RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2013 in de zaak tussen
[Eiser 1] en [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats], en
[Eiser 3] en [Eiser 4],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder,
gemachtigde: mr. M. de Jong, werkzaam bij de gemeente IJsselstein.
Als derdebelanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:
[A] en [B], wonende te [woonplaats], en
[C], wonende te [woonplaats].
Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2012 heeft verweerder aan [C] een omgevingsvergunning verleend voor het aanhelen van de woning [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Bij besluit van 23 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eisers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. [Eiser 1] en [Eiser 4] zijn in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens [A] en [B] zijn verschenen hun beider dochters [X] en [Y]. [C] (hierna: vergunninghouder) is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en [D], bouwkundig aannemer.
Overwegingen
1. Op 1 april 2012 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteiten bouwen en slopen. De aanvraag ziet op het slopen van de woning [adres], die met de woning een twee-onder-eenkapwoning vormt, met uitzondering van de kelder en de fundering, en het aanhelen van de woning in verband met deze sloop.
2. [A] en [B] zijn de eigenaren van en woonachtig in de woning. Vergunninghouder is eigenaar van het perceel [adres]. De aanvraag voor de sloop van de woning [adres] is ingediend met het oog op een elders op dit perceel op te richten vrijstaande woning. Voor de bouw van deze nieuwe woning is inmiddels een omgevingsvergunning verleend, waartegen eisers bezwaar hebben gemaakt.
3. [Eiser 4] en [Eiser 3] zijn beiden eigenaar van een gedeelte van de tegenover gelegen woning [adres]. Hun beider zonen, [Eiser 1] en [Eiser 2], wonen in deze woning.
4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de activiteit slopen door het vervallen van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 april 2012 zonder omgevingsvergunning mag worden verricht.
5. Met het besluit van 13 juni 2012 is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. De vergunning betreft het aanbrengen van een nieuwe kopgevel bij de woning en het aanpassen van de dakkapel op het achterdakvlak van de woning.
6. Eisers hebben betoogd dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met redelijke eisen van welstand.
7. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, voor zover hier relevant, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), zie de uitspraak van 6 mei 2009, LJN BI2952, staat voor de rechtbank slechts ter beoordeling de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwwerk in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een tegenadvies heeft overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Ook indien een aanvrager of derdebelanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, kan dit aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van verweerder in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derdebelanghebbende.
9. Het besluit van 13 juni 2012 is mede gebaseerd op een positief advies van de commissie Welstand en Monumenten Midden-Nederland (hierna: de welstandscommissie) van 13 juni 2012. Dit betreft een stempeladvies. Verweerder heeft ter motivering van het bestreden besluit verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 22 oktober 2012.
10.1 Eisers hebben betoogd dat de commissie bezwaarschriften zich in haar advies ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gevolgen voor de woning van de sloop van de aangrenzende twee-onder-eenkapwoning in het kader van de welstandstoets bij de verleende omgevingsvergunning voor het aanhelen van de woning niet aan de orde kunnen komen.
10.2 In het advies van de commissie bezwaarschriften, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, is gesteld dat de vorm, de oppervlakte, en de kapconstructie van de voormalige twee-onder-een-kapwoning een gegeven zijn. Aangezien voor de bouw van de woning destijds een bouwvergunning is verleend, staat vast dat de woning voldeed aan de redelijke eisen van welstand. De sloop van de aangrenzende woning kan volgens de commissie bezwaarschriften daarom niet tot gevolg hebben dat dit ter discussie wordt gesteld, met uitzondering van de wijze waarop de muur werd aangeheeld.
10.3 Het betoog van eisers slaagt. De welstandstoets die destijds in het kader van de bouwvergunning voor een twee-onder-eenkapwoning is verricht, ziet niet op de nieuw ontstane, vrijstaande, woning [adres]. De verleende omgevingsvergunning, die ziet op het aanhelen van deze woning, maakt de woning in zijn nieuwe vorm mogelijk. De in het kader van de verleende omgevingsvergunning te verrichten welstandstoets dient derhalve ook betrekking te hebben op de nieuw ontstane woning als geheel.
