ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16-659073-13 (ontnemingsvordering)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering wegens wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal met geweld. De veroordeelde, geboren in 1986 en gedetineerd in PI Flevoland, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.L.E.M. Poll. Tijdens de zitting op 15 april 2013 heeft de raadsman betoogd dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet correct was, en dat deze gebaseerd moest worden op de inkoopwaarde van de sieraden in plaats van de verkoopwaarde inclusief BTW. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 20.000,00 gevorderd, maar de rechtbank heeft uiteindelijk vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 42.651,40 bedraagt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale waarde van de door de veroordeelde en zijn mededaders weggenomen sieraden € 213.257,00 bedroeg. Op basis van de aanname dat deze sieraden in het criminele circuit zijn verkocht, heeft de rechtbank het percentage van 20% gehanteerd om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de buit onder de mededaders is verdeeld en dat de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor het totale bedrag.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht om het bedrag van € 42.651,40 aan de Staat te betalen. Tevens is bepaald dat een eerder toegewezen schadevergoeding van € 7.500,00 aan de benadeelde partij in mindering wordt gebracht op het te betalen bedrag, indien dit bedrag door de veroordeelde of zijn mededaders aan de benadeelde partij of aan de Staat is betaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnr. : 16/659073-13
Datum : 26 april 2013
Vonnis van de rechtbank d.d. 26 april 2013
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
gedetineerd in PI Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen,
hierna te noemen veroordeelde.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2013.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. S.L.E.M. Poll, advocaat te Hilversum.
OVERWEEGT
De officier van justitie heeft gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van of uit de baten van het feit, zoals ten laste gelegd in de strafzaak met opgemeld parketnummer. De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gewijzigd in die zin dat het voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 20.000,00, gebaseerd op de verklaring van veroordeelde dat hij door het plegen van de overval een schuld van € 20.000,00 kon aflossen bij zijn schuldeiser. De officier van justitie heeft daarbij betoogd dat de in de hoofdzaak toegewezen vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij[benadeelde ]tot een bedrag van € 7.500,00 op het toegewezen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dient te worden gebracht, zodat veroordeelde uiteindelijk een bedrag van € 12.500,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen.
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met opgemeld parketnummer bij vonnis van 26 april 2013 veroordeeld voor diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in voormeld vonnis opgesomde bewijsmiddelen het oordeel, dat veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal nr. BVH 2012032713, juist is. De berekening is gebaseerd op de totaalwaarde van de door veroordeelde en zijn mededaders bij de overval weggenomen sieraden en de beredeneerde aanname dat deze sieraden niet op de reguliere markt zijn aangeboden, maar in het criminele helercircuit zijn verkocht. Dit heeft geleid tot het uitgangspunt dat veroordeelde 20% van de totaalwaarde van de sieraden in het criminele circuit heeft ontvangen.
De raadsman heeft de schatting bestreden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van het percentage van 20% van de inkoopwaarde van de sieraden, en niet van de verkoopwaarde inclusief BTW. Met een gebruikelijke marge van 100% is de netto inkoopwaarde in dit geval € 213.257 / 2 / 1,19btw = € 89.603,78 x 20% = € 17.920,76 / 3 daders = € 5.973,58 aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft verzocht dit bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen, omdat veroordeelde geen direct voordeel heeft genoten, zijn welstand zeer beperkt is te noemen en zijn inkomen ook zeer beperkt is.
Zoals in het vonnis in de hoofdzaak reeds is overwogen acht de rechtbank de verklaring van veroordeelde dat hij een schuld van € 20.000,00 had en dat hij door zijn schuldeiser werd gedwongen om de overval met zijn mededaders te plegen, zodat hij zijn schuld kon afbetalen niet aannemelijk en ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er daarom van uit dat veroordeelde samen met zijn mededaders een totale opbrengst heeft gehad van € 213.257,00, te weten de totaalwaarde van de door hen weggenomen sieraden. Rekening houdend met de mogelijkheid dat de sieraden in het criminele helercircuit zijn verkocht komt de rechtbank tot de volgende berekening van het verkregen voordeel:
20% (totaalwaarde helercircuit) van € 213.257,00 (totaalwaarde weggenomen sieraden tijdens de overval) = € 42.651,40.
Uit de inhoud van het dossier blijkt op geen enkele wijze hoe deze buit onder veroordeelde en zijn mededaders is verdeeld en welk concreet bedrag veroordeelde uiteindelijk heeft gehad. Nu niets bekend is over de verdeling acht de rechtbank een pondspondsgewijze verdeling van het genoten wederrechtelijke voordeel onder de daders niet aan de orde en zijn naar het oordeel van de rechtbank veroordeelde en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor de gezamenlijke betalingsverplichting van dit bedrag.
De rechtbank ziet op basis van de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige financiële omstandigheden van veroordeelde op dit moment geen aanleiding om dit ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen bedrag te matigen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot een bedrag van € 42.651,40.
In de hoofdzaak is door de rechtbank de door benadeelde partij [benadeelde ] ingediende vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.500,00 hoofdelijk toegewezen. Dit bedrag zal op het toegewezen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht, nadat dit bedrag door veroordeelde dan wel (een van) zijn mededaders aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald.
BESLISSING
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 42.651,40.
De rechtbank legt aan [verdachte] de verplichting op om terzake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 42.651,40.
Veroordeelde is voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met dien verstande dat indien en voor zover (een van) de mededaders van veroordeelde betaalt/betalen, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de in de hoofdzaak toegewezen vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.500,00 ter zake van materiële schade op het vastgestelde en te betalen bedrag in mindering wordt gebracht indien en voor zover dit bedrag door veroordeelde dan wel (een van) zijn mededaders aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald.
Aldus gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mrs. M. Ferschtman en M. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2013.
Mr. Ferschtman en mr. M. Stoové zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.