ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
07.690636-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak op basis van dactyloscopisch bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van woninginbraak. De verdachte is op 28 mei 2012 in een woning te [woonplaats] ingebroken, waarbij hij verschillende goederen heeft weggenomen, waaronder een computer, een mobiele telefoon, parfum en contant geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op basis van dactyloscopisch onderzoek, waarbij zijn vingerafdrukken zijn aangetroffen op de plaats delict, wettig en overtuigend schuldig is bevonden aan de inbraak. De verdediging voerde aan dat het dactyloscopische onderzoek niet voldeed aan de richtlijnen van het Nederlands Forensisch Instituut, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er voldoende overeenkomsten waren gevonden tussen de vingerafdrukken van de verdachte en de aangetroffen sporen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en hem verplicht tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de inbraak. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten, wat de ernst van de zaak onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.690636-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Irak),
thans verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 18 februari 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.S.K. Jap-A-Joe, advocaat te Midden-Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2012 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een computer/notebook (van het merk/type Xxodd T9600) en/of een mobiele telefoon (van het merk Iphone 4s) en/of (een flesje) parfum (van het merk Dior) en/of 55,- euro in contante gelden en/of een tas (van het merk Eastpak), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en op de resultaten van het sporenonderzoek.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De rechtbank zal de door de raadsvrouw hiertoe gevoerde verweren onder het “oordeel van de rechtbank” bespreken.
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft, mede namens [benadeelde], bij de politie verklaard dat er op 28 mei 2012 was ingebroken in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Aangever gaf daarbij aan dat de dader de woning was binnen gekomen via een openstaand raam aan de achterzijde van de woning op de eerste verdieping. Het raam op de eerste verdieping stond open. Het hor dat voor dat raam zat was verbroken.
Bij de inbraak werden weggenomen een computer (notebook) van het merk Xxodd T9600, een telefoon van het merk Iphone 4s, een flesje parfum van het merk Dior, € 55,00 contant geld en een tas van het merk Eastpak. De weggenomen goederen behoorden allemaal toe aan van [benadeelde].
Tijdens het sporenonderzoek trof de politie op de vensterbank van het openstaande raam aan de binnenzijde van de woning sporen aan van een handpalm met enkele vingers. De sporen werden veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN: AAEN9716NL en SIN: AAEN9714NL.
Het naar aanleiding van het aangetroffen spoor verrichte dactyloscopische onderzoek naar het spoor met SIN: AAEN9714NL heeft geleid tot de gedragen conclusie dat het spoor geïdentificeerd is op een afdruk voorkomend op het vingerafdrukkenblad ten name van verdachte [verdachte].
De raadsvrouw heeft ter verdediging aangevoerd dat het sporenonderzoek niet zorgvuldig is verricht. Uit het proces-verbaal van het sporenonderzoek blijkt niet duidelijk naar welk aangetroffen spoor nader onderzoek is gedaan, het spoor met het sinnummer eindigend op
-16 of het spoor met het sinnummer eindigend op -14. Daarnaast betreffen volgens de informatie op pagina 145 en pagina 146 de sporen met de identificatienummers AAEN9716NL en AAEN9714NL beiden afdrukken van een handpalm, terwijl de conclusie op pagina 149 vermeld dat het spoor geïdentificeerd is op een afdruk voorkomend op het vingerafdrukkenblad van verdachte. Dat komt niet overeen met een spoor van een handafdruk, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat uit pagina 1 van het rapport van het dactyloscopische sporenonderzoek, opgenomen op pagina 149 van het proces-verbaal, genoegzaam blijkt dat nader onderzoek is gedaan naar het spoor veiliggesteld onder het sinnummer AAEN9714NL. Op pagina 145 staat vermeld dat dit spoor een handpalm met enkele vingers betreft. Het betreft dus niet enkel en alleen een afdruk van een handpalm. Dat vervolgens middels het dactyloscopische onderzoek een match wordt gevonden met een vingerafdruk van verdachte roept naar het oordeel van de rechtbank geen vragen op. De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
De raadsvrouw heeft voorts ter verdediging aangevoerd dat er volgens de richtlijnen van het Nederlands Forensisch Instituut pas sprake is van een geldende identificatie als een vingerafdruk op minimaal twaalf punten een match vertoont met een aangetroffen dactyloscopisch spoor. In de onderhavige zaak is er naar de mening van de raadsvrouw hooguit een match op tien punten. Hiermee is geen sprake van een geldige identificatie tussen het aangetroffen dactyloscopische spoor en de vingerafdruk van verdachte in de database, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat uit de afbeeldingen op pagina 150 van het proces-verbaal, welke afbeeldingen tijdens de analyse en de vergelijking door de onderzoekers zijn vervaardigd en welke afbeeldingen een afbeelding van het onderzochte spoor en een afbeelding van een afdruk voorkomend op het vingerafdrukkenblad van verdachte betreffen, blijkt dat op meer dan tien punten een vergelijking is gevonden. De bovenste vergelijkende afbeeldingen geven een vergelijking op achttien punten en de onderste vergelijkende afbeeldingen geven een vergelijking op dertien punten. De onderzoekers hebben daarbij ook aangegeven dat er op minimaal tien punten overeenkomsten zijn gevonden. Het verweer van de raadsvrouw dat niet aan de vereiste twaalf punten match is voldaan volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank verwerpt ook het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
De rechtbank acht op grond van de aangifte, de resultaten van het sporenonderzoek en de verklaring van verdachte dat hij op 28 mei 2012 niet in of bij de woning [adres] te [woonplaats] geweest is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 mei 2012 heeft ingebroken in de woning aan de [adres] in [woonplaats] door middel van verbreking en inklimming.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 mei 2012 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een computer/notebook van het merk/type Xxodd T9600 en een mobiele telefoon van het merk Iphone 4s en een flesje parfum van het merk Dior en 55,- euro in contante gelden en een tas van het merk Eastpak, toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking en inklimming.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft ingebroken in een woning en daarbij goederen weggenomen.Verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor het leed en de overlast, die hij daarmee voor anderen kan aanrichten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Dit geldt te meer in de onderhavige zaak nu de bewoner thuis was ten tijde van de inbraak.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte reeds meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van woninginbraken. Verdachte was duidelijk een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er niet van weerhouden wederom een woninginbraak te plegen. De rechtbank maakt uit het uittreksel op dat verdachte op
16 oktober 2012 nog door de meervoudige kamer is veroordeeld. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte nà het thans bewezen verklaarde feit nog is veroordeeld en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan het plegen van misdrijven voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
Alles overziende en rekening houdend met de richtlijnen van het LOVS die op het feit zoals in deze zaak bewezenverklaard van toepassing zijn is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie is.
De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij
- na aftrek van de schade die vergoed is door de verzekering - begroot op een bedrag van
€ 100,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit en de inhoud van de door de benadeelde partij ingediende vordering overigens niet betwist.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 28 mei 2012, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 100,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en
M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2013.
Mr. Ferschtman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.