ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.660247-11; 14.701756-09 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging door middel van verbreking

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met vier mededaders is beschuldigd van diefstal in vereniging door middel van verbreking. De verdachte heeft op 13 september 2011, samen met anderen, ingebroken in een woning in [woonplaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 4 februari 2013 heeft de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. X.B. Sijmons, verklaard dat hij en zijn vrienden naar de woning gingen omdat ze een knal hadden gehoord en wilden kijken of er iets aan de hand was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, gezien de omstandigheden van de inbraak en de aangetroffen goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de toegang tot de woning hebben verkregen door middel van braak en dat zij goederen, waaronder een televisie en een boormachine, hebben weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal in vereniging en heeft hem een werkstraf van 180 uur opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-naleving de werkstraf kan worden omgezet in 90 dagen hechtenis. Daarnaast is er een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [benadeelde], heeft een schadevergoeding van € 530,00 toegewezen gekregen, met de verplichting voor de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummers: 07.660247-11; 14.701756-09 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 4 februari 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. X.B. Sijmons, advocaat te Midden-Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.J. Buis en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2011 in de gemeente [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een televisie (merk LG, type 42LH2000) en/of een afstandsbediening (merk LG) en/of een computerbeeldscherm (merk HP) en/of een boormachine en/of een (koolstof)filter en/of een (COAX-)kabel en/of een USB-stick/geheugenkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2011 in de gemeente [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen een televisie (merk LG, type 42LH2000) en/of een (koolstof)filter en/of een computerscherm (merk HP) en/of één of meerdere (andere) goed(eren) naar zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij
de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- (met een breekvoorwerp) een (zij)raam van voornoemde woning heeft/hebben geforceerd en/of opengebroken en/of
- (vervolgens) (door voornoemd raam) voornoemde woning heeft/hebben betreden en/of
- één of meerdere vertrek(ken) van voornoemde woning heeft/hebben doorzocht en/of
- voornoemd(e) televisie en/of computerscherm en/of (koolstof)filter, althans één of meerdere goed(eren) uit voornoemde woning heeft/hebben gehaald en/of buiten voornoemde woning heeft/hebben gezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangifte van [benadeelde], de verklaring van getuige [getuige], het proces-verbaal van bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte dat hij in de betreffende woning was geweest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft daarbij gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
Op 13 september 2011 om 23.24 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om te gaan naar de [adres] te [woonplaats], omdat daar zou worden ingebroken. De melding bleek later afkomstig te zijn geweest van [getuige].
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij zich op de eerste verdieping van zijn woning aan de [adres] bevond en dat hij toen een jongen uit een zijraam zag stappen van de hoekwoning schuin tegenover zijn woning. Hij zag dat een andere jongen met een pet op, op de uitkijk stond bij de schutting aan de buitenzijde van de tuin van die hoekwoning. De jongen die uit het zijraam stapte had een zwarte tv in zijn handen. De jongen deed een blauwe doek op de televisie en hij zette de televisie in de tuin. Vervolgens ging de jongen met de pet op door het zijraam naar binnen. De andere jongen bleef in de tuin staan. Getuige zag dat de jongen met de pet op door het zijraam weer naar buiten kwam met volgens hem een subwoofer. De jongen liep door de tuin de straat op. De politie kwam en er werden mensen aangehouden, waaronder de twee jongens die de getuige had gezien.
De verbalisanten kwamen na de melding op 13 september 2011 omstreeks 23.30 uur ter plaatse. Zij hebben zich langs de hoge heg waardoor de woning werd omringd begeven naar de achterzijde van de woning. Verbalisant [verbalisant 2] zag een blanke jongen achter de heg vandaan lopen. De jongen had een pet op en uit zijn rechterjaszak hing een soort van snoer dat verbalisant herkende als een coax-kabel. Verbalisant heeft deze jongen als verdachte aangehouden. Verbalisant [verbalisant 1] was vervolgens de tuin van de betreffende woning ingelopen. Hij zag dat er een raam aan de zijkant van de woning geheel openstond. Op het openslaande gedeelte van het raam zaten moeten en het kozijn was beschadigd. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde diverse geluiden in de woning. Verbalisant zag door het openslaande raam twee jongens in de woning staan. Vervolgens zag verbalisant op de eerste etage van de woning twee gordijnen achter een raam opzij gaan en twee personen in zijn richting kijken. Verbalisant herkende één van deze personen als verdachte [verdachte]. Op bevel van de politie begaven alle personen zich via het openstaande raam naar buiten.
