ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
16/659073-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewelddadige overval op juwelier met meerdere mededaders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met twee mededaders een gewelddadige overval heeft gepleegd op een juwelier in Bussum op 17 juli 2012. De verdachte is beschuldigd van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen de medewerkers van de juwelier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld tijdens de overval, waarbij hij een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft gebruikt om de slachtoffers te bedreigen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de camerabeelden als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de benadeelde partijen hebben geleden, met een schadevergoeding van € 1.800,00 aan immateriële schade en € 7.500,00 aan materiële schade aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], en € 99,00 aan [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 10, 27, 24c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16/659073-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in PI Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 15 april 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.L.E.M. Poll, advocaat te Hilversum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.S. Visser en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2012 te Bussum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [juwelier], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededaders
- een vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: “Liggen, liggen, ga liggen”, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- een vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- die [slachtoffer 3] (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen/gestompt.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft zich daarbij met name gebaseerd op de aangiftes van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en op de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit voor zover dit feit ziet op het in vereniging plegen van de diefstal met bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdediging heeft daarbij gewezen op de bekennende verklaring van verdachte.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit voor zover dit feit betrekking heeft op het tegen[slachtoffer 3] gepleegde geweld. De rechtbank zal het op dit punt gevoerde verweer hieronder nader bespreken.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een integrale vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1], proces-verbaal van aangifte nr. PL14O6 2012032713-1, blz. 32 tot en met blz. 34 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- de aangifte van [slachtoffer 2], proces-verbaal nr. PL14O6 2012032713-3, blz. 40 tot en met blz. 41 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- het proces-verbaal van bevindingen nr. PL14O6 2012032713-30, met betrekking tot de waarde van de weggenomen sieraden en met als bijlage de lijst waarop de weggenomen sieraden staan vermeld, blz. 45 tot en met blz. 71 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- het proces-verbaal van bevindingen nr. PL14O6 2012032713-28, waarin door verbalisant een beschrijving wordt gegeven van hetgeen op de camerabeelden is te zien, blz. 98 tot en met blz. 101 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- de aangifte van [slachtoffer 3], proces-verbaal nr. PL14O6 2012033733-1, blz. 75 tot en met blz. 76 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- de verklaring van getuige [slachtoffer 3], proces-verbaal nr. PL14O6 2012032713-11,
blz. 139 tot en met blz. 140 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- de medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer 3], blz. 79 tot en met blz. 80 van het proces-verbaal nr. 2012032713;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 april 2013.
Nadere bewijsoverwegingen
Eerste gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene was met een wapen (luchtdrukpistool) in zijn hand, maar hij heeft ontkend dat hij dat wapen tegen het hoofd van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gehouden, welke handeling onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt dat de inhoud van de door aangeefster [slachtoffer 1] afgelegde verklaring op meerdere punten wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] en door hetgeen de politie op de camerabeelden heeft waargenomen. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], ook niet waar zij verklaart dat zij direct een vuurwapen tegen haar hoofd kreeg toen zij de winkel inliep. De rechtbank acht daarom bewezen dat tijdens de overval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] is gehouden.
