RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Parketnummer: 07.690694-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 mei 2013
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende [adres] [woonplaats].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 mei 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.M. Schaap, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 september 2011 te Marknesse, gemeente Noordoostpolder, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kleiweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag te vertonen, immers is zij
- wetende dat zij onvoldoende zicht had op de weg ten gevolge van een vieze/vettige/beslagen ruit,
- op een smalle weg met maar één rijstrook en aan beide zijden een strook voor fietsers
- met onverminderde (en gelet op de omstandigheden te hoge) snelheid blijven doorrijden in haar personenauto en/of
- uitgeweken voor een tegemoetkomende personenauto,
- daarbij niet of onvoldoende lettende op de aanwezigheid van overige verkeersdeelnemers,
- waarbij zij tegen een voor haar in dezelfde richting rijdende fietser ([slachtoffer]) aan is gereden/gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten een gebroken (en verzakte) ruggenwervel, waaraan die [slachtoffer] geopereerd moest worden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 september 2011 te Marknesse, gemeente Noordoostpolder, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Kleiweg,
- wetende dat zij onvoldoende zicht had op de weg ten gevolge van een vieze/vettige/beslagen ruit,
- op een smalle weg met maar één rijstrook en aan beide zijden een strook voor fietsers
- met onverminderde (en gelet op de omstandigheden te hoge) snelheid is blijven doorrijden in haar personenauto en/of
- is uitgeweken voor een tegemoetkomende personenauto,
- daarbij niet of onvoldoende lettende op de aanwezigheid van overige verkeersdeelnemers,
- waarbij zij tegen een voor haar in dezelfde richting rijdende fietser ([slachtoffer]) aan is gereden/gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het primair ten laste gelegde bewezen te verklaren. Daartoe heeft zij gesteld dat verdachte heeft gereden met slecht zicht, veroorzaakt door een beslagen ruit in combinatie met de laagstaande zon, waardoor verdachte met haar personenauto is gereden tegen de op dezelfde weg rijdende fietser [slachtoffer]. De gedragingen van verdachte kunnen gekwalificeerd worden als een aanmerkelijke verkeersfout. De officier van justitie heeft (partiële) vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde roekeloosheid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat zij heeft betoogd dat verdachte aanmerkelijk onoplettend, maar niet roekeloos, gehandeld heeft en dat niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake was van het rijden met een te hoge snelheid.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient te worden vastgesteld dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Voorts dient te worden vastgesteld dat ten gevolge van dat verkeersongeval een persoon is overleden of een persoon zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan:
Op 16 september 2011 omstreeks 07.58 uur rijdt verdachte als bestuurster van een personenauto, merk Citroën, type C1 (gekentekend [kenteken]) op de Kleiweg te Marknesse komende uit de richting van Emmeloord en gaande in de richting van Marknesse. Zij wil uitwijken voor een tegenligger en wijkt daarvoor uit naar rechts. Het voertuig van verdachte botst daarbij met de rechtervoorzijde tegen de achterzijde van de fiets van [slachtoffer].
Als gevolg van deze botsing loopt [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op, bestaande uit een gebroken en verzakte ruggenwervel, waaraan hij geopereerd moest worden.
Voorts neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking.
Op grond van de verkeersongevallenanalyse en de verklaring van verdachte blijkt dat aan beide zijden van de Kleiweg op het wegdek een fietssuggestiestrook is aangebracht, gemarkeerd middels een onderbroken witte streep. De Kleiweg is ingericht als erftoegangsweg en heeft een breedte van ongeveer 6 meter.
Ten tijde van de aanrijding waren er geen werkzaamheden aan de weg, was het daglicht en was het wegdek droog. Tevens waren er geen technische gebreken aan de personenauto.
Schuld.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake was van gedrag dat schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert.
Het juridische begrip schuld in het kader van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 houdt in dat op zijn minst sprake moet zijn van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beoordeling van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst van deze gedragingen en de andere omstandigheden van het geval. Dat impliceert dat niet in het algemeen gesteld kan worden dat één enkele verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring. De rechtbank wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004, LJN AO5822. Het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht is niet voldoende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij onvoldoende zicht had op de weg ten gevolge van een vieze/vettige/beslagen ruit. Rijdend met een snelheid van tussen de 60 en 70 kilometer per uur heeft verdachte getracht de ruit schoon te maken. In combinatie met de laagstaande zon had zij onvoldoende zicht op de weg. Bij het uitwijken voor een tegemoetkomende personenauto is zij naar rechts gereden en reed hierdoor tegen de fietser [slachtoffer] aan. Verdachte heeft verklaard dat zij de fietser in het geheel niet heeft gezien.
De rechtbank concludeert op basis van voornoemde verklaringen dat de aanrijding is voorafgegaan door verkeersfouten van verdachte. Zij heeft er geen zorg voor gedragen dat zij vanuit het door haar bestuurde motorvoertuig voldoende zicht had op de weg en op de overige verkeersdeelnemers. Daarnaast heeft zij zich er niet van vergewist dat de weg voldoende vrij was om met dat motorvoertuig naar rechts te rijden om uit te wijken.
De rechtbank constateert dat verdachte, volgens haar eigen verklaring, wist dat het zicht als bestuurster bemoeilijkt werd door de beslagen ruit in combinatie met de laagstaande zon. Gelet hierop had verdachte een extra zorgplicht om naast te letten op de aanwezigheid van de overige verkeersdeelnemers alvorens zich er van te vergewissen het rechtergedeelte van de weg daadwerkelijk vrij was van verkeer. Dergelijk handelen door verdachte is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 16 september 2011 te Marknesse, gemeente Noordoostpolder, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kleiweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag te vertonen, immers is zij
- wetende dat zij onvoldoende zicht had op de weg ten gevolge van een vieze/vettige/beslagen ruit,
- op een smalle weg met maar één rijstrook en aan beide zijden een strook voor fietsers
- met onverminderde (en gelet op de omstandigheden te hoge) snelheid blijven doorrijden in haar personenauto en
- uitgeweken voor een tegemoetkomende personenauto,
- daarbij niet of onvoldoende lettende op de aanwezigheid van overige verkeersdeelnemers,
- waarbij zij tegen een voor haar in dezelfde richting rijdende fietser ([slachtoffer]) aan is gereden/gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken (en verzakte) ruggenwervel, waaraan die [slachtoffer] geopereerd moest worden.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Primair.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair
20 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit in plaats van een werkstraf een geldboete op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, waardoor zij met haar personenauto een botsing met een fietser heeft veroorzaakt. Bij het slachtoffer, dat door verdachte is aangereden, is ernstig letsel geconstateerd waar hij gedurende een jaar na het bewezen verklaarde hinder van heeft ondervonden.
Voor een feit als bewezen is verklaard zijn door het Landelijk Overleg Voorzitters van de Strafsectoren (verder: het LOVS) oriëntatiepunten ontwikkeld voor de straftoemeting. Indien sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout – de minst zware vorm van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 – waarbij sprake is van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, geldt als richtlijn een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, ook niet na het bewezen verklaarde feit, en met het feit dat het ongeval haar heeft aangegrepen. Verdachte heeft contact onderhouden met het slachtoffer en is voorzichtiger geworden in het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf in het onderhavige geval niet passend is. Een geldboete waar primair om verzocht is, is echter evenmin een passende sanctie voor het handelen van verdachte.
Gelet op het tijdsverloop is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid – ook als voorwaardelijke sanctie – thans geen passende sanctie meer is.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 40 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 20 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2013.