handeling in voorbedoelde zin. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is.
4. Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nu verweerder het bezwaar ongegrond heeft verklaard, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit I vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid en onder c, van de Awb door, zelf in de zaak voorziend, het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. Voor de proceskostenveroordeling verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 21.
Beroep UTR 13/1107 en Beroep UTR 13/1464 (bestreden besluiten II en III)
6. De rechtbank verwijst voor de relevante feiten en omstandigheden naar voornoemde uitspraak van 6 februari 2013 van de voorzieningenrechter.
7. Niet in geschil is dat de arbeidsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de CAO Nederlandse Universiteiten (de CAO NU).
Op grond van artikel 6.12, derde lid, van de CAO NU kan de werkgever met betrekking tot het opleggen van een disciplinaire maatregel nadere regels vaststellen.
Op grond van artikel 1 van de ‘Nadere regels met betrekking tot het opleggen van disciplinaire straffen’ van 27 augustus 2007 (de ‘Nadere regels’) kan de werknemer, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 2 van de ‘Nadere regels’ kan de werknemer als disciplinaire straf ongevraagd ontslag worden verleend.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de ‘Nadere regels’ kan naast de mogelijkheid genoemd in artikel 2 de disciplinaire straf van niet-betaling van het salaris worden toegepast, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand.
8. Aan de bestreden besluiten II en III heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser herhaaldelijk niet is verschenen op schriftelijke uitnodigingen om te komen voor een werkhervattingsgesprek. Dit gedrag kan hem volgens verweerder worden verweten en toegerekend. Verweerder heeft overwogen dat sprake is van een arbeidsconflict, wat er toe heeft geleid dat een derde onafhankelijke deskundige [X] is ingeschakeld om tot een bemiddeling te komen. Op verzoek van verweerder heeft deskundige [X] een opzet gemaakt voor een op werkhervatting gericht plan van aanpak. Verweerder heeft invulling willen geven aan dit plan van aanpak en heeft eiser hiervoor meerdere keren uitgenodigd om op gesprek te verschijnen. De omstandigheid dat eiser heeft geweigerd hieraan gevolg te geven, nadat hij was gewezen op de consequenties, levert volgens verweerder plichtsverzuim op. Dit heeft er toe geleid dat verweerder bij bestreden besluit II de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijke inhouding van een half maandsalaris heeft opgelegd. Omdat eiser ook nadien niet op een uitnodiging voor een gesprek is verschenen, heeft verweerder bij bestreden besluit III de disciplinaire maatregel van ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd.
9. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is gekregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt. Vervolgens dient te worden beoordeeld of dit gedrag de ambtenaar kan worden verweten en toegerekend. Daaropvolgend moet worden beoordeeld of de opgelegde sanctie in een evenredige verhouding staat met het aan de ambtenaar verweten gedrag.
10. Onbetwist is dat eiser niet is verschenen op de uitnodigingen van verweerder om te komen op/tot een werkhervattingsgesprek. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat van hem niet kon worden verlangd in gesprek te gaan met verweerder over werkhervatting en aan de uitnodiging(en) gehoor te geven. Hij voert daartoe aan dat verweerder eerst excuses moest maken, dat verweerder alle stukken die hij tijdens de bezwaarprocedure bij de Bezwaarschriftencommissie heeft ingediend moest terugnemen en dat het gesprek met zijn leidinggevende bovendien niet onder de paraplu van het door deskundige [X] opgemaakte plan van aanpak mocht plaatsvinden. In dat verband voert hij aan dat [X] zich niet heeft gehouden aan de opdracht van de Bezwaarschriftencommissie om naast werkhervatting binnen Biometris de mogelijkheden te onderzoeken naar een werkplek elders binnen dan wel buiten Wageningen University.