De melder -getuige [getuige] leidde verbalisant [verbalisant 2] naar de woning aan de [adres]. De melder verklaarde dat bij die woning een voorwerp zou staan welke de personen uit de betreffende woning hadden gehaald. Op de aangegeven locatie zag verbalisant een koolstoffilter liggen.
Verbalisant zag in de tuin van de woning aan de [adres] een grote televisie staan. Over deze televisie hing een grote doek. Achter de televisie stond een computerscherm.
Aangever [benadeelde] heeft bij de politie aangifte gedaan van de inbraak in zijn woning aan de [adres] in [woonplaats]. Aangever gaf daarbij aan dat hij zag dat in de woonkamer de servicekast openstond, dat hij op de eerste etage in kamer 1 een grote troep aantrof, dat in de badkamer een kastje openstond, dat in kamer 2 alle kastjes overhoop waren gehaald en dat op zolder alles was doorzocht. Aangever verklaarde dat hij een tv, merk LG, type 42LH2000, een beeldscherm van de computer, merk HP, een boormachine, een afstandsbediening en een filter miste en dat deze goederen uit zijn huis waren weggenomen.
Later heeft aangever gezegd dat hij bijna zeker weet dat de boormachine tijdens de inbraak is weggenomen.
Uit sporenonderzoek bleek dat men met een breekvoorwerp in de onderste sluitnaad van een draairaam van de woonkamer had gewrikt. De raamboompjes waren verbogen doordat men met het breekvoorwerp het raam had opengebroken.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met verdachte, [verdachte] en [medeverdachte 2] de woning was ingegaan en dat verdachte een filter, dat boven in de woning was, naar beneden getild had.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij in de tuin een afstandsbediening en een kabel gevonden had en dat hij die bij zich gestoken had.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 13 september 2011 in de woning aan de [adres] was toen de politie kwam.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij die avond met zijn vrienden voor de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] aan de [adres] stond en dat zij toen een doffe klap hoorde vanuit de richting van de woning waar zij door de politie werden aangetroffen. Binnen tien seconden hadden ze besloten om naar die woning te gaan, omdat ze hadden gehoord dat er een hennepkwekerij in die woning zou zitten. Ze wilden alleen maar kijken of er iets aan de hand was in de woning. Toen zij bij de woning kwamen stond het raam al open. Verdachte is door dat raam met twee of drie anderen naar binnen gegaan.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat andere personen dan de aangehouden verdachten eerder bij de woning zijn geweest en daar hebben ingebroken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de politie alle goederen, waarvan aangever zeker weet dat zij bij de inbraak ontvreemd zijn, aangetroffen heeft bij of in de nabijheid van verdachte en zijn mededaders. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij en de anderen met hem niet degenen zijn geweest die het raam hebben opengebroken en zij alleen in de woning waren om te kijken of er niets aan de hand was daarom niet geloofwaardig.
Nu er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking is het overigens niet relevant wie van de vijf verdachten daadwerkelijk de braak heeft gepleegd. Ook verdachte kan daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten heeft ingebroken in de woning aan de [adres] in [woonplaats]. Gelet op het feit dat een deel van de weggenomen spullen uit de woning in de tuin en bij een andere woning worden aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal. Door de spullen buiten de woning te zetten hebben verdachte en zijn mededaders deze volledig uit de heerschappij van de eigenaar gebracht en zijn zij heer en meester geweest over deze spullen.
De rechtbank acht aldus de aan verdachte primair ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van verbreking wettig en overtuigend bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 13 september 2011 in de gemeente [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een televisie (merk LG, type 42LH2000) en een afstandsbediening (merk LG) en een computerbeeldscherm (merk HP) en een koolstoffilter, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van verbreking.
Van het onder primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat als de rechtbank tot een veroordeling en het opleggen van een straf komt er rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dat aldus een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware straf zou zijn. De raadsman heeft naar voren gebracht dat conform de richtlijnen van het Openbaar Ministerie een werkstraf van 100 uur passend is en heeft verzocht deze straf aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft samen met vier mededaders ingebroken in een woning en daarbij spullen weggenomen. Verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor het leed dat hij daarmee bij anderen kan aanrichten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 8 januari 2013 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit betreffen echter grotendeels andersoortige feiten dan het thans bewezen verklaarde feit, alsmede feiten die verdachte langer geleden heeft gepleegd. In 2006 is verdachte veroordeeld voor het plegen van meerdere vermogensdelicten tot een langdurige gevangenisstraf.
Volgens mededeling van de officier van justitie is verdachte op 19 november 2012 nog door de politierechter veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte nà het thans bewezen verklaarde feit nog is veroordeeld en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan het plegen van misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De heer P. Booij, reclasseringswerker bij Tactus Verslavingszorg, heeft in zijn rapport van 30 oktober 2012 aangegeven dat een onvoorwaardelijke straf geïndiceerd is. Booij adviseert om een werkstraf op te leggen als dat juridisch gezien mogelijk is, omdat verdachte daarmee een maatschappelijke bijdrage kan leveren en zijn eigen werk en de daaruit voortvloeiende inkomsten niet in het geding komen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit een forse onvoorwaardelijke straf rechtvaardigt. Mede gelet op het advies van de reclassering, het feit dat verdachte niet recent is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en het feit dat volgens opgave van de officier van justitie de medeverdachten allemaal een werkstraf opgelegd hebben gekregen zal de rechtbank deze onvoorwaardelijke straf opleggen in de vorm van een werkstraf. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte te doordringen van de ernst van hetgeen hij heeft gedaan en om hem er in de toekomst van te weerhouden zich wederom met (soortgelijke) strafbare feiten bezig te houden.
Alles overziende zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van
twee jaar opleggen.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder primair en subsidiair tenlastegelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 620,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de door de benadeelde partij [benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 530,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De door de benadeelde partij
[benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding ter zake van de decoupeerzaag moet worden afgewezen, omdat de diefstal van de decoupeerzaag niet is tenlastegelegd. De vordering van de benadeelde partij dient ter zake van de klopboormachine en de raamhendels niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de diefstal van de klopboor niet bewezen kan worden verklaard en ook niet bewezen kan worden verklaard dat de raamhendels door verdachte of zijn medeverdachten zijn verbroken. De vordering ter zake de bedorven levensmiddelen dient primair als zijnde onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze schade geen rechtstreeks gevolg is van de (poging) diefstal. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering ter zake de psychische schade moet worden gematigd, omdat er in de onderhavige zaak uiteindelijk geen goederen aantoonbaar zijn gestolen waar dat in de aangehaalde vergelijkbare zaak wel het geval was.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 530,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering voor zover de vordering ziet op de voor de klopboormachine en de decoupeerzaag gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 90,00, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de diefstal van de klopboormachine is gekomen en de diefstal van de decoupeerzaag niet aan verdachte is tenlastegelegd en dus geen rechtstreekse schade betreft. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier duidelijk blijkt dat de woninginbraak door meerdere daders is gepleegd. De rechtbank heeft ook bewezenverklaard dat verdachte de diefstal in vereniging heeft gepleegd. Het feit dat de vordering tot schadevergoeding alleen in de zaak tegen verdachte en niet tevens in de zaken van de medeverdachten is ingediend dient er niet toe te leiden dat verdachte alleen voor alle schade dient op te draaien.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
11 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het Openbaar Ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren dan wel om deze vordering af te wijzen nu de vordering te laat is ingediend.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het Openbaar Ministerie in verband met het verstrijken van de in artikel 14g lid 5 van het Wetboek van Strafrecht gestelde termijn voor het indienen van een vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met de officier van justitie en de raadsman geconstateerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd is ingediend. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 180 uur;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 530,00 (zegge: vijfhonderddertig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten
13 september 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 530,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededaders (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededades (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort voorzitter, mrs. M. Iedema en
M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2013.
Mr. Ferschtman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.