10.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de motivering, zoals die in het bestreden besluit is vermeld, niet deugdelijk is. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
11. In het verweerschrift van 4 februari 2013 is verweerder, onder verwijzing naar het naar aanleiding van de gemaakte bezwaren uitgebrachte nadere advies van de welstandscommissie van 7 september 2012, wel ingegaan op de vraag of de nieuw ontstane woning [adres] als geheel voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank ziet zich, gelet daarop, gesteld voor de vraag of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
12. In het advies van de welstandscommissie van 7 september 2012 is toegelicht dat de Achtersloot een historisch boerderij lint is waarvoor op grond van de Welstandsnota van de gemeente IJsselstein van februari 2008 (hierna: de welstandsnota) het PLUS niveau van welstand geldt. De woning is gelegen in een gebied waarin de gebiedsgerichte criteria voor gebiedstype H5.3 (Delen van Achtersloot en Noord-IJsseldijk) van toepassing zijn. Volgens het advies rest bij sloop van de rechterhelft van de twee-onder-eenkap een vrijstaande woning met een blokvormmige massa. Deze woning maakt deel uit van de categorie die in de welstandsnota wordt aangeduid als ‘type B’ en ondersteunt het afwisselende beeld van dit type kleinere en meestal vrijstaande bouwmassa’s. Korte gebouwen met een ongeveer vierkante plattegrond komen binnen deze categorie regelmatig voor. Deze kleine woningen en (bij)gebouwen met de kap evenwijdig aan of haaks op de weg zijn kenmerkend voor dit gebied en komen voor naast de grote gebouwen (type A) in het lint. De afwisseling tussen beide typen is een hoofdkenmerk van de ruimtelijke karakteristiek.
In het advies van de welstandscommissie van 7 september 2012 staat verder dat het plaatsen van ramen in de nieuwe kopgevel het vrijstaande karakter zou versterken, maar functioneel onwenselijk is, onder andere vanwege de afstand tot het nieuwe erf. Het vrijstaande karakter van de woning zal in de nieuwe situatie wel worden ondersteund door de verbrede hoekpenanten en de venster-nis op de eerste verdieping. Daarin wordt een verdiept, afwijkend metselverband toegepast.
13.1 Met een aanvullend bezwaarschrift van 30 september 2012 hebben eisers een second opinion overgelegd van ir. [naam], architect BNA. Volgens dit advies moet, gezien de zorgvuldige inpassing die op grond van het PLUS niveau van welstand mag worden verwacht, de met klampstenen gevulde suggestie van een gevelopening in de kopgevel als onvoldoende worden aangemerkt. Een dichtgemetseld raam zorgt, zeker in deze omgeving, niet voor een voldoende aantrekkelijk en passend beeld. Volgens de second opinion leidt de sloop van de helft van een dubbel woonhuis tot een lagere ruimtelijke kwaliteit. Het is minstens redelijk om van de initiatiefnemer te verlangen dit effect te compenseren met een hoogwaardige en doeltreffende ingreep. In de second opinion is verder gesteld dat de aangeheelde woning niet voldoet aan het criterium dat sprake moet zijn van een ‘langwerpige bouwmassa’. Eisers hebben in beroep gesteld dat verweerder bij de motivering van het bestreden besluit niet is ingegaan op het door hen overgelegde advies, zodat het bestreden besluit om die reden niet zorgvuldig is voorbereid.
13.2 In het verweerschrift van 4 februari 2013 heeft verweerder toegelicht dat hij geen aanleiding heeft gezien om de door eisers overgelegde second opinion van [naam] voor te leggen aan de welstandscommissie. Volgens verweerder komen de bezwaren van [naam] tegen het bouwplan overeen met de bezwaren die eisers in de bezwaarprocedure zelf al naar voren hadden gebracht. Aangezien de welstandscommissie in het aanvullende advies van 7 september 2012 al was ingegaan op deze door eisers naar voren gebrachte bezwaren, was er geen aanleiding om ook de second opinion voor te leggen aan de welstandscommissie, aldus verweerder.