11. De rechtbank overweegt dat de opzet van het plan van aanpak er op was gericht te komen tot werkhervatting in de eigen functie van eiser als Universitair hoofddocent Statistiek bij Biometris/PSG. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] in zijn rapport van 5 juli 2012 voldoende gemotiveerd waarom herplaatsing naar een ander functie binnen de WUR niet mogelijk is zolang eiser weigert om te participeren in het vanuit Biometris verzorgde statistiekonderwijs. Ook heeft [X] aandacht besteed aan mogelijkheden tot werkhervatting buiten de Wageningen University, maar heeft de kans daarop als gering ingeschat. De rechtbank is van oordeel dat [X] hiermee voldoende uitvoering heeft gegeven aan de aan hem verstrekte opdracht. Vorenvermelde laat bovendien onverlet dat [X] bij eiser geen belemmeringen aanwezig heeft acht om te hervatten in zijn eigen functie. Daartoe was, zoals blijkt uit onder meer de rapportage van [X] van 5 juli 2012 en zijn verklaring ter zitting, wel allereerst noodzakelijk dat beide partijen hun bereidheid zouden uitspreken om aan de realisering van werkhervatting mee te werken. Vervolgens diende een agenda te worden opgesteld op basis waarvan met elkaar in gesprek kan worden gekomen over de invulling van het plan van aanpak en de noodzakelijk geachte voorwaarden om tot een succesvolle werkhervatting te komen. Daarbij was voor beide partijen ruimte om input te leveren voor deze agenda.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser uit te nodigen voor een gesprek op 15 oktober 2012, tegen de achtergrond dat het eerdere mediationtraject, de inschakeling van de Bezwaarschriftencommissie en bemiddeling door en onderzoek van een onafhankelijke deskundige (met instemming van beide partijen) niet hebben geleid tot een oplossing van het conflict. Eiser was bovendien vanaf medio januari 2012 niet (meer) ziek. Gedurende het onderzoek van [X] was eiser vrijgesteld van zijn werkzaamheden en na afronding daarvan heeft hij ook niet meer hervat in zijn werk. De rechtbank acht hierbij verder van belang dat het gesprek op 15 oktober 2012 nog slechts bedoeld was ter vaststelling van een agenda in het kader van het plan van aanpak, op basis waarvan partijen verder met elkaar in gesprek zouden gaan over (de invulling van) de werkhervatting en de condities waaronder die zou moeten plaatsvinden. In zijn voorlopig rapport heeft [X] weliswaar niet toegelicht wat hij beoogde met het plan van aanpak, maar bij zijn eindrapport van 5 juli 2012 heeft hij een ‘Opzet plan van aanpak Werkhervatting’ gevoegd waarin naar het oordeel van de rechtbank duidelijk uiteen is gezet wat dit plan behelsde. Verder heeft verweerder in zijn uitnodiging van 4 oktober 2012 aan eiser onder meer het volgende meegedeeld:
‘Terugkomend op het verzoek van het CvB, wil ik u uitnodigen voor een gesprek om zodoende in
samenspraak tussen werkgever en werknemer inhoud te geven aan het concept Plan van Aanpak, zulks
conform de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals deze door de heer [X] zijn geschetst.
Een eerste stap betreft daarbij, conform het advies van de heer [X], een tussen partijen op te stellen
eenvoudige intentieverklaring, waarin wederzijdse bereidheid tot het mogelijk maken van een werkhervatting tot uitdrukking moet worden gebracht.’
Ook in deze uitnodiging komt duidelijk tot uitdrukking dat die was bedoeld om met elkaar in gesprek te komen over de invulling van het plan van aanpak. Dat eiser het concept plan van aanpak en genoemde brief van 4 oktober 2012 heeft ervaren als een dictaat van verweerder, sluit niet aan bij de kenbare bedoeling van verweerder. Uit (de bijlage bij) het concept plan van aanpak blijkt verder dat het om een geleidelijke werkhervatting ging waarbij begeleiding zou plaatsvinden door een onafhankelijke derde. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat waar verweerder bereid is gebleven invulling te geven aan werkhervatting door eiser, eiser zijnerzijds is blijven vasthouden aan zijn eigen gelijk en elke poging van verweerder om in gesprek te gaan heeft afgewezen.
13. Gelet hierop kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat medewerking aan het plan van aanpak niet van hem kon worden gevergd omdat dit een dwingend kader bood waarbij geen ruimte was voor inbreng zijnerzijds en alvorens verweerder was tegemoet gekomen aan de door hem gestelde en voor verweerder onacceptabele voorwaarden. Tegen de achtergrond van de diverse hiervoor genoemde pogingen van de zijde van verweerder om de verhoudingen weer vlot te trekken en het feit dat er geen sprake is van een door verweerder publiek bekend gemaakt conflict, ziet de rechtbank geen redelijke grond voor de eisen dat voorafgaand aan het gesprek excuses gemaakt moesten worden of stukken moesten worden teruggenomen.
14. In reactie op de hiervoor genoemde brief van 4 oktober 2012 heeft eiser bij brief van 11 oktober 2012 daartegen zijn bezwaren geuit. Verweerder heeft vervolgens in een e-mailbericht van 12 oktober 2012 aan eiser meegedeeld dat de uitnodiging van 4 oktober 2012 geen vrijblijvende uitnodiging betreft, maar dat van hem wordt verwacht dat hij
– in het kader van zijn dienstverband en de daarbij horende verplichtingen als goed werknemer – zal verschijnen.
15. Nadat eiser niet verschenen was op het gesprek op 15 oktober 2012 heeft verweerder eiser in zijn brief van 15 oktober 2012 het volgende meegedeeld:
‘Genoemde bezwaren doen derhalve niets af aan uw plicht als werknemer om op dit gesprek te verschijnen. Uw weigering daartoe van hedenochtend wordt door ons dan ook gekwalificeerd als plichtsverzuim in de zin van artikel 6.12 CAO NU, op grond waarvan wij voornemens zijn u een daarmee in verhouding staande disciplinaire maatregel op te leggen, te weten (al of niet voorwaardelijk) niet betaling van het salaris over een periode van maximaal een halve maand, e.e.a. zoals omschreven in de Nadere regels met betrekking tot het opleggen van disciplinaire straffen.’
‘Ik wil u nog steeds in de gelegenheid stellen om dit verzuim (deels) te herstellen door u wederom uit te nodigen voor gesprek d.d. 17 oktober a.s. te 11.00 uur (…). Tijdens dit gesprek wordt u ook in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgenomen maatregel.’