Feit wettig en overtuigend bewezen voor zover het feit ziet op de handelingen tegen
[slachtoffer 3]
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het tegen mevrouw[slachtoffer 3] gebruikte geweld. De verdediging heeft daarbij gewezen op het feit dat het slaan van mevrouw [slachtoffer 3] niet van tevoren was afgesproken, mevrouw [slachtoffer 3] uit eigen beweging besloot om de scooter met verdachte en zijn mededaders erop tegen te houden en de mededader die achterop de scooter zat en die door [slachtoffer 3] werd vastgepakt niet heeft geslagen, maar met zijn armen heeft gezwaaid, omdat de scooter schommelde en hij niet wilde vallen. Verdachte dient daarom van de tenlastelegging voor zover deze ziet op de handelingen jegens [slachtoffer 3] te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van mevrouw [slachtoffer 3] blijkt dat zij zag dat de overvallers op de scooter wegreden en dat zij de overvaller die achterop de scooter zat vastpakte om te voorkomen dat zij konden wegkomen. Daarbij werd zij door deze overvaller tegen haar gezicht/hoofd geslagen, waarna zij hem losliet. Uit de medische verklaring in het dossier volgt dat zij als gevolg van dit geweld letsel heeft opgelopen. Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens weggereden. De rechtbank leidt hieruit af dat het geweld tegen [slachtoffer 3] puur is gebruikt om te kunnen vluchten. Nu verdachte samen met zijn mededaders de overval had gepleegd en hij de scooter bestuurde waarop hij met zijn twee mededaders vluchtte kan ook verdachte verantwoordelijk worden gehouden voor het door zijn mededader tegen [slachtoffer 3] gebruikte geweld.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 17 juli 2012 te Bussum, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [juwelier], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders
- een vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en
- daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: “Liggen, liggen, ga liggen”, en
- een vuurwapen, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en gericht gehouden en
- die [slachtoffer 3] met kracht tegen het gezicht/hoofd heeft/hebben geslagen.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de richtlijnen en het advies van de reclassering verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. De raadsman heeft verzocht om de bevindingen en adviezen van de reclassering te volgen en een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft samen met twee mededaders een juwelier overvallen en daarbij een enorme hoeveelheid sieraden weggenomen. Verdachte heeft bij de overval een luchtdrukpistool in zijn hand gehad en hij heeft de eigenaresse en haar dochter die in de winkel aan het werk waren met dat wapen bedreigd. Verdachte en zijn mededaders hadden specifiek deze juwelier uitgezocht, omdat zij wisten dat er twee vrouwen in deze winkel werkten. Zij hebben daarmee doelbewust kwetsbare slachtoffers uitgekozen. Het planmatige karakter van de overval blijkt uit het feit dat de daders hun gezichten hadden bedekt, een vuurwapen om mee te dreigen en een hamer om de vitrines te vernielen hadden meegenomen, tassen bij zich hadden om de sieraden in te vervoeren en een gestolen vluchtscooter en verderop een gestolen vluchtauto klaar hadden gezet. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Deze mate van organisatiegraad, waarin in gezamenlijk verband, willens en wetens een zeer bedreigende overval is gepleegd, beschouwt de rechtbank als een strafverzwarende omstandigheid.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de overval veel leed bij de eigenaresse van de juwelier en haar dochter heeft aangericht en dat zij nog altijd angstgevoelens hebben en niet meer met plezier hun werk kunnen doen. Verdachte heeft zich om deze gevolgen kennelijk in het geheel niet bekommerd en heeft alleen aan zijn eigen financiële gewin gedacht.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een schuld van € 20.000,00 had en dat hij door zijn schuldeiser was gedwongen om met de twee andere daders de juwelier te overvallen, zodat hij zijn schuld kon afbetalen. Verdachte verklaarde dat hij alleen de opdracht had gekregen om te dreigen met het wapen en meer niet. Hij had geen keus en was daarom met zijn mededaders meegegaan. In de juwelier was hij in paniek geraakt en daarom had hij een vitrine ingeslagen en sieraden uit de vitrine en uit de kluis weggenomen.
De rechtbank overweegt dat de politie heeft geconstateerd dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte een actieve rol bij de overval heeft gespeeld. Verdachte is met het wapen als eerste de winkel ingegaan en heeft de medewerksters bedreigd. Vervolgens is hij de achterruimte ingelopen waar de kluis stond. Verdachte heeft voortdurend gedreigd met het wapen, heeft een vitrine ingeslagen, heeft sieraden uit de vitrine en uit de kluis weggenomen en heeft deze sieraden in de daarvoor meegenomen tas gestopt. Ook heeft verdachte de bestelbus bestuurd waarin hij en zijn mededaders voor de overval naar Bussum zijn gereden, heeft verdachte de scooter bestuurd waarop zij na de overval zijn gevlucht en heeft verdachte de bestelbus bestuurd waar zij uiteindelijk mee zijn weggereden.
Verdachte heeft zijn verklaring dat hij een schuld van € 20.000,00 had en dat hij niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan, omdat hij en zijn familie door de schuldeiser werden bedreigd, op geen enkele wijze nader onderbouwd of voor de rechtbank controleerbaar gemaakt. De rechtbank acht zijn verklaring op dit punt dan ook niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bewust de keuze gemaakt om met zijn mededaders de overval te plegen en is zijn aandeel in de overval gelet op het hiervoor genoemde daarbij niet van ondergeschikt belang geweest.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 29 maart 2013 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het in vereniging plegen van een diefstal.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit een forse onvoorwaardelijke straf in de vorm van een gevangenisstraf rechtvaardigt, uit oogpunt van genoegdoening aan de slachtoffers en de samenleving, alsook uit oogpunt van generale en speciale preventie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ernst van de gepleegde overval en de rol van verdachte daarin en het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, is de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie. De rechtbank zal verdachte dan ook een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Gelet op de hoogte van deze straf is een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, niet aan de orde. De rechtbank heeft ook overigens in het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding gezien om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, op grond waarvan verdachte te zijner tijd, als hij zijn schuld aan de maatschappij heeft ingelost, na zijn invrijheidstelling aan verschillende voorwaarden kan worden onderworpen.
9 BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de in beslag genomen goederen aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen agenda, foto’s, Nokia 6310, zilveren ketting en zilveren armband aan verdachte terug te geven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende goederen, te weten:
- armband,
- sleutels,
- agenda,
- vijf buitenlandse bankbiljetten,
- bonnetjes,
- simkaart,
- drie geheugenkaarten,
- Nokia telefoon,
aangezien deze goederen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.800,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het door de benadeelde partij gevorderde schadebedrag te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 1.800,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 7.500,00 (eigen risico).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de door de benadeelde partij ingediende vordering af te wijzen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat uit de bij de vordering gevoegde bijlagen blijkt dat het bedrag van € 7.500,00 het eigen risico betreft, maar dat uit die onderbouwing niet blijkt dat de benadeelde dit bedrag daadwerkelijk zelf heeft moeten betalen van de verzekeringsmaatschappij.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij ter onderbouwing voor het gevorderde bedrag een stuk uit de polisvoorwaarden van de verzekeringsmaatschappij aan de vordering heeft gehecht, waaruit blijkt dat de verzekerde per gebeurtenis een eigen risico heeft van
€ 7.500,00. Gelet op de aard van feit, alsmede op het feit dat het een normale gang van zaken is dat gedupeerden een vast bedrag aan eigen risico betalen, acht de rechtbank het aannemelijk dat het gevorderde bedrag voor rekening van de benadeelde partij is gekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de hoogte van dat bedrag te twijfelen.
De hoogte van de schade is aldus genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 7.500,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een afzonderlijke vordering ingediend tot vergoeding van immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van
€ 1.800,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het door de benadeelde partij gevorderde schadebedrag te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.800,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 99,00 aan materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de door de benadeelde partij ingediende vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de door de benadeelde partij ingediende vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak voor dat deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het geweld tegen [slachtoffer 3].
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 99,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 24c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de armband, sleutels, de agenda, vijf buitenlandse bankbiljetten, bonnetjes, de simkaart, drie geheugenkaarten en de Nokia telefoon.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 17 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.800,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 7.500,00 (zegge: vijfenzeventighonderd euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 17 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 7.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 17 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.800,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], domicilie kiezende te [woonplaats], van een bedrag van € 99,00 (zegge: negenennegentig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 17 juli 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 99,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mrs. M. Ferschtman en M. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2013.
Mr. Ferschtman en mr. Stoové zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.