ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1258

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
WK2012/010
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. G.J. van Binsbergen in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de kantonrechter mr. G.J. van Binsbergen. Het wrakingsverzoek werd ingediend na een comparitie na antwoord op 4 maart 2013, waarin de verzoeker bezwaar maakte tegen de toelating van een productie die door de gedaagde partij was ingediend. De verzoeker stelde dat de productie te laat was ingediend en dat de toelating daarvan in strijd was met de goede procesorde. De kantonrechter had de productie echter toegelaten, omdat deze een verzetschrift van de verzoeker zelf betrof, en de verzoeker dus bekend was met de inhoud ervan. De verzoeker voerde aan dat de beslissing van de rechter blijk gaf van vooringenomenheid en partijdigheid, omdat de rechter niet had gevraagd of de wederpartij de productie wilde intrekken.

De rechtbank overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert. De rechtbank concludeerde dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbrak. De beslissing om de productie toe te laten was een procesbeslissing en getuigde niet van vooringenomenheid. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en droeg de griffier op deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer: WK2012/010
Rekestnummer: 339631 / HA RK 13-74
beslissing van 16 april 2013 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering van:
[Verzoeker]
namens de besloten vennootschap
[bedrijf],
Gevestigd te [vestigingsplaats]
hierna te noemen verzoeker,
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 4 maart 2013 vond er een comparitie na antwoord plaats in de hoofdzaak. Tijdens deze zitting heeft verzoeker het verzoek gedaan tot wraking van mr. G.J. van Binsbergen. Het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Daarnaast heeft verzoeker zijn standpunt nader toegelicht bij schrijven van 15 maart 2013.
1.2. De rechter heeft niet in de wraking berust, bij schrijven van 21 maart 2013 heeft zij haar standpunt kenbaar gemaakt.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker, zijn gemachtigde, belanghebbende [naam], haar gemachtigde en de gewraakte rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 2 april 2013.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 2 april 2013 in het openbaar behandeld. Daarbij waren aanwezig verzoeker, mr. H. Pasman namens [naam] en de gewraakte rechter. Mr. Van Binsbergen heeft haar standpunt nader toegelicht, concluderend tot afwijzing van het verzoek.
1.1. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Op 27 februari 2013 heeft [naam], de gedaagde partij in de hoofdzaak, bij brief van haar gemachtigde een productie, te weten productie 8, toegezonden aan verzoeker en de kantonrechter, mr. G.J. van Binsbergen.
2.2. Tijdens de comparitie na antwoord op 4 maart 2013 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het toelaten van de productie die op 27 februari 2013 door [naam] is toegezonden omdat dit niet tijdig voor de zitting zou zijn gedaan.
2.3. De kantonrechter heeft de productie toegelaten. Dit omdat de productie een verzetschrift van verzoeker zelf betreft en hij aldus bekend is met de inhoud van de desbetreffende productie. Net als [naam] is de kantonrechter van mening dat De Raadslijn door de toelating van deze productie niet in haar belangen is geschaad.
3. Het verzoek
3.1. Verzoeker licht zijn verzoek als volgt toe. Eventuele producties hadden voor 25 februari 2013 ingediend moeten zijn. Dat is duidelijk vastgesteld bij vonnis van 2 januari 2013. De bestreden productie is pas op 27 februari 2013 ontvangen. Door het toelaten van de productie wordt getornd aan de rechtszekerheid en dit is in strijd met een goede procesorde.
De desbetreffende productie is een verzetschrift in een tuchtrechtprocedure en dat is een totaal andere procedure, gebaseerd op andere grondslagen en andere merites. Die procedure kan en mag geen rol spelen in de civiele procedure. Het verzetschrift biedt ook geen enkele toegevoegde waarde in de civiele procedure.
Verzoeker heeft reeds op 20 februari 2013 aan de kantonrechter geschreven dat hij een vermenging van de twee procedures onwenselijk vindt. Hij heeft verzocht om de stukken uit de tuchtzaak niet mee te nemen in de civiele procedure.
Verzoeker kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de kantonrechter wel erg simpel mee is gegaan met het standpunt van de wederpartij. Het is niet zo dat verzoekers belangen niet geschaad zijn omdat de productie een stuk van zijn eigen hand is. Verzoeker heeft het idee dat zijn brief van 20 februari 2013 in het geheel niet gelezen is.
De kantonrechter heeft zelf bepaald dat eventuele stukken voor 25 februari 2013 ingediend hadden moeten worden en nu houdt zij zich kennelijk niet aan haar eigen regels. Zij laat producties toe die te laat zijn ingediend en die bovendien irrelevant zijn voor de civiele procedure. Als verzoeker de indruk zou hebben gehad dat zijn verzetschrift van belang zou zijn in de civiele procedure dan had hij het zelf ingediend als productie.
Wanneer een productie te laat is ingediend, moet een rechter een serieuze belangenafweging maken alvorens deze productie toe te laten. In de ogen van verzoeker is dat in casu niet gebeurd. De rechter is op eenvoudige wijze meegegaan met het standpunt van de wederpartij.