16. Nadat eiser ook op 17 oktober 2012 niet op het gesprek kwam, heeft verweerder in het besluit van 18 oktober 2012, waarbij de disciplinaire straf van onvoorwaardelijke inhouding van een half maandsalaris is opgelegd, eiser wederom uitgenodigd voor een gesprek, ditmaal op 23 oktober 2012, om hem een kans te bieden te participeren in het voorgestelde traject, waarbij eiser als volgt is bericht:
‘Wij verwachten dat u aanwezig zult zijn. Een wederom weigeren van uw kant om te verschijnen, zal als ernstig plichtsverzuim worden beschouwd en verdergaande gevolgen voor u kunnen hebben.’
17. In zijn brief van 25 oktober 2012 heeft verweerder vervolgens geconstateerd dat eiser wederom niet is verschenen en dat er inmiddels sprake is van drie weigeringen van eiser om met verweerder in gesprek te gaan over de voortzetting van de arbeidsrelatie. Verweerder kwalificeert dit als ernstig plichtsverzuim. Eiser wordt vervolgens een laatste kans geboden en uitgenodigd voor een gesprek op 29 oktober 2012. Verweerder sluit de brief als volgt af:
‘Indien u wederom niet verschijnt is sprake van een dusdanig voortgezet ernstig plichtsverzuim, dat mij in dergelijk geval geen andere mogelijkheid rest, dan om aan u alsdan de zwaarste disciplinaire straf op te leggen, die van ongevraagd ontslag.’
18. De rechtbank is van oordeel dat eisers weigering om gehoor te geven aan de brieven van verweerder van 4 en 15 oktober 2012, ondanks de waarschuwing aan zijn adres dat weigering zal worden aangemerkt als plichtsverzuim en disciplinair zal worden bestraft, kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Eiser heeft er, blijkens zijn reacties bij e-mail c.q. brieven van 15, 16 en 17 oktober 2012 weloverwogen, om hem moverende redenen, voor gekozen geen gehoor te geven aan de (herhaalde) uitnodigingen. Nu verweerder in de brieven die aan het ontslagbesluit zijn voorafgegaan uitdrukkelijk de consequenties van het niet verschijnen heeft benoemd, kan de rechtbank niet anders dan constateren dat eiser zich bij zijn herhaalde weigering volledig bewust is geweest van die consequenties.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers voortgezette volharding in zijn weigering gehoor te geven aan de oproepen in genoemde brieven van 18 en 25 oktober 2012 door verweerder terecht is aangemerkt als ernstig plichtsverzuim.
19. Niet gebleken is dat eisers herhaalde weigeringen op gesprek te komen hem niet kunnen worden verweten of toegerekend. De gekrenktheid die eiser tijdens het onderzoek ter zitting heeft laten zien, maakt niet dat geen sprake is van toerekenbaarheid of verwijtbaarheid. Eiser had niet uit het oog moeten verliezen dat hij bij de geschetste stand van zaken, de hiërarchische verhoudingen in aanmerking nemend, zich had moeten schikken naar een als redelijk beoordeeld verzoek van verweerder. Verweerder was derhalve bevoegd om eiser genoemde disciplinaire straffen op te leggen.
20. Niet kan worden geoordeeld dat verweerder in de aanloop naar de opgelegde disciplinaire straffen niet zorgvuldig heeft gehandeld. De disciplinaire straffen vormen het sluitstuk van een hele reeks van pogingen om tot een oplossing van het conflict tussen partijen te komen. De rechtbank kan alles overziend slechts concluderen dat eiser daaraan niet heeft willen meewerken. Waar verweerder zijn aandeel in het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie heeft erkend en tot het laatst toe bereid is gebleken werkhervatting door eiser te trachten te realiseren, is eiser niet bereid geweest op enige manier te bewegen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het geconstateerde plichtsverzuim zodanig ernstig is dat de disciplinaire straffen van onvoorwaardelijke inhouding van een half maandsalaris en ongevraagd ontslag met onmiddellijke ingang, ondanks het lange dienstverband van eiser, daaraan niet onevenredig is. De omstandigheid dat eiser door het disciplinair ontslag zijn opgebouwde verlofdagen, opgebouwde uren voor een sabbatical, zijn 40-jarig ambtsjubileum en de daaraan verbonden gratificatie misloopt, is de uiterste consequentie van het strafontslag. Nu dat strafontslag terecht is opgelegd, leidt die omstandigheid niet tot een ander oordeel.
Proceskosten
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in procedure UTR 12/4660 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). Verder komen de door eiser geclaimde reiskosten van € 15,20 (kosten openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking. Het totaal van de toe te kennen proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 959,20.
De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, het door eiser betaalde griffierecht van € 156,- in de procedure UTR 12/4660 dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep UTR 12/4660 tegen bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- verklaart het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het beroep UTR 13/1107 tegen bestreden besluit II en het beroep
UTR 13/1464 tegen bestreden besluit III ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ad € 959,20;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156,- aan hem
vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzitter, mr. Y. Sneevliet en
mr. B. Fijnheer, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.