13.3 De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen de door eisers in bezwaar overgelegde second opinion wel voor te leggen aan de welstandscommissie. Door dit na te laten, heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en daarmee gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe dat het, zoals blijkt uit de onder 8. aangehaalde jurisprudentie van de ABRvS, voor de motivering die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag dient te leggen, wel degelijk verschil maakt dat eisers een second opinion hebben overgelegd van [naam], een terzake deskundig te achten persoon. Het is aan verweerder om een door eiser overgelegd advies van een deskundige voor te leggen aan de door hem ingeschakelde deskundige, in dit geval de welstandscommissie. Indien de welstandscommissie van mening is dat zij in het aanvullende advies van 7 september 2012 al is ingegaan op de in de second opion genoemde gronden, kan zij in haar reactie verwijzen naar haar eerdere advies. Het is echter aan de welstandscommissie en niet aan verweerder om dat te beoordelen.
14. Eisers hebben verder betoogd dat verweerder het bouwplan, bovenop het op grond van de welstandsnota geldende PLUS niveau van welstand, extra kritisch had moeten toetsen omdat de woning is gelegen nabij het gemeentelijk monument [adres], de woning van eisers.
14.2 Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat de criteria voor bouwwerken in de directe omgeving van monumenten geen toetsingskader zijn geweest bij de in het kader van het bestreden besluit verrichte welstandstoets. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit toetsingskader alleen geldt voor de belendende panden van een monument, waaronder hij alleen de aangrenzende buurpanden verstaat. Omdat [adres] niet naast maar aan de andere zijde van de weg tegenover het bouwplan is gelegen, is dit toetsingskader niet van toepassing, aldus verweerder. Verweerder heeft verder gesteld dat het PLUS niveau van welstand juist van toepassing is omdat er in het gebied zoveel monumenten liggen.
14.3 In paragraaf 3.6.2 (getiteld ‘Monumenten op de
Welstandsbeleidskaart’) van de welstandsnota is het volgende bepaald:
“Het aan- en verbouwen van het monument op zich is geregeld in de Monumentenverordening en -wet. Echter, de gebouwen in de directe omgeving van een monument vallen hier niet onder terwijl zij wel liggen binnen de beeldinvloedssfeer van dat monument. In het kader van welstand is het wenselijk bij (aan- of ver)bouwen van belendende panden extra aandacht aan de vormgeving te besteden, zodat het pand de beeldruimte rondom het monument respecteert.”
14.4 Uit de tekst van paragraaf 3.6.2 van de welstandsnota blijkt dat in het kader van de welstandstoets relevant wordt geacht of een gebouw in de beeldinvloedssfeer van een monument ligt. De door verweerder voorgestane strikte interpretatie van het begrip belendend ligt, gelet op deze in paragraaf 3.6.2 gegeven toelichting, niet in de rede. In het onderhavige geval dient te worden uitgegaan van een ruimere interpretatie van het begrip belendend en moet daaronder ook een omliggende woning worden verstaan. De extra aandacht die, gelet op het (schuin) tegenover het bouwplan gelegen monument [adres], aan de vormgeving van het bouwplan had moeten worden besteed, komt bovenop het in het onderhavige geval al geldende PLUS niveau van welstand. Aangezien de welstandscommissie in haar adviezen van 13 juni 2012 en 7 september 2012 geen extra aandacht heeft besteed aan de vormgeving van het bouwplan in verband met de beeldruimte rondom het monument, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb.
Conclusie
15. Het bestreden besluit is, gelet op hetgeen onder 13.3 en 14.4 is overwogen, op meerdere punten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Het is daarmee in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb genomen en komt voor vernietiging in aanmerking.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, in samenhang met artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in een tussenuitspraak in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb deze gelegenheid te bieden. Zij overweegt daartoe dat de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit in beginsel herstelbaar zijn, hetzij door een nadere motivering, hetzij door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, dat vervolgens op de voet van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb in de procedure kan worden betrokken. Verweerder zal in dat kader in ieder geval de second opinion van [naam] ter advisering moeten voorleggen aan de welstandscommissie. Verder dient de welstandscommissie ter beoordeling of het bouwplan de beeldruimte rondom het monument [adres] respecteert, extra aandacht te besteden aan de vormgeving van het bouwplan.
16. De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen, bepaalt de rechtbank, mede gelet op het feit dat verweerder opnieuw de welstandscommissie zal moeten benaderen, op acht weken na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
17. De rechtbank neemt nog geen besluit over de vergoeding van de gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
- stelt verweerder in de gelegenheid:
- om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, of
- om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013.
mr. J.K. van de Poel mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.