Dit geeft blijk van een bepaalde vooringenomenheid in deze zaak. Verzoeker heeft nog een oplossing aangereikt door de rechter de mogelijkheid te bieden om aan de wederpartij te vragen of zij de productie wellicht wilde terugtrekken. Van deze mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
3.2. Concluderend heeft een optelsom van beslissingen verzoeker geleid tot het doen van een verzoek tot wraking. Het toelaten van de productie ondanks dat dit buiten de gestelde termijn was, het toelaten van de productie ondanks de irrelevantie van de inhoud en het gegeven dat de kantonrechter niet aan de wederpartij heeft gevraagd of zij de productie wellicht zou willen intrekken.
4. Het standpunt van de rechter
4.1. Mr. Van Binsbergen verklaart dat zij ter zitting van 3 maart 2013 de gedingstukken heeft doorgenomen. Ten aanzien van de bestreden productie heeft zij opgemerkt dat deze niet tijdig was toegezonden. Verzoeker heeft toen bezwaar gemaakt tegen toelating van deze productie. Partijen hebben hun standpunt ten aanzien van het al dan niet toelaten kenbaar gemaakt en daarop heeft zij besloten de productie toe te laten. Dit, gelet op het feit dat de productie een verzetschrift van verzoeker zelf betrof en hij dus bekend was met de inhoud hiervan en dus niet in zijn belangen zou worden geschaad.
Volgens mr. Van Binsbergen was er slechts sprake van een processuele beslissing, die met vooringenomenheid, partijdigheid of de schijn daarvan niets te maken heeft. De tuchtrechtelijke procedure waar het verzetschrift betrekking op heeft was al eerder onderdeel van het debat tussen partijen in deze civiele procedure. Welke betekenis de tuchtrechtelijke procedure heeft voor de civiele procedure is een inhoudelijk kwestie, die nog aan de orde moet komen bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Mr. Van Binsbergen erkent dat zij niet aan de wederpartij heeft gevraagd of zij de productie wilde intrekken. Dit omdat zij de non-verbale reactie heeft waargenomen van de wederpartij op het moment dat verzoeker dit voorstel deed.
4.2. Concluderend is mr. Van Binsbergen van mening dat er aan haar zijde geen sprake was van – de schijn – van vooringenomenheid of partijdigheid. Zij verzoekt daarom het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren.
5. De belanghebbende
5.1. Mr. Pasman geeft namens partij [naam] aan dat hij zich kan verenigen met het standpunt van verweerster. Conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad is de productie toegelaten. Indien mr. Van Binsbergen zou hebben gevraagd of [naam] de productie zou willen intrekken, dan zou zij dit niet hebben gedaan. Verzoeker begon al snel met wraking te dreigen, maar dit was geheel onterecht wat mr. Pasman betreft. Op de zitting van 4 maart 2013 is het standpunt ingenomen dat de bezwaren van verzoeker zouden moeten worden afgewezen.
6. De beoordeling
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
6.2. De door verzoeker aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens hem. De rechtbank is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
6.3. Het al of niet toelaten van een productie is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist is, leent zich niet voor een beoordeling door de wrakingskamer. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot toewijzing van een wrakingsverzoek leiden.
6.4. Partijen moeten zich kunnen uitlaten over het al dan niet toelaten van een productie. De rechtbank stelt vast dat partijen hiertoe in de gelegenheid zijn gesteld. Verzoeker heeft zijn bezwaren kenbaar gemaakt en de wederpartij heeft aangegeven waarom zij van mening is dat de productie moet worden toegelaten. De omstandigheid dat de rechter, na weging van de belangen en standpunten van beide partijen, ten nadele van verzoeker heeft beslist, getuigt op zichzelf niet van vooringenomenheid jegens hem.
6.5. De rechter heeft naar haar zeggen de beslissing om de productie toe te laten gebaseerd op haar oordeel dat verzoeker niet in zijn belangen is geschaad nu hij reeds bekend was met de inhoud van de desbetreffende productie omdat het een stuk van hemzelf betreft. Welke betekenis vervolgens aan deze productie moet worden toegekend is volgens de rechter een vraag die pas later tijdens een inhoudelijk behandeling aan de orde komt. De rechter heeft verder toegelicht dat zij de wederpartij niet heeft gevraagd om de productie in te trekken, omdat zij de non-verbale reactie van de wederpartij zag toen verzoeker zijn voorstel deed.
6.6. In het licht van deze motivering ziet de rechtbank in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om te oordelen dat deze beslissing onbegrijpelijk is en slechts ingegeven lijkt te zijn door vooringenomenheid van de rechter. De beslissing in het tussenvonnis dat stukken uiterlijk één week voor de zitting aan de wederpartij en de rechter moeten worden toegezonden heeft ook als achtergrond dat partijen en de rechter voldoende tijd hebben om kennis te nemen van de inhoud van de stukken en om de wederpartij in staat te stellen om daar ter zitting goed op te kunnen reageren. Tegen deze achtergrond geeft de beslissing van de rechter om de late productie toch toe te laten, te minder aanknopingspunt voor de conclusie dat deze ingegeven was door vooringenomenheid. Verzoeker was met de inhoud van die productie immers al bekend.
6.7. Gelet op het voorgaande geven de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt en evenmin dat zij de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank
7.1. wijst het verzoek tot wraking af;
7.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de belanghebbende en de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel en de president van deze rechtbank;
7.3. bepaalt dat de civiele procedure dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. E.T.M. Schoevaars en
mr. M. ter Brugge leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L. van Gaal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